ECLI:NL:TADRAMS:2023:54 Raad van Discipline Amsterdam 22-860/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:54 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-03-2023 |
Datum publicatie: | 24-03-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-860/A/A |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. De raad verklaart de verschillende klachtonderdelen over de voormalig advocaat van klager ongegrond. Van klachtwaardig handelen door verweerder is niet gebleken. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 20 maart 2023
in de zaak 22-860/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 27 april 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 27 oktober 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1915705/JS/McvVv
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 februari 2023. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. In aanvulling daarop heeft
de raad kennisgenomen van aanvullende stukken van klager, ingekomen bij de raad op
26 november 2022.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafrechtprocedure bij de rechtbank
Amsterdam (hierna: de rechtbank).
2.3 Op 26 januari 2021 heeft verweerder aan klager een brief gestuurd over de te
volgen verdedigingsstrategie in de zaak van klager. Verweerder schrijft in deze brief,
voor zover relevant, het volgende: “(…) Zoals - meermaals in het verleden - gezegd
kan ik uw aantijgingen jegens [S] niet onderbouwen c.q. bewijzen. Wij kwamen dan ook
overeen dat ik zulks ook niet zal trachten te doen op zitting, doch mij zal focussen
op de juridische merites in uw zaak, te weten de vraag of belaging bewezen kan worden
alsmede welke sanctie er kan worden opgelegd (…) Tot slot breng ik u in herinnering
dat ik u afraad uw aantijgingen jegens [S] te herhalen op zitting. Dit kan immers
het beeld bevestigen dat het Openbaar Ministerie van u zal schetsen op zitting. Desgewenst
kan u uiteraard benoemen dat bepaalde data in de processen-verbaal niet kloppen, echter
voor uw verdediging zal dit niet zaligmakend zijn. Wel zal ik nog beoordelen in hoeverre
aan deze fouten bewijsrechtelijke consequenties kunnen worden verbonden voor zover
zij betrekking hebben op ambtsedige opgemaakte processen-verbaal.”
2.4 In een Pro Justitia rapportage psychologisch onderzoek van 20 januari 2021
betreffende klager is, voor zover relevant, de volgende tenlasteleggingweergegeven:
“tenlastegelegd wordt dat hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 25 april 2017
tot en met 28 oktober 2020 te Amsterdam en/of Nieuwerkerk aan de IJssel en/of Lekkerkerk,
in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft
gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [S], door (sinds
25 april 2017) bovengemiddeld veel e-mails (vanaf emailadres A) naar voornoemde [S]
en/of het zakelijke en/of professionele netwerk van voornoemde [S] en/of derden te
versturen (daarmee een op 8 augustus 2017 door de strafrechter(s) opgelegd contactverbod
met voornoemde [S] overtredend) en/of (…) viermaal, althans meermalen (waarvan eenmaal
ondanks (een) door voornoemde [S] aan verdachte verstuurd(e) stopbrief en/of stopbericht
via sms) brieven aan voornoemde [S] te schrijven en/of te versturen en/of aan het
woonadres van voornoemde [S] langs te brengen en/of via sms te reageren op een door
voornoemde [S] gestuurd 'stopbericht', (telkens) met het oogmerk die [S}, te dwingen
iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen (…).”
2.5 De tenlastelegging in de dagvaarding voor klager voor de zitting van 29 januari
2021 luidt, voor zover relevant: “(…) hij in of omstreeks de periode gelegen tussen
25 april 2017 tot en met 28 oktober 2020 te Amsterdam en/of Nieuwerkerk aan de IJssel
en/of Lekkerkerk, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [S]
door - (sinds 25 april 2017) bovengemiddeld veel e-mails (vanaf emailadres Al) naar
voornoemde [S] en/of het zakelijke en/of professionele netwerk van voornoemde [S]
en/of derden te versturen en/of (…) viermaal, althans meermalen (waarvan eenmaal ondanks
(een) door voornoemde [S] aan verdachte verstuurd(e) stopbrief en/of stopbericht via
sms) brieven aan voornoemde [S] te schrijven en/of te versturen en/of aan het woonadres
van voornoemde [S] langs te brengen en/of via sms te reageren op een door voornoemde
[S] gestuurd 'stopbericht', (telkens) met het oogmerk die [S], te dwingen iets te
doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen (…);”
2.6 In de Pro Justitia rapportage van 20 januari 2021 betreffende klager is, voor
zover relevant, het volgende opgenomen: “(…) Beschikbare en geraadpleegde stukken:
Proces-verbaal (…); (…), Uittreksel uit justitieel documentatieregister, 30 oktober
2020 (..)”.
