ECLI:NL:TADRAMS:2023:69 Raad van Discipline Amsterdam 22-931/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:69 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-04-2023 |
Datum publicatie: | 06-04-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-931/A/NH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; ongegronde klacht over de dienstverlening van de (voormalig) eigen advocaat. Verweerder heeft klaagsters belangen behartigd met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Van excessief declareren is ook niet gebleken. Verweerders tarief en het aantal gedeclareerde uren staan in verhouding tot de door verweerder verrichte werkzaamheden, zoals die blijken uit de overgelegde urenspecificaties. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 3 april 2023
in de zaak 22-931/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 26 oktober 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 18 oktober 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk mm/ks/2045146
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 20 februari 2023. Daarbij
was verweerder aanwezig. Klaagster is met voorafgaand bericht niet verschenen. Van
de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. De raad heeft geen kennis
genomen van de verklaring die klaagster op 16 februari 2023 als vertrouwelijk stuk
had toegezonden. De griffier van de raad heeft klaagster bij e-mail van 16 februari
2023 laten weten dat een dergelijke verklaring slechts dan onderdeel kan uitmaken
van het procesdossier wanneer ook verweerder kennis heeft kunnen nemen van de verklaring.
Aangezien klaagster geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek de verklaring ook aan
verweerder toe te zenden, is deze verklaring niet gelezen en buiten beschouwing gelaten
door de raad.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft een relatie gehad met haar ex-partner. Er was geen sprake van
een samenlevingsovereenkomst of geregistreerd partnerschap. Begin 2019 is die relatie
beëindigd. Klaagster en haar ex-partner dreven samen een onderneming, te weten een
sanitair-winkel en waren ook gezamenlijk eigenaar van een woning. Klaagster heeft
de bijstand van verweerder verzocht om tot scheiding en verdeling van de onderneming
en de gemeenschappelijke woning te komen. Bij brief van 23 juni 2020 heeft verweerder
de opdracht aan klaagster bevestigd.
2.3 Tussen klaagster en de ex-partner, die werd bijgestaan door zijn advocaat,
mr. Van der L, is op 27 juli 2020 overeenstemming bereikt over de scheiding en verdeling.
Deze overeenstemming houdt in dat de ex-partner naar de stand van 1 januari 2020 klaagster
uitkoopt uit de gemeenschappelijke woning voor een totaalbedrag van € 100.000,- en
dat klaagster voor wat betreft de onderneming gevrijwaard wordt van alle mogelijke
aanspraken die voor klaagster zouden kunnen voortvloeien uit de franchiseovereenkomst
en van de op het moment van overeenstemming bestaande zakelijke schulden. Deze overeenstemming
is tussen verweerder en mr. Van der L in een e-mailwisseling van 27 juli 2020 bevestigd.
2.4 Bij e-mailbericht van 23 september 2020 heeft klaagster verweerder laten weten
dat zij de vaststellingsovereenkomst had gelezen en dat zij die zou ondertekenen.
2.5 In opdracht van de ex-partner en in overleg met verweerder heeft een notaris
de afspraken tussen partijen vastgelegd in een concept akte van verdeling en levering.
Op 8 oktober 2020 heeft klaagster een uitnodiging ontvangen om deze akte op 16 oktober
2020 te verlijden. Klaagster heeft hierop aan verweerder en via verweerder aan de
wederpartij te kennen gegeven dat zij twijfelde of zij hieraan haar medewerking zou
verlenen. Klaagster wenste dat de in de correspondentie vastgelegde afspraken toch
vastgelegd zouden worden in een vaststellingsovereenkomst.
