ECLI:NL:TADRAMS:2023:68 Raad van Discipline Amsterdam 23-146/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:68 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-04-2023 |
Datum publicatie: | 06-04-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-146/A/A |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over de dienstverlening door de eigen advocaat. Verweerster heeft klager met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht bijgestaan, ook nadat klager over verweerster een klacht bij de deken had ingediend. Ook heeft verweerster adequaat en naar behoren gereageerd op klagers interne klachten. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 3 april 2023
in de zaak 23-146/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
gemachtigde: mr. E Wilke
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 21 februari 2023 met kenmerk 2083036/JS/MV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerster heeft klager bijgestaan in een procedure tegen de Belastingdienst
bij het gerechtshof Amsterdam (hierna het hof). De Belastingdienst werd in deze procedure
bijgestaan door mr. W.
1.2 Het hof had de mondelinge behandeling in eerste instantie gepland op 29 september
2022. Op verzoek van klager had het hof vervolgens besloten de zaak aan te houden
tot november 2023, zulks om de resultaten van de parlementaire enquête naar de toeslagenaffaire
af te wachten.
1.3 Bij e-mail van 2 juni 2022 (11:08) heeft mr. W namens de Belastingdienst bezwaar
gemaakt tegen deze aanhouding en verzocht om de zaak alsnog te behandelen op de hiervoor
reeds gereserveerde zittingsdatum van 29 september 2022. Bij e-mail van 2 juni 2022
(12:22 uur) heeft verweerster namens klager haar bezwaar hiertegen aan het hof kenbaar
gemaakt.
1.4 Bij e-mail van 7 juni 2022 heeft het hof partijen meegedeeld dat gelet op de
motivering van het verzoek om aanhouding door klager en de reactie daarop van de Belastingdienst
het hof grond ziet om het verzoek om aanhouding af te wijzen en de mondelinge behandeling
alsnog vast te stellen op 29 september 2022 te 9.30 uur.
1.5 Bij e-mail van 24 juni 2022 heeft klager gevraagd om een nadere toelichting
op de beslissing van het hof en laten weten dat hij de voorkeur gaf aan een zitting
in november 2023.
1.6 Bij e-mail van 27 juni 2022 (16:00 uur) heeft een juridisch medewerker van
verweerster (hierna: de juridisch medewerker) klager namens verweerster het volgende
geantwoord: “Nadat het hof op ons verzoek de zitting van september 2022 heeft verplaatst
naar (…) november 2023, heeft de [Belastingdienst] bezwaar gemaakt tegen deze verplaatsing.
Tegen dat bezwaar hebben wij verweer gevoerd zoals dit ook naar u is gezonden. Het
hof heeft echter besloten dat het bezwaar - ondanks ons verweer - van de [Belastingdienst]
gegrond is en de zitting (terug)geplaatst naar september 2022.”
1.7 Bij e-mail van 27 juni 2022 (17:35 uur) heeft klager de juridisch medewerker
geantwoord: “Moeten wij begrijpen dat het Hof niet het fatsoen gehad heeft om op ons
juist onderbouwde bezwaar te reageren? Is dit nu een voorbeeld van het gedrag van
dit Hof als het de behandeling van burgers t.o.v. de BD betreft? Is het nu niet juist
de parlementaire enquête die hier duidelijkheid over gaat verschaffen zodat we mogelijk
weer een Rechtstaat kunnen worden?”
1.8 Bij e-mails van 6 juli 2022 en 12 juli 2022 van klager aan de juridisch medewerker
heeft klager geïnformeerd naar een antwoord op zijn e-mail van 27 juni 2022.
1.9 Op 18 juli 2022 heeft klager een (interne) klacht ingediend bij het kantoor
van verweerster (hierna: het kantoor). Klager schrijft hierin nog steeds geen antwoord
te hebben gekregen op zijn vraag hoe het hof heeft gereageerd op het bezwaar van verweerster
tegen het terugdraaien van de zittingsdatum naar 29 september 2022.
1.10 Bij e-mail van 22 juli 2022 heeft verweerster klager het volgende bericht:
“Het hof heeft na onze - aan u toegezonden correspondentie - geoordeeld dat ons verzoek
alsnog werd afgewezen. Omdat de [Belastingdienst] na het gegrond verklaren van ons
verzoek alsnog heeft gereageerd, heeft het hof haar beslissing heroverwogen en ons
verzoek alsnog afgewezen. Zij heeft deze beslissing niet nader gemotiveerd maar alleen
gesteld dat gelet op de motivering en het verweer daarop van de [Belastingdienst]
de zitting alsnog zal doorgaan op 29 september 2022 om 09:30.”