2.7 Op 29 januari 2021 heeft de zitting bij de rechtbank plaatsgevonden, waarna
vonnis is gewezen.
2.8 Verweerder heeft namens klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van
de rechtbank.
2.9 Op 16 juni 2021 heeft de opvolgend advocaat van klager (hierna: mr. P) in een
e-mailbericht aan verweerder een overnameverzoek gedaan. In reactie hierop heeft verweerder
op 17 juni 2021 aan mr. P, voor zover relevant, het volgende bericht: “(…) Op verzoek
van [verweerder] bericht ik u dat de zaak van [klager] een digitaal dossier betreft.
Wanneer u zich stelt, zult u het dossier spoedig via het digitale advocatenportaal
kunnen raadplegen (…).”
2.10 Op 18 juni 2021 heeft verweerder aan mr. P per e-mail het volgende bericht:
“(…) inzake [klager] deel ik u mede dat er op 29 juni om 9:50 uur een pro forma zitting
gepland staat op het gerechtshof Amsterdam (…)”. Tevens is een bijlage bij dit e-mailbericht
gevoegd en verweerder geeft in dit bericht enkele inhoudelijke toelichtingen op de
zaak van klager aan mr. P.
2.11 Op 29 juni 2021 heeft een pro forma zitting bij het gerechtshof Amsterdam
(hierna: het hof) plaatsgevonden.
2.12 Op 14 juli 2021 stuurt verweerder aan mr. P in een e-mailbericht: “bijgaand
doe ik u onderstaande mail met bijlage toekomen van [het hof] inzake [klager].” Bij
het e-mailbericht is een e-mailbericht van het hof van 14 juli 2021, gericht aan verweerder,
gevoegd met onderwerp “(…) PV 29 juni 2021”. In reactie hierop heeft mr. P aan verweerder
per e-mailbericht van 19 juli 2021, voor zover relevant, het volgende geschreven:
“(..) Dank voor uw doorzending. Vreemd dat dit naar u is verzonden. Heb het nog even
nagevraagd, maar ik zou al sinds 23 juni jl. staan gesteld. Overigens begon de raadkamerzitting
op 29 juni jl. om 9:15 en niet om 9:50. Vandaar dat ik nog niet op de raadkamerzitting
was. Wel jammer dat ze me niet hebben gebeld. Ik was vlakbij. Maar dat zal ermee te
maken hebben dat mijn stelbrief nog niet was verwerkt.”
2.13 Op 27 april 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft klager niet goed verdedigd door niets te doen met de door klager
aangedragen fouten in het politiedossier.
b) Verweerder heeft het vijf weken laten duren voordat het strafdossier van klager
werd overgedragen aan zijn opvolgend advocaat.
c) Verweerder heeft een verkeerde tijd aan klager doorgegeven voor de zitting van
29 juni 2021 als gevolg waarvan klager zonder advocaat ter zitting is verschenen.
d) Verweerder heeft klager geen afschrift van de dagvaarding gestuurd.
e) Verweerder heeft niets gedaan met twee afwijkende tenlasteleggingen.
