ECLI:NL:TADRAMS:2023:55 Raad van Discipline Amsterdam 22-885/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:55
Datum uitspraak: 20-03-2023
Datum publicatie: 24-03-2023
Zaaknummer(s): 22-885/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat van klaagster is deels gegrond. Een advocaat behoort de door een opvolgend advocaat verzochte stukken binnen een redelijke termijn aan te leveren, zeker nu klaagster zich geconfronteerd zag met nieuwe procedures. Verweerster heeft niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Aan verweerster wordt de maatregel van een waarschuwing opgelegd. De raad ziet in de door verweerster ter zitting aangevoerde geringe draagkracht aanleiding voor een matiging van de proceskosten.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 20 maart 2023
in de zaak 22-885/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde: mr. B. Anik

over:

verweerster
gemachtigde: mr. I. Feddema


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 mei 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 14 november 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1914096/JS/KV van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 februari 2023. Daarbij waren aanwezig klaagster met haar gemachtigde en een tolk en verweerster met haar gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerster heeft klaagster in de periode 2018-2019 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure jegens haar ex-partner (hierna: de wederpartij).
2.3 Partijen hebben ter zitting van 19 juli 2019 overeenstemming bereikt omtrent de huwelijksgoederengemeenschap. In deze overeenkomst is, voor zover relevant, het volgende opgenomen: “(…) de echtelijke woning van partijen zal aan [de wederpartij] worden toebedeeld (…) Na voorgaande verdeling zal [de wederpartij] uit overbedeling een bedrag van € 32.500 aan [klaagster] betalen (…).” Uit de zittingsaantekeningen van 19 juli 2019 blijkt dat tussen partijen discussie bestaat over het toepasselijk recht. De rechtbank heeft de door partijen getroffen regeling op verzoek van partijen opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van 10 september 2019 en het proces-verbaal aan de beschikking gehecht.
2.4 Klaagster is na de echtscheidingsprocedure door de wederpartij gedagvaard met betrekking tot de echtelijke woning van partijen. In deze procedure wordt klaagster bijgestaan door haar gemachtigde (hierna: mr. A).
2.5 Op 20 september 2021 heeft een kantoorgenoot van mr. A (hierna: K) verweerster verzocht om verstrekking van het volledige dossier van klaagster. In reactie heeft verweerder diezelfde dag een e-mailbericht aan K gestuurd, waarin zij schrijft dat klaagster zelf over het volledige dossier beschikt. K stuurt vervolgens op 23 september 2021 een mail aan verweerster waarin zij schrijft dat klaagster de stukken niet heeft en verzoekt verweerster nogmaals om het dossier aan te leveren.
2.6 In een ongedateerd e-mailbericht stuurt mr. A aan verweerster het volgende bericht, voor zover relevant: “(…) Dank voor het toezenden van de stukken. U heeft ook stukken uit de voorlopige voorziening toegezonden, maar het ging mij om de stukken in de boedelscheiding. U heeft [klaagster] bijgestaan in de boedelscheiding. In die procedure is er op de zitting van 19 juli 2019 een schikking getroffen ten aanzien van alle boedelbestanddelen. De volgende afspraken zijn gemaakt (…). In de door u toegezonden processtukken maak ik op dat u buiten uw verweerschrift van 5 februari 2019 geen andere stukken/producties heeft ingediend. In de door de wederpartij toegezonden producties kan ik geen actuele financiële gegevens vinden met betrekking tot de actuele saldi van de hypotheken; hoogte van de kapitaalverzekering, waarde van de woning: geen taxatie. Geen informatie over banksaldi per peildatum. Namens [klaagster] vraag ik u hoe u [klaagster] heeft kunnen adviseren in de schikking en uiteindelijk kunnen adviseren om akkoord te gaan met een bedrag van € 32.500? (…) [Klaagster] is van mening dat zij niet deugdelijk is bijgestaan in de boedelscheiding. Ik verneem graag uw reactie (binnen één week) op het bovenstaande hoe u dat ziet (…)”
2.7 Op 27 oktober 2021 heeft een (andere) kantoorgenoot van mr. A (hierna: P) nogmaals een e-mailbericht aan verweerster gestuurd met daarin, voor zover relevant, het volgende opgenomen: “(…) Eerder heeft [mr. A] u verzocht om de stukken in de boedelscheiding aan haar te doen toekomen. Inmiddels heeft u deze verzonden. De [wederpartij] heeft op 31 oktober 2018 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank met de producties 1 t/m 19. Het verzoekschrift met de producties 1 t/m 6 hebben wij van u mogen ontvangen (…). Echter heb ik zojuist mogen concluderen dat de producties 7 t/m 19, behorende bij het verzoekschrift, niet zijn aangeleverd. Voorts ontbreekt het ingediende schrijven van de [wederpartij] van 28 november 2018 met producties in de aangeleverde stukken. Derhalve verzoek ik u vriendelijk de producties 7 t/m 19 en het schrijven van de [wederpartij] van 28 november 2018 met producties zo spoedig mogelijk aan ons te doen toekomen.”
2.8 Op 3 juli 2022 heeft verweerster een e-mail bericht aan mr. A gestuurd waarin zij schrijft: “(…) bij een formulering van een reactie op de door [klaagster] ingediende klacht, viel het mij op dat in tegenstelling tot wat ik steeds dacht, toch een aantal stukken ontbreken. Deze stukken zend ik hierbij, met excuses (…).”