2.6 Bij e-mail van 8 oktober 2020 heeft mr. Van der L verweerder laten weten dat
de ex-partner er geen bezwaar tegen heeft een vaststellingsovereenkomst te ondertekenen
indien daarin zijn positie niet wordt afgezwakt. Hij schrijft hierover, voor zover
relevant, het volgende: “Onder referte aan de telefoongesprekken van deze week en
onderstaand bericht van de notaris, verzoek ik uw cliënte om inderdaad thans mee te
werken aan de overeengekomen overdracht. Voor zover uw cliënte e.e.a. nog nader vastgelegd
wil hebben in een door u op te maken vso, hetgeen naar mening van ondergetekende en
cliënt in dit stadium overbodig is, gelet op het feit dat de afspraken reeds zijn
vastgelegd door de notaris, wil mijn cliënt, uitsluitend met het oog op de gemoedsrust
van uw cliënte en onder voorbehoud van al zijn rechten en weren daaraan zijn medewerking
geven, indien het stuk niets af doet of te zijnen nadele toevoegt aan de gemaakte
afspraken die immers, het zij hier herhaald, in de correspondentie met u en de notariële
stukken al reeds zijn vastgelegd. (…) Gaarne verzoek ik u derhalve de notaris (in
de cc van dit bericht) mee te delen dat de afspraak voor het passeren inderdaad 16
oktober as. kan doorgaan en voorts verzoek ik u om namens uw cliënte te bevestigen
dat zij uiterlijk die dag de woning met al hetgeen haar daaruit toekomt zal hebben
verlaten.” Op 13 oktober 2020 heeft mr. Van der L verweerder vervolgens verzocht uitsluitsel
te geven of klaagster aan de uitnodiging van de notaris gehoor zou geven en heeft
hij klaagster op voorhand in gebreke en in verzuim gesteld indien zij niet zou meewerken
aan de afspraak van 16 oktober 2020. Hij schrijft, voor zover relevant, het volgende:
“U deelde mij mee dat uw cliënte daar nog steeds aarzelend in staat. Dit is voor mijn
cliënt niet langer acceptabel. Er is sprake van een perfecte overeenkomst (…) en mijn
cliënt heeft aan alle voorwaarden voldaan en zelfs geheel onverplicht daarna nog veel
water in de wijn gedaan. (…) Indien op voormeld tijdstip door uw cliënte geen medewerking
wordt gegeven stel ik haar hierbij op voorhand namens mijn cliënt in gebreke en in
verzuim.”
2.7 De afspraak bij de notaris op 16 oktober 2020 is niet doorgegaan en op 20 oktober
2020 (om 8:27 uur) heeft mr. Van de L verweerder in dat verband en voor zover relevant
als volgt geschreven: “U deelde mij toen mee dat u uw cliënte voor maandag 19 oktober
jl (gisteren) had uitgenodigd voor een bespreking op uw kantoor. In afwachting daarvan
heb ik toegezegd te wachten met stappen. Ik vernam van u gisteren dat uw cliënte deze
afspraak heeft afgebeld omdat zij ziek zou zijn. In het gesprek gaf ik u al aan dat
ik weinig geloof hecht aan de door uw cliënte opgegeven grond omdat dit helaas een
patroon is dat telkens terugkomt. Uw cliënte traineert (…) doorlopend. De situatie
is thans zo dat er sprake is van een perfecte overeenkomst (…). De notaris heeft partijen
uitgenodigd om op 16 oktober de schikking te effectueren door het doen verlijden van
de betreffende akte. Uw cliënte heeft vooralsnog geweigerd haar medewerking te verlenen
aan effectuering van de overeengekomen schikking. (…). Hierbij sommeer ik uw cliënte
om binnen acht dagen na dagtekening van dit mailbericht (cc aan de notaris) mee te
werken aan effectuering van bovenvermelde overeenkomst tussen partijen. (…). Bij gebreke
van de vereiste medewerking zal ik uw cliënte onverwijld in Kort Geding in rechte
betrekken waarbij alsdan aan de Voorzieningenrechter zal worden verzocht om het vonnis
in de plaats te doen stellen van de vereiste medewerking van uw cliënte. (…).”
2.8 Hierop heeft verweerder getracht klaagster te bereiken en haar zo ver te krijgen
haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van de uitvoering van de gesloten overeenkomst.
Zo schrijft verweerder op 20 oktober 2020 om 8:37 uur: “Neem ajb contact met mij op;
dat kan ook telefonisch. (…). Gisteren had ik je ook nog een mail gestuurd met het
aanbod onafhankelijk fiscaal advies in te winnen, maar daar heb je ook nog niet op
gereageerd. Een en ander laat echter onverlet dat je akkoord bent gegaan met een uitkoop
van 100k tegen finale kwijting (…). Dat moet je je wel realiseren.” Op 20 oktober
2020 om 16:58 uur schrijft verweerder: “Waarom bel je niet gewoon even voor overleg?
Je hebt de jaarrekening 2019 en per 1 januari 2020 kun je eruit stappen, dus op welke
grond kun je dan nog de boekhouding van 2020 verlangen? Je hebt het immers ook zelf
over jullie gezamenlijke boekhouder en dat je er per se per 1 januari 2020 uit wil
stappen. Dat was nota bene een eis van je. (…) Ik moet je nu echt gaan waarschuwen
(…) dat je jezelf straks niet in de voet schiet door je zo op te (blijven) stellen.”