1.11 Bij e-mail van 18 augustus 2022 heeft klager de klachtenfunctionaris erop
gewezen dat hij niet conform de klachtenregeling van het kantoor (neergelegd in de
algemene voorwaarden van het kantoor) binnen één maand na zijn klacht in kennis is
gesteld over de gegrondheid van de klacht. Klager heeft verweerster verzocht de klacht
zelf op te lossen. Hij schrijft in dat verband: “Nu duidelijk is geworden dat de klachtenfunctionaris
niet in staat blijkt om deze klacht te behandelen, verzoeken wij [verweerster] om
zelf deze klacht op te lossen. Mocht u niet in staat zijn dit binnen één week te doen
dan zullen wij u in gebreke stellen bij de Deken van de Orde van Advocaten Amsterdam.”
1.12 Naar aanleiding van de herhaalde klacht heeft verweerster klager op 19 augustus
2022 uitgenodigd voor een overleg op 22 augustus 2022. Tijdens dat gesprek heeft verweerster
klager haar excuses aangeboden en aangegeven dat zij in de veronderstelling verkeerde
dat met haar e-mail van 22 juli 2022 al opheldering was gegeven over de beslissing
van het hof.
1.13 Naar aanleiding van de bespreking op 22 augustus 2022 heeft verweerster diezelfde
datum het hof verzocht zijn beslissing om de zitting toch door te laten gaan op 29
september 2022 nader toe te lichten.
1.14 Bij e-mail van 26 augustus 2022 heeft klager verweerster, voor zover relevant,
het volgende bericht: “U heeft (…) duidelijk gemaakt dat (…) de behandeling van de
(…) klacht niet op de juiste wijze is behandeld. Maar na uw MEA CULPA, MEA MAXIMA
CULPA, heeft u (…) gegarandeerd dat u er alles aan zou gaan doen om de behandeling
bij het Hof (…) uit te stellen (…)”
1.15 Bij e-mail van 29 augustus 2022 heeft het hof verweerster naar aanleiding
van haar verzoek van 22 augustus 2022 het volgende geantwoord: “Het hof blijft bij
zijn eerdere beslissing om de mondelinge behandeling op 29 september a.s. door te
laten gaan. Hetgeen [klager aanvoert] ter onderbouwing van [zijn] verzoek om aanhouding
biedt, in het licht van de bezwaren van [de Belastingdienst], onvoldoende grond voor
aanhouding van de zaak.”
1.16 Bij e-mail van 7 september 2022 heeft verweerster het hof nogmaals verzocht
uitstel te verlenen voor de zitting van 29 september 2022. Bij e-mail van 8 september
2022 heeft het hof verwezen naar zijn eerder gegeven motivering om geen uitstel te
verlenen.
1.17 Verweerster heeft klager voorgehouden dat zij zich moesten gaan richten op
de voorbereiding van de zitting en gevraagd om overleg om stukken in te dienen. Bij
e-mail van 15 september 2022 stuurt verweerster klager in dat verband, voor zover
relevant, het volgende bericht: “(…) Uw wens om de [zitting] geen doorgang te laten
vinden heeft extreme vormen aangenomen en ikzelf heb u juist voorgehouden dat wij
met de zitting in het vooruitzicht ons moeten gaan richten op de voorbereiding van
de zitting en het indienen van de stukken. Mijn mededeling, inclusief het feit dat
ik het niet voor elkaar heb gekregen dat de zitting niet door zou gaan, vormden voor
u reden om mij niet meer als advocaat te willen. U gaf aan een nieuwe advocaat te
zoeken, en zo had u het zoals u zei toch voor elkaar dat er geen zitting zal plaatsvinden.
Ik geef u mee dat het niet vanzelfsprekend is dat er geen zitting zal plaatsvinden
door de advocaatwisseling. De termijn voor indiening van nadere stukken verloopt maandag,
zodat ik erop aandring dat wij dit toch met u samen doen. Ook heb ik de tijd voor
de zitting gereserveerd voor u staan, en ondanks bovenstaande zal ik met u naar zitting
kunnen, maar dan wel alleen als ik het recht heb om te spreken op basis uiteraard
van hetgeen wij samen vooraf bespreken en zoals ik zal vervatten in spreekaantekeningen.
Ik wil dan wel dat uw houding naar mij wijzigt en u zich onthoudt van het doen van
extreme uitlatingen over ondergetekende, het kantoor en de rechterlijke macht.
Graag verneem ik uiterlijk morgen voor 12 uur of u gebruik wilt maken van mijn aanbod.