3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft klaagster gedurende het maken van afspraken met de wederpartij onjuist geïnformeerd.
b) Verweerster had op basis van de stukken in het dossier niet moeten komen tot het advies dat sprake was van een overbedeling van € 32.500,-.
c) Verweerster heeft klaagster niet het volledige dossier verstrekt.
d) Verweerster heeft niet gereageerd op verzoeken van vragen van de huidige advocaat van klaagster.
e) Verweerster heeft ernstige fouten gemaakt gedurende haar dienstverlening aan klaagster door klaagster te adviseren in een onjuiste en voor klaagster nadelige schikking.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen.


Klachtonderdelen a), b) en e)
5.2 Gelet op de onderlinge samenhang tussen de klachtonderdelen a), b) en e) ziet de raad aanleiding voor een gezamenlijke bespreking van deze onderdelen. Klaagster verwijt verweerster onder a) dat zij klaagster niet, of in ieder geval onvoldoende heeft geïnformeerd over de bedoeling en de uitkomst van de ter zitting getroffen schikking. Bij een behoorlijke informatieverstrekking en belangenbehartiging had klaagster de overeenkomst tussen haar en haar ex-partner niet of in ieder geval onder andere voorwaarden gesloten. Klaagster is de Nederlandse taal niet voldoende machtig en heeft haar handtekening onder het proces-verbaal gezet zonder dat zij wist waarvoor zij tekende. Klaagster vertrouwde daarbij geheel op verweerster. Onder klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerster dat zij op basis van de in de boedelscheidingsprocedure ingebrachte stukken niet tot een advies van € 32.500,- had kunnen komen als zijnde een redelijk overbedelingsbedrag voor klaagster. Het is onduidelijk hoe de waarde van de echtelijke woning is bepaald. Er heeft geen taxatie van de woning plaatsgevonden en uit niets blijkt verder hoe de waardebepaling tot stand is gekomen, nu hierover geen informatie in het dossier aanwezig is. Verweerster had in het belang van klaagster zelfstandig onderzoek moeten doen. Ook is er niets afgesproken over het moment van verdeling van de woning. Als gevolg van de sterke stijging van de huizenprijzen, vertoont de woning nu een hogere overwaarde dan destijds en klaagster is hierdoor benadeeld. In klachtonderdeel e) verwijt klaagster verweerster dat zij in haar dienstverlening van klaagster ernstige, toerekenbare fouten heeft gemaakt en dat de inhoud van de door verweerster opgemaakte processtukken zeer matig is. Zo heeft verweerster nagelaten om actuele financiële gegevens in de procedure in te brengen, waaronder bijvoorbeeld ook door klaagster genoemde bankrekeningen met vermogen. Ondanks het ontbreken van deze cruciale gegevens, heeft verweerster klaagster geadviseerd in een voor klaagster nadelige schikking. Verweerster heeft evenmin stellingen en zelfstandige verzoeken in de procedure ingebracht, terwijl zij dit wel had moeten doen.
5.3 Verweerster heeft ten aanzien van klachtonderdeel a) aangevoerd dat zij de zitting van 19 juli 2019 met klaagster heeft voorgesproken en voorbereid. Tijdens de besprekingen heeft verweerster klaagster steeds in het Portugees, de moedertaal van klaagster, geïnformeerd. Bij deze gesprekken waren ook maatschappelijk werksters van klaagster aanwezig, zodat ook de juridische merites voor klaagster duidelijk waren. Verweerster heeft klaagster uitgelegd wat de ter zitting besproken schikking inhield en klaagster heeft toen gezegd dat zij met deze regeling kon instemmen. Op het moment van ondertekening van het proces-verbaal was klaagster door verweerster volledig geïnformeerd en klaagster wist dan ook waarvoor zij tekende bij het treffen van de schikking. In klachtonderdeel b) voert verweerster aan dat de waarde van de woning niet door taxatie is vastgesteld, omdat klaagster hiervoor geen geld had. Klaagster en verweerster