Op 21 oktober 2020, om 08:58 uur schrijft verweerder: “(…) ik maakte me wel zorgen
dat je de regeling liet klappen door aanvullende eisen, die op zich niets meer met
de overeenkomst op zich te maken hadden, te weten 100k tegen volledige vrijwaring.
(…) Neem daarom mijn advies aan om te tekenen bij de notaris; de vso is extra, maar
voegt goed beschouwd niets toe aan de regeling op zich.”
2.9 Op 9 november 2020 heeft mr. Van der L nog een laatste voorstel gedaan om met
elkaar tot een vergelijk te komen, waarna verweerder klaagster bij e-mail van 9 november
2020 het volgende bericht stuurt: “URGENT! (…) Zojuist werd ik nogmaals gebeld door
[mr. Van der L]. Hij had [de ex-partner] op kantoor gehad. De situatie laat hem ook
niet in de koude kleren zitten en in een uiterste poging om alsnog met elkaar tot
een vergelijk te komen is hij bereid om alle extra door jou gedane opnames (…) te
laten zitten en die dus voor eigen rekening te nemen (…). Het transport moet dan wel
nog deze week plaatsvinden. Jij ontvangt dan de 100k zonder enige nadere verrekening
en je wordt voor het overige, zoals eerder besproken, tegen elke verdere aansprakelijkheid
gevrijwaard. (…) Dit wordt aangeboden ter voorkoming van een kort geding en alle verdere
stress die daarbij ook komt kijken. Ga je er niet mee akkoord, dan vervalt het aanbod
en zullen de extra opnames verrekend worden met het uitkoopbedrag van 100k. ik verneem
graag van je!.”
2.10 Namens de ex-partner heeft mr. Van der L klaagster op 23 november 2020 in
kort geding gedagvaard voor de rechtbank Noord-Holland.
2.11 Bij brief van 1 december 2020 heeft verweerder de opdracht van klaagster beëindigd.
Hij schrijft haar in dat verband: “In aansluiting op mijn e-mail hierover (…) bevestig
ik hierbij (…) dat ik mijn werkzaamheden voor jou heb beëindigd. Ik kan jouw belangen
niet langer behoorlijk waarnemen gelet op de houding die je (ineens) aanneemt naar
mij toe. Normaal overleg is op geen enkele wijze mogelijk met je, wat ik ook probeer.
Je betaalt bovendien mijn declaratie niet en je wilt mij geen toezegging doen dat
het verschuldigde griffierecht voor het kort geding van donderdag 3 december a.s.
zonder meer door jou zal worden voldaan. Je treft hierbij mijn einddeclaratie aan
en ook ten aanzien hiervan ga ik van betaling ervan zonder meer uit.”
2.12 Bij vonnis in kort geding van 10 december 2020 van de rechtbank Noord-Holland
heeft de voorzieningenrechter klaagster bij verstek veroordeeld om - kort gezegd -
mee te werken aan de effectuering van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Op
24 december 2020 is de akte door de notaris gepasseerd.
2.13 Op 26 oktober 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder
ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
dat hij geen akte van verdeling en levering heeft laten opstellen. Klaagster heeft
verweerder ruim € 6.500,- betaald maar zij heeft nog steeds geen akte ontvangen en
ook geen geld uit de verdeling.
4 VERWEER
4.1 Verweerder betwist dat hij klaagsters belangen niet naar behoren heeft behartigd
en voert hiertoe het volgende aan. Nadat tussen partijen op 27 juli 2020 overeenstemming
was bereikt over de scheiding en verdeling van de onderneming en de gemeenschappelijke
woning, is door de notaris een akte van verdeling en levering opgesteld. Klaagster
wilde die akte vervolgens niet ondertekenen, omdat zij bang was voor aansprakelijkheid
voor eventuele schulden en voor een naheffing van de fiscus. Verweerder heeft al het
nodige gedaan om die vrees weg te nemen, maar desalniettemin heeft klaagster de akte
niet willen ondertekenen. Op 9 november 2020 heeft de ex-partner een laatste voorstel
gedaan om met elkaar tot een vergelijk te komen. Klaagster wilde echter niet ingaan
op dit voorstel, waarna de ex-partner een kort geding heeft aangespannen. Omdat klaagster
geen vertrouwen meer had in de samenwerking met verweerder, verweerders declaratie
niet voldeed en geen uitsluitsel gaf of zij het voorschot griffierechten ten behoeve
van het kort geding ter hoogte van € 900,- zou betalen, zag verweerder zich op 1 december
2020 genoodzaakt zich aan klaagsters zaak te onttrekken. Klaagster is vervolgens bij
vonnis van 10 december 2020 bij verstek veroordeeld en dat vonnis is in de plaats
getreden van de akte, zodat verweerder niet ziet waarom er nog een akte van verdeling
en levering opgemaakt had moeten worden. Klaagster heeft een bedrag van € 100.000,-
uit de verdeling ontvangen verminderd met de kosten die klaagster heeft laten ontstaan
door het niet tekenen van de akte die was opgesteld door de notaris. Verweerder heeft
tot zijn onttrekking op 1 december 2020 circa 29 uur en vijf minuten aan werkzaamheden
in klaagsters zaak verricht, waarvan hij drie uur en vijf minuten niet in rekening
heeft gebracht.