Tot slot. Ik wijs u er nadrukkelijk op dat u bij het Gerechtshof niet kunt verschijnen
zonder advocaat, en dat als de zitting wel door mocht gaan u een probleem heeft als
u mij zult laten onttrekken. De gevolgen zullen zijn dat er een uitspraak in uw nadeel
kan worden gewezen omdat er geen nadere toelichtingen gegeven konden worden/stukken
zijn ingediend. De gevolgen van uw keuze laat ik bij u en ik zal mij onttrekken bij
gebreke van uw reactie uiterlijk morgen, dan wel uw bericht dat u deze ingeslagen
weg wilt voortzetten. In dat geval zal ik uiteraard zorgdragen voor een correct dossieroverdracht.”
1.18 Op 16 september 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.19 Bij e-mail van 19 september 2022 heeft verweerster klager ter bevestiging
van een gesprek dat tussen hen had plaatsgevonden, onder meer, het volgende geschreven:
“(…) U heeft aangegeven dat wij ons hebben laten "afschepen" door het Hof, en dat
dit klachtwaardig is. U heeft dan ook een klacht bij de Deken hierover ingediend.
U wilt ook niet meer dat ik uw advocaat ben.
Wij hebben besproken dat ik het niet eens ben met uw klacht, maar dat ik los daarvan
de termijn moet bewaken voor het indienen van de stukken. Ik gaf u mee dat ik dat
uiteraard nog gewoon met u kan doen, en dat wij daarna de klacht kunnen bespreken.
U wilde hier niets van weten, en hebt aangegeven dat ik aan 1 week voldoende moest
hebben om ervoor te zorgen dat de zitting niet door zou gaan en het feit dat mij dit
niet is gelukt direct reden vormt om niet meer met mij in zee te willen. Ter herinnering
geldt dat wij alles voor u hebben gedaan om de zitting te verplaatsen, maar het Hof
anders heeft beslist. (…) Gezien het vorenstaande kan ik niet anders dan mij onttrekken
als uw advocaat. De gevolgen heb ik u duidelijk gemaakt. (…)”
1.20 Bij H-formulier van 19 september 2022 heeft verweerster het Hof laten weten
dat zij zich als advocaat aan de zaak onttrekt. Mr. W heeft hierop bij e-mail van
20 september 2022 bij het hof er op aangedrongen de zitting op 29 september 2022 ondanks
de onttrekking van verweerster wel door te laten gaan.
1.21 Bij e-mail van 22 september 2022 (8:48 uur) heeft het hof partijen had laten
weten dat de onttrekking van verweerster geen aanleiding vormde voor aanhouding en
de zitting op 29 september 2022 doorgang zou vinden.
1.22 Verweerster heeft klager bij e-mail van 22 september 2022, voor zover relevant,
nog meegedeeld dat zij alsnog met klager mee zou gaan naar de zitting als hij dat
wilde. Zij schrijft in dat verband onder meer: “(…) De datum en tijd voor de zitting
heb ik tot dusverre nog voor u gereserveerd. Vanwege uw klacht bij de Deken zie ik
alleen wel een belemmering om met u naar zitting te gaan. Mocht u graag willen dat
ik met u toch naar zitting ga, verzoek ik u mij dat per omgaande te laten weten. (…)
Indien ik uiterlijk vandaag voor 17uur niet van u verneem, ga ik ervan uit dat u geen
behoefte heeft aan de bijstand van ondergetekende. Ik dat geval wens ik u succes met
de verdere voortgang van het dossier.”
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Klager is van mening dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld door zijn
op 18 juli 2022 ingediende (interne) klacht niet conform de toepasselijke algemene
voorwaarden te behandelen;
b) Klager heeft in zijn klacht van 18 juli 2022 geklaagd over het niet aan hem
verstrekken van de reactie van het hof op het aanhoudingsverzoek van verweerster van
2 juni 2022. Hij had daar in een periode van vier weken viermaal om gevraagd heeft,
maar die informatie desondanks niet ontvangen;
c) Klager heeft op 18 augustus 2022 opnieuw geklaagd over de behandeling van zijn
klacht van 18 juli 2022. Klager stelt dat hij benadeeld is door de onjuiste behandeling
van zijn eerste vraag, zijn eerste klacht en daarna de tweede klacht.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over de dienstverlening van de eigen advocaat. De tuchtrechter
toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met
de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij
een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen
te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt
begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van
die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen
aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele
standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame
en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.2 Verder gaat de klacht over de wijze waarop verweerster de interne klachten
die klager bij haar kantoor heeft ingediend heeft behandeld. In dat verband heeft
te gelden dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt ten aanzien van
de wijze waarop de klachtafhandeling wordt ingericht en de wijze waarop op de klacht
wordt beslist (Hof van Discipline, 6 september 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:223).