hebben samen op internet gezocht naar de waardes van omliggende huizen en op die manier is de waarde van de woning bepaald. Gelet op het ontbreken van een taxatierapport en het feit dat de ex-partner van klaagster belang had bij een snelle afdoening van de zaak, is er snel gehandeld. Het uitkoopbedrag voor klaagster is daarbij aanzienlijk gunstiger uitgevallen dan aanvankelijk werd gedacht. Het was op dat moment echter niet voorzienbaar dat de waarde van de woning zou gaan stijgen na het treffen van de schikking. Daarbij is in de schikking bepaald dat de woning zou worden toebedeeld tegen de waarde van moment. Dat dit nu nog niet is geformaliseerd, maakt niet dat de destijds getroffen schikking nu niet meer redelijk zou zijn. Wat betreft klachtonderdeel e) betwist verweerster dat de door haar aangeleverde processtukken van een matige kwaliteit zouden zijn. Verweerster heeft adequaat verweer gevoerd middels een verweerschrift, tevens inhoudende zelfstandige verzoeken. Ook blijkt uit het proces-verbaal van de zitting dat verweerster op de zitting uitgebreid verweer heeft gevoerd. Verweerster heeft weinig producties overgelegd, omdat klaagster niet over relevante gegevens beschikte.
5.4 Ten aanzien van klachtonderdelen a) en b) volgt de raad klaagster niet in haar standpunt. Dit wordt als volgt toegelicht. Verweerster spreekt de Portugese taal en voerde alle gesprekken met klaagster, in het bijzijn van haar maatschappelijk werksters, in het Portugees, de moedertaal van klaagster. Uit de aantekeningen van de zitting van 19 juli 2019 blijkt dat de schikking tussen klaagster en de wederpartij ter zitting is besproken. De schikking is kort en van eenvoudige aard. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad in haar verweer voldoende onderbouwd op welke wijze de waarde van de woning in deze schikking is bepaald en waarom er niet voor is gekozen om de woning te laten taxeren. Klaagster heeft met deze aanpak ingestemd en volgens verweerster was bovendien sprake van een voor klaagster gunstige uitkomst. Wat hier ook van zij, de raad stelt vast dat klaagster niet voldoende concreet heeft gemaakt op basis waarvan de waarde van de woning op dat moment hoger had moeten zijn en waarom verweerster klaagster hierin van een onjuist advies zou hebben voorzien. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is ook in zoverre dan ook niet gebleken. De raad zal klachtonderdelen a) en b) daarom ongegrond verklaren.
5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel e) overweegt de raad dat binnen de advocatenberoepsgroep geldt dat voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst of de advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad stelt vast dat verweerster klaagster heeft bijgestaan in een echtscheidingsprocedure en dat zij daarin namens klaagster heeft geprocedeerd, stukken heeft ingebracht en verweer heeft gevoerd. Het verwijt van klaagster richting verweerster dat zij ernstige en toerekenbare fouten heeft gemaakt in deze bijstand en dat sprake was van een matige kwaliteit van processtukken door verweerster, is door klaagster niet nader onderbouwd of concreet gemaakt. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken. Ook klachtonderdeel e) zal de raad daarom ongegrond verklaren. De raad merkt ten aanzien van de klachtonderdelen a), b) en e) ten overvloede op dat het in algemene zin zorgvuldiger was geweest als verweerster de tussen klaagster en haar gemaakte afspraken schriftelijk had bevestigd en vastgelegd. Een schriftelijke vastlegging leidt immers tot minder misverstanden en onduidelijkheden over wat er tussen advocaat en cliënt wordt besproken Een gebrek aan schriftelijke vastlegging maakt echter geen onderdeel uit van de klacht van klaagster, zodat de raad zich dan ook zal onthouden van een tuchtrechtelijk oordeel op dit punt.