5 BEOORDELING
5.1 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de
kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij
deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor
de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de
advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes
waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de
eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen
worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele
standaard binnen de beroepsgroep. Die professionele standaard veronderstelt een handelen
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.2 De raad ziet op grond van het overgelegde klachtdossier en met name het verweer
van verweerder, geen aanleiding klaagsters klacht gegrond te verklaren en overweegt
hiertoe het volgende. Uit de overgelegde stukken volgt dat de akte van verdeling en
levering wel degelijk in concept is opgemaakt (door een notaris) nadat klaagster had
ingestemd met een uitkoopsom van € 100.000,-, maar dat klaagster daarna weigerde die
akte te ondertekenen. Vervolgens is de ex-partner een kort geding gestart en heeft
de voorzieningenrechter klaagster bij verstekvonnis van 10 december 2020 veroordeeld
tot het meewerken aan de overeenkomst tot ontbinding van de onderneming en de verdeling
van de woning, zoals vastgelegd in de conceptakte. Naar aanleiding van dat vonnis
is de akte, zoals blijkt uit het feitenoverzicht, op 24 december 2020 door de notaris
gepasseerd. Anders dan klaagster stelt, is hiermee komen vast te staan dat er wel
degelijk een akte is opgesteld en gepasseerd. Ter zitting heeft verweerder uitdrukkelijk
verklaard - en dit blijkt ook uit het klachtdossier - deze akte en het vonnis als
onderdeel van het volledige dossier aan klaagster te hebben toegezonden, zodat ook
het verwijt dat klaagster de akte niet van verweerder heeft ontvangen naar het oordeel
van de raad niet slaagt. Het klachtdossier biedt verder geen grondslag voor klaagsters
stelling geen geld te hebben ontvangen uit de verdeling. Nog afgezien van het feit
dat verweerder niet verantwoordelijk is voor de uitbetaling van het geld waar klaagster
op grond van de akte recht op heeft, heeft verweerder genoegzaam verklaard dat klaagster
wel degelijk haar geld heeft ontvangen. Verweerder heeft mede ter zitting toegelicht
dat klaagster conform de akte recht had op een bedrag van € 100.000,-, maar dat zij
na aftrek van de kosten die zij heeft laten ontstaan door het niet tekenen van de
akte ongeveer een bedrag van € 75.000,- heeft ontvangen.
5.3 Voor zover klaagster de hoogte van verweerders declaratie aan de orde stelt,
overweegt de raad het volgende. De tuchtrechter beoordeelt geen declaratiegeschillen,
maar waakt wel tegen excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden
aangemerkt hangt af van de omstandigheden van het geval. De raad is in deze zaak op
grond van de overgelegde stukken van oordeel dat van excessief declareren niet is
gebleken. Allereerst is met hetgeen in rechtsoverweging 5.2 is overwogen, reeds komen
vast te staan dat klaagsters verwijt een declaratie te hebben ontvangen van € 6.500,-,
terwijl zij nog geen akte of geld uit de verdeling heeft ontvangen, geen doel treft
(de akte en het geld heeft zij wel ontvangen, zo volgt uit rechtsoverweging 5.2).
Verder staat het tarief en het aantal gedeclareerde uren naar het oordeel van de raad
in verhouding tot de door verweerder voor klaagster verrichte werkzaamheden zoals
die blijken uit de overgelegde urenspecificaties, waarvan, zoals verweerder onweersproken
heeft gesteld, bovendien drie uur en vijf minuten niet in rekening zijn gebracht.
5.4 De raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat verweerder klaagsters
belangen heeft behartigd met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk
handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Van klachtwaardig
handelen is niet gebleken, zodat de klacht in zijn geheel ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in zijn geheel ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter, mrs. I.J. de Laat en P.J. Mijnssen, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 3 april 2023