Klachtonderdelen a), b) en c)
4.3 De klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Klager is
van mening dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld door zijn op 18 juli 2022
ingediende (interne) klacht niet conform de toepasselijke algemene voorwaarden te
behandelen. In zijn klacht van 18 juli 2022 heeft klager geklaagd over het niet aan
hem verstrekken van de reactie van het hof op het uitstelverzoek van verweerster van
2 juni 2022. Klager stelt dat hij zeer geïnteresseerd was in de argumentatie van het
hof en dat hij daar in een periode van vier weken viermaal om gevraagd heeft, maar
dat die informatie desondanks niet aan hem is verstrekt. Daarna heeft klager gebruik
gemaakt van de klachtenprocedure en de klacht van 18 juli 2022 ingediend, om enige
voortgang te bereiken. Toen klager een maand na het indienen van de klacht nog geen
reactie had ontvangen, heeft klager per e-mail van 18 augustus 2022 geklaagd over
de behandeling van zijn klacht van 18 juli 2022. Klager stelt dat hij is benadeeld
door de onjuiste behandeling van zijn eerste vraag, zijn eerste klacht en daarna de
tweede klacht.
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter slagen de klachtonderdelen niet. Verweerster
heeft toereikend toegelicht, en dit blijkt ook uit het klachtdossier, dat op klagers
vragen over de beslissing van het hof van 7 juni 2022 tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek,
op 24 juni 2022 door de juridisch medewerker een antwoord is gegeven. Klager wenste
echter nog een nadere toelichting en heeft - over het uitblijven van die nadere toelichting
- op 18 juli 2022 een klacht ingediend bij het kantoor. Verweerster heeft vervolgens
in haar e-mail van 22 juli 2022 een toelichting gegeven op de beslissing van het hof
over de afwijzing van het aanhoudingsverzoek. Daarmee had verweerster aangenomen -
en mocht zij dat naar het oordeel van de voorzitter ook aannemen - dat de klacht was
afgehandeld. Toen dat naar mening van klager niet het geval bleek te zijn en klager
op 18 augustus 2022 zijn klacht had herhaald, heeft verweerster op 19 augustus 2022
direct contact met klager gezocht en een bespreking ingepland voor 22 augustus 2022,
aldus binnen de termijn van één week die klager verweerster had gesteld in zijn e-mail
van 18 augustus 2022. In deze bespreking heeft verweerster klager haar excuses aangeboden
en aangegeven dat zij inderdaad in de veronderstelling verkeerde dat de opheldering
over het besluit van het hof al was gegeven met haar e-mail van 22 juli 2022. Verweerster
heeft hierover onweersproken gesteld dat klager tevreden was over het verloop van
dit gesprek en de afspraken die waren gemaakt. Uit de e-mail van klager van 26 augustus
2022 volgt ook dat klager verweersters excuses had geaccepteerd en blijkt niet dat
klager verder nog een reactie verwachtte van verweerster in het kader van de klachtafhandeling.
Verweerster verkeerde zodoende terecht opnieuw in de veronderstelling dat de klacht
zo voldoende was behandeld en is verder gegaan met de behandeling van de zaak. In
overeenstemming met de tijdens het gesprek van 22 augustus 2022 gemaakte afspraken
heeft verweerster het hof opnieuw gevraagd zijn beslissing de zitting door te laten
gaan nader te motiveren. Ook heeft verweerster op 7 september 2022 opnieuw uitstel
verzocht van de zitting van 29 september 2022, maar dit verzoek is wederom (ongemotiveerd)
door het hof afgewezen. Dat vanuit het hof geen nadere motivering van de beslissing
kwam en het uitstelverzoek opnieuw is afgewezen, valt verweerster naar het oordeel
van de voorzitter niet aan te rekenen. Het gaat hier om beslissingen van het hof en
klager verwachtte ten onrechte dat verweerster een motivering of een beslissing van
het hof kon afdwingen. Verweerster heeft terecht gesteld dat zij alles in het werk
heeft gesteld om klager tevreden te stellen, maar dat het uitstellen van de zitting
voor klager het belangrijkste was en verweerster klager derhalve niet tevreden kon
stellen, nu het hof vasthield aan zijn besluit de zitting op 29 september 2022 door
te laten gaan. Al met al kan verweerster geen verwijt worden gemaakt van de besluitvorming
van hof en zijn (gebrek aan) motivering ervan. Verweerster heeft zich meer dan voldoende
ingespannen om de zittingsdatum te laten uitstellen en heeft klager ook overigens
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat
in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht bijgestaan, ook nadat klager over
verweerster een klacht bij de deken had ingediend. In dat kader heeft verweerster
bovendien adequaat en naar behoren gereageerd op klagers interne klachten. Van klachtwaardig
handelen is de voorzitter gelet op het voorgaande dan ook niet gebleken, zodat de
klachtonderdelen a), b) en c) op grond van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond
worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 3 april 2023