Klachtonderdelen c) en d)
5.6 Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen c) en d), ziet de raad aanleiding voor een gezamenlijke bespreking van deze onderdelen. Klager verwijt verweerster onder de klachtonderdelen c) en d) dat klaagster het nieuwe volledige dossier niet meteen aan mr. A heeft verstrekt en dat verweerster niet heeft gereageerd op verzoeken van vragen hierover van klaagster. Mr. A. heeft verweerster diverse keren verzocht om toezending van het om het volledige dossier inzake de boedelscheiding. Verweerster heeft hierop een zeer gebrekkig dossier aan mr. A overgelegd. Hierna heeft mr. A verweerster zowel per e-mail als telefonisch herhaaldelijk verzocht om de ontbrekende stukken alsnog aan haar te verstrekken. De gevraagde stukken zijn van essentieel belang voor de beoordeling van de huidige lopende dagvaardingsprocedure en daarom had klaagster deze stukken nodig. Pas na indiening van de klacht, heeft mr. A op 3 juli 2022 alsnog nadere stukken van klaagster ontvangen, maar tot op heden beschikt klaagster niet over het volledige dossier en op haar e-mailbericht van 9 oktober 2021 heeft verweerster ook nog niet gereageerd.
5.7 Verweerster voert aan dat zij op 20 september 2021 een brief van K ontving met het verzoek om het dossier te mogen ontvangen. Diezelfde dag heeft verweerster per e-mail aangegeven dat klaagster zelf over het volledige dossier beschikte. Verweerster leefde in de veronderstelling dat zij op 30 september 2021 alle relevante stukken uit het dossier aan mr. A had gemaild. Toen mr. A hierna nog aanvullende vragen had, ging verweerster er vanuit dat zij alle relevante stukken aan mr. A had gemaild en daarom heeft zij niet meer gereageerd op vragen hierover van mr. A. Na bestudering van het dossier zou mr. A in de optiek van verweerster de gestelde vragen zelf kunnen beantwoorden. Daarbij betrof de echtscheidingszaak een afgehandelde zaak van twee jaar geleden. Verweerster zag in dat licht niet de relevantie van het alsnog verstrekken van het dossier aan klaagster. Pas bij indiening van de klacht werd het verweerster duidelijk dat zij een aantal relevante stukken abusievelijk niet aan mr. A had gemaild en heeft zij dit toen alsnog gedaan. Met de wetenschap van nu, realiseert verweerster zich dat zij wel had moeten reageren op de vragen van mr. A en beter had moeten controleren of zij wel alle relevante stukken aan mr. A had verstuurd. Inmiddels heeft verweerster de ontbrekende stukken alsnog aan mr. A gemaild. De antwoorden op de door mr. A in het e-mailbericht van 9 oktober 2021 gestelde vragen kunnen volgens verweerster worden afgeleid uit de nu wel overgelegde stukken en uit hetgeen hierover in het verweer op de klacht is vermeld.
5.8 De raad overweegt als volgt. Mr. A heeft zich op 20 september 2021 tot verweerster gewend met de vraag of zij het volledige dossier aan haar kon verstrekken. Nadat verweerster mr. A hiertoe in eerste instantie naar klaagster had doorverwezen, heeft mr. A zich op 23 september 2021 nogmaals tot klaagster gewend. Hierna heeft klaagster een deel van de stukken aan mr. A verstrekt. Op de hierna volgende e-mailberichten van mr. A waarin om aanlevering van de aanvullende stukken is verzocht, heeft verweerster niet gereageerd. Pas nadat verweerster kennis had genomen van de klacht van klaagster, heeft zij op 3 juli 2022 de ontbrekende stukken alsnog aan mr. A verstrekt. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster met voornoemd handelen de grenzen van het betamelijke overschreden. Een advocaat behoort de door een opvolgend advocaat verzochte stukken binnen een redelijke termijn aan te leveren, zeker nu klaagster zich geconfronteerd zag met nieuwe procedures. Het verweer van verweerster, dat het haar niet duidelijk was waarom mr. A twee jaar na afronding van het echtscheidingsdossier om de stukken verzocht en dat het haar ook niet duidelijk was om welke stukken het ging, slaagt niet. Afgezien van de vraag of deze argumenten verweerster zouden ontslaan van haar verplichting om de dossierstukken tijdig en integraal aan te leveren op het moment dat hier om wordt verzocht, blijkt uit de inhoud van de e-mailberichten van mr. A aan verweerster dat mr. A een voldoende duidelijk en concrete omschrijving heeft gegeven van de nog ontbrekende dossierstukken. Ook heeft zij reeds in haar e-mailbericht van 20 september 2021 aan verweerster kenbaar gemaakt waarom zij het dossier van klaagster wenste te ontvangen.
5.9 Gelet op het vorenstaande verklaart de raad de klachtonderdelen c) en d) gegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft, zo volgt uit de overwegingen in randnummers 5.5 tot en met 5.9, in haar dienstverlening aan klager als advocaat steken laten vallen. Hiermee is komen vast te staan dat verweerster niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. In het voordeel van verweerster weegt de raad mee dat verweerster ter zitting heeft laten zien over enige zelfreflectie te beschikken en in de stukken ook haar excuses heeft aangeboden voor het te laat verstrekken van de stukken. Naar het oordeel van de raad volstaat in dit geval de maatregel van een waarschuwing.