f) Verweerder heeft niets gedaan met een niet bestaand contactverbod
g) Verweerder heeft niets gedaan met bewijs valse aangiften.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht gaat over het handelen van verweerder als (voormalig) advocaat van
klager. De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening
aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft
met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals
over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak
voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door
de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen
worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene
wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard
veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk
handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari
2018 ECLI:NL:TAHVD: 2018:32).
Klachtonderdelen a) en g)
5.2 De raad ziet gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen a) en g) aanleiding
voor een gezamenlijke bespreking van deze onderdelen. Klager verwijt verweerder onder
klachtonderdeel a) dat hij verschillende door klager aangedragen punten ten onrechte
niet heeft opgepakt. Zo heeft verweerder in de verdediging van klager niets gedaan
met de door klager ingediende aangiftes tegen een hoofdagent en ook niet met zijn
aangifte tegen S. In klachtonderdeel g) verwijt klager dat verweerder ook niets heeft
gedaan met de door S ingediende valse aangiftes en het punt dat S in werkelijkheid
officier van justitie is.
5.3 Verweerder voert aan dat de verdedigingsstrategie vooraf is besproken met klager.
Klager heeft na afloop van de zitting bij de rechtbank aan verweerder te kennen gegeven
dat hij tevreden was over het optreden van verweerder. Wat betreft de door klager
in klachtonderdeel g) aangedragen punten over de rol van het openbaar ministerie en
de vermeende rol van S als officier van justitie, stelt verweerder dat hij deze punten
in zijn verdediging niet voor zijn rekening kon nemen omdat de rechtbank dan de indruk
kon krijgen dat klager recidivegevaarlijk was, hetgeen in een zwaardere straf voor
klager kon resulteren.
5.4 De raad stelt op grond van de naar voren gebrachte feiten vast dat verweerder
de te volgen verdedigingsstrategie zorgvuldig met klager heeft doorgenomen en dat
hierover tussen klager en verweerder ook onderling afstemming heeft plaatsgevonden.
In de onder 2.3 genoemde brief van verweerder aan klager van 26 januari 2021 benoemt
verweerder immers expliciet de door klager aangedragen punten over de vermeende rol
van S in relatie tot het openbaar ministerie en de door klager genoemde fouten in
de processen-verbaal. Verweerder geeft in deze brief een duidelijke argumentatie aan
klager waarom hij, met deze door klager aangedragen punten, niets zal doen. De raad
is van oordeel dat het verweerder vrijstond om deze keuze te maken en dat hij deze
keuze voldoende heeft uitgelegd aan klager. Van klachtwaardig handelen door verweerder
is de raad niet gebleken. De klachtonderdelen a) en g) zijn ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.5 Klager verwijt verweerder dat hij het vijf weken heeft laten duren voordat
het dossier van klager door verweerder werd overgedragen aan de opvolgend advocaat
van verweerder.
5.6 De raad overweegt als volgt. Uit de onder de feiten genoemde correspondentie
blijkt dat het overname verzoek van mr. P dateert van 16 juni 2021 en dat verweerder
op 17 juni 2021 aan mr. P heeft bericht dat het dossier digitaal beschikbaar was via
het advocaten-portaal. De raad is van oordeel dat verweerder het dossier hiermee op
een adequate wijze aan de opvolgend advocaat heeft overgedragen. Klager heeft dit
klachtonderdeel ook niet nader onderbouwd. De conclusie uit het voorgaande is dat
klachtonderdeel b) ongegrond is.
Klachtonderdeel c)
5.7 Klager verwijt verweerder dat hij de verkeerde tijd aan mr. P heeft doorgegeven
voor de zitting van 29 juni 2021 als gevolg waarvan klager zonder advocaat ter zitting
verscheen.
5.8 Verweerder voert aan dat hij per e-mailbericht van 18 juni 2021 aan mr. P heeft
doorgegeven dat het tijdstip van de betreffende zitting 09:50 uur was. Later bleek
dat de zitting om 09:15 uur plaatsvond, maar hiervan was verweerder niet op de hoogte.