7 PROCESKOSTENVEROORDELING
7.1 Ten aanzien van de hoogte van de proceskostenveroordelingen overweegt de raad als volgt. De proceskostenveroordelingen zijn gegrond op de omstandigheid dat de kosten van een tuchtprocedure moeten worden gedragen door de beroepsgroep en dat - bij gegrondverklaring van een klacht - het redelijk is van de advocaat een bijdrage te verlangen en niet de beroepsgroep voor de (volledige) kosten te laten opdraaien. In dit verband wordt opgemerkt dat het bedrag van € 1.250, - wel een deel, maar (bij lange na) niet de volledige kosten (van de orde en de overheid) dekt. Dit bedrag wordt gehanteerd als forfaitair bedrag, te vergelijken met het (civiele) liquidatietarief rechtbanken en hoven. Afwijking van dit tarief is in beginsel mogelijk, in het bijzonder op grond van de eisen van proportionaliteit, de ernst van de gedraging, eventuele recidive en de draagkracht van de advocaat. Het is daarbij aan de advocaat om de gronden voor de matiging op te geven, hetgeen verweerster in dit geval ook heeft gedaan.
7.2 In de onderhavige zaak ziet de raad aanleiding voor matiging. Verweerster heeft ter zitting een gemotiveerd verzoek tot matiging van de proceskosten ingediend. Zij heeft een beroep gedaan op haar geringe draagkracht. Verweerster heeft veel zaken op toevoegingsbasis gedaan en geen pensioen opgebouwd. Door medische redenen heeft verweerster haar advocatenpraktijk inmiddels zo goed als afgebouwd. Verweerster geniet hierdoor nu nog nauwelijks inkomsten en haar financiële situatie is kort gezegd niet sterk. Derhalve komt de raad tot een kostenveroordeling van in totaal € 250,-, verdeeld op de wijze als in het dictum bepaald.

8 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

8.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
8.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster
b) € 150,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 100,- kosten van de Staat.

8.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
8.4 Verweerster moet het bedrag van € 250,- (het totaal van de in 8.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen c) en d) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen a), b) en e) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op ;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.4;

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. C.C. Horrevorts en H. Bakker, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2023.


Griffier Voorzitter

Verzonden op: 20 maart 2023