5.9 De raad overweegt als volgt. Uit het feitenrelaas blijkt dat mr. P niet aanwezig
was op de pro forma zitting bij het hof van 29 juni 2021. In het onder 2.12 genoemde
e-mailbericht van 19 juli 2019 van mr. P aan verweerder merkt mr. P hierover op dat
hij niet op de hoogte was van het gewijzigde tijdstip, mogelijk omdat zijn stelbrief
niet goed was verwerkt door het hof. De raad acht deze uitleg onder de gegeven omstandigheden
voorstelbaar. Uit niets blijkt verder dat verweerder hierin enig aandeel heeft gehad.
Klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.10 Klager verwijt verweerder dat hij hem geen afschrift van de dagvaarding heeft
gestuurd.
5.11 Verweerder voert aan dat klager in het bezit was van het dossier en de verdenkingen
en dat ook de dagvaarding met hem is besproken.
5.12 De raad overweegt dat het in dit klachtonderdeel gemaakte verwijt niet is
onderbouwd door klager. Van klachtwaardig handelen door verweerder is de raad niet
gebleken. Klachtonderdeel d) is ongegrond.
Klachtonderdelen e) en f)
5.13 Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen e) en f) ziet de raad aanleiding
voor een gezamenlijke bespreking van deze onderdelen. Klager verwijt verweerder in
klachtonderdeel e) dat hij niets heeft gedaan met het bestaan van twee verschillende
tenlasteleggingen. In klachtonderdeel f) ziet het verwijt erop dat verweerder ook
niets heeft gedaan met het niet bestaande contactverbod jegens klager, zoals (onterecht)
wel staat opgenomen in de weergave van de tenlastelegging in het Pro Justitia rapport.
5.14 Verweerder voert ten aanzien van de klachtonderdelen e) en f) aan dat klager
hierdoor niet in zijn verdediging is geschaad. Het verschil in de tenlasteleggingen
en het daarmee samenhangende, niet bestaande, contactverbod kwam pas ter sprake bij
de pro forma behandeling van het hoger beroep. Omdat het hof op dat moment nog niet
over het onderliggende procesdossier beschikte, zag verweerder zich genoodzaakt om
het omvangrijke dossier ter zitting mondeling samen te vatten. Verweerder heeft, gelet
ook op de grootte van het dossier en de beperkte zittingstijd, verzuimd het punt bij
het hof te benoemen, maar heeft dit op een later moment alsnog gedaan. Deze omissie
door verweerder heeft niet doorgewerkt in de bepaling van het recidivegevaar van klager.
5.15 De raad gaat ervan uit dat de klachtonderdelen e) en f) zo moeten worden begrepen
dat klager van mening is dat hij door verweerder in zijn belang is geschaad, nu het
Pro Justitia rapport betreffende klager zou zijn uitgegaan van onjuiste feiten (een
tenlastelegging met daarin opgenomen een niet bestaand contactverbod) en dat verweerder
hier iets mee had moeten doen in zijn verdediging. De raad volgt klager hierin niet
en overweegt hiertoe als volgt. Verweerder heeft aangevoerd dat het hof niet over
het dossier beschikte en dat hij zich daarom genoodzaakt zag om tijdens de pro forma
zitting een mondelinge samenvatting te geven van het dossier. Het betrof een omvangrijk
dossier en de zittingstijd was beperkt. Verweerder heeft toen verzuimd het punt betreffende
het verschil in de tenlasteleggingen en het niet bestaande contactverbod te noemen.
De raad acht dit een voorstelbare gang van zaken. Daarbij heeft verweerder op een
later moment het hof alsnog ingelicht. Ook heeft verweerder genoegzaam aangevoerd
dat de door klager gesignaleerde omissie niet van invloed is geweest bij de beoordeling
van de voorlopige hechtenis door het hof. Het was een punt van ondergeschikte betekenis
en ook uit andere omstandigheden bleek dat sprake (was geweest) van een eerder contactverbod
jegens klager. De conclusie uit het voorgaande is dat klager niet in zijn belangen
is geschaad door het handelen van verweerder en dat tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
door verweerder jegens klager niet is komen vast te staan. De klachtonderdelen e)
en f) zijn dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in zijn geheel ongegrond.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. C.C. Horrevorts en H. Bakker, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2023
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 20 maart 2023