ECLI:NL:TADRAMS:2023:5 Raad van Discipline Amsterdam 22-662/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:5 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-01-2023 |
Datum publicatie: | 16-01-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-662/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; Betreft een gedeeltelijk gegronde klacht over de kwaliteit van dienstverlening van de eigen advocaat. Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij niet periodiek een urenspecificaties aan klager heeft gestuurd. Tussen klager en verweerder is weliswaar een vaste prijsafspraak overeengekomen echter wel met een aanvullende afspraak over een succesfee. Deze afspraak hield in dat wanneer het hoger beroep met succes zou worden afgesloten, de door verweerder bestede uren alsnog tegen het normale tarief zouden worden betaald. Klager had derhalve wel degelijk belang bij een urenspecificatie. Ook valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij klager niet heeft geïnformeerd over de akte die hij heeft genomen. Aan verweerder is de maatregel waarschuwing met kostenveroordeling opgelegd. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 9 januari 2023
in de zaak 22-662/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. R. de Vries
over:
verweerder
gemachtigde: mr. M.R. Lauxtermann
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 12 maart 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 18 augustus 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1844612/EJH/YH
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 november 2022. Daarbij
waren klager, verweerder en hun gemachtigden aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de door de gemachtigde van klager bij e-mails van 2 september 2022 en 10 november
2022 nagezonden stukken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft in 2016 een franchiseovereenkomst, een koopovereenkomst en een
huurovereenkomst getekend met Kwalitaria (formeel FFC B.V.), uit hoofde waarvan hij
sinds april 2016 franchisenemer is geworden van een Kwalitaria-vestiging in Baarle-Nassau.
Ten tijde van de totstandkoming van deze overeenkomsten is door Kwalitaria aan klager
een omzetprognose verstrekt, die neerkwam op een startomzet van € 550.000,- in het
eerste jaar en welke omzet zou oplopen naar een omzet van € 645.000,- in het derde
jaar na opening. De betreffende prognose is voor Kwalitaria opgesteld door KiS (Knowledge
in Store), een bedrijf dat hierin gespecialiseerd is.
2.3 Kort na de opening bleek dat de prognoses met betrekking tot de omzet niet
konden worden gehaald. De omzetten bleven in 2016 en 2017 steken tussen een bedrag
van € 200.000,- en € 250.000,- op jaarbasis. Het gevolg hiervan was dat klager enorme
verliezen leed en uiteindelijk in het voorjaar van 2018 via zijn toenmalige advocaat
mr. S de franchiseovereenkomst met Kwalitaria heeft vernietigd. De winkel is gesloten
en verkocht en klager heeft vervolgens zowel Kwalitaria als KiS in een bodemprocedure
gedagvaard.
2.4 In deze bodemprocedure, die door mr. S in eerste aanleg namens klager is gevoerd,
hebben in eerste instantie 44 procesverrichtingen plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft
de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 mei 2020 een vonnis gewezen waarbij alle vorderingen
van klager zijn afgewezen en de vorderingen van Kwalitaria grotendeels zijn toegewezen.
Klager is daarnaast in de proceskosten veroordeeld van ruim € 41.000,-.
2.5 Klager heeft verweerder gevraagd een procesadvies uit te brengen. Na een eerste
telefonisch advies, gebaseerd op het vonnis van 20 mei 2020, heeft verweerder klager
29 juni 2020 een opdrachtbevestiging toegezonden voor procesadvies/second opinion
voor een vaste prijs van € 7.500,- exclusief btw.
2.6 In dezelfde periode had Kwalitaria al had aangekondigd dat zij tot executie
van het vonnis van 20 mei 2020 zou overgaan door executoriaal beslag te leggen op
het woonhuis van klager. Op 28 juli 2020 heeft verweerder een schriftelijk advies
aan klager uitgebracht. Het procesadvies was (deels) voorzichtig positief en besloten
is hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 20 mei 2020.
2.7 Verweerder en klager hadden eind augustus 2020 een afspraak gemaakt over de
voor de behandeling van het hoger beroep door klager te betalen kosten. Gezien klagers
financiële situatie is verweerder klager tegemoetgekomen door met hem een uurtarief
af te spreken van € 150,- per uur exclusief btw, met een aanvullende succesfee indien
en voor zover het hoger beroep met succes zou worden afgesloten. Bij succes zouden
de door verweerder bestede uren alsnog tegen het normale tarief worden betaald. Verweerders
gebruikelijke uurtarief bedroeg destijds € 300,- per uur exclusief btw. Dit heeft
verweerder klager bij e-mail van 25 augustus 2020 laten weten. Tevens heeft verweerder
klager daarbij het volgende meegedeeld: “Als ik dit soort afspraken maak, dan werk
ik altijd met een zogenaamde knipkaart: ik factureer van tevoren een bepaald aantal
uren vooruit en stuur maandelijks een overzicht van de bestede uren en van de uren
die nog op de knipkaart overblijven. Zo kun je gemakkelijk overzicht houden. Ik stel
voor om je een knipkaartfactuur te sturen van 50 uur à €150,-, dus van €7.500,-, exclusief
btw, zodat de eerstkomende maanden zijn gedekt en jij zeker weet dat je belangen goed
worden behartigd.”
2.8 Bij e-mail van 25 augustus 2020 is klager akkoord gegaan met het voorstel,
waarna verweerder klager heeft laten weten dat hij hem knipkaartfactuur zou toezenden.
2.9 Gelijktijdig heeft verweerder klager geadviseerd om in te zetten op een mediationtraject
met FCC. In november en december 2020 heeft de mediation plaatsgevonden, maar die
heeft niet geleid tot de gewenste oplossing. In januari 2021 waren de mediationgesprekken
definitief vastgelopen. Wel had de mediation meegebracht dat Kwalitaria de executie
hangende het hoger beroep zou opschorten.
2.10 Daarnaast heeft verweerder klager in contact gebracht met de advocaat mr.
B teneinde de mogelijkheden te onderzoeken van het aanspannen van een beroepsaansprakelijkheidsprocedure
tegen het kantoor van de voormalig advocaat van klager (mr. S). In het voorjaar van
2021 heeft mr. B hiervoor een bodemprocedure opgestart.
2.11 In november 2020 heeft verweerder aanvang gemaakt met de memorie van grieven
in de procedure tegen Kwalitaria. Verweerder is hierin ook bijgestaan door zijn stagiaire.
Op 20 april 2021 moest de memorie van grieven worden genomen.
2.12 Op 24 november 2020 heeft verweerder klager een declaratie gestuurd voor een
bedrag van € 9.953,92 inclusief btw. Tevens heeft verweerder een urenoverzicht gestuurd
waarin op dat moment door verweerder 21,6 uur was geschreven voor het opstellen van
de memorie van grieven.
2.13 Omdat verweerder in maart 2021 kampte met overbelasting, heeft hij klager
eind maart voorgesteld om mr. B te vragen een eerste concept te maken van de memorie
van grieven. Daarbij heeft verweerder klager voorgesteld om het verschil tussen het
uurtarief van mr. B (€ 200,-) en zijn uurtarief in deze zaak (€ 150,-) voor zijn rekening
te nemen. Klager had hierop aangegeven dit niet te kunnen betalen.
2.14 Bij e-mail van 2 april 2021 (10:59 uur) met als onderwerp: ‘2 voor 12!’ heeft
klager verweerder, voor zover relevant, het volgende bericht gestuurd over het uitblijven
van een concept-memorie van grieven: “(…) Afgelopen dinsdag bel je mij op en geef
je aan dat het je niet lukt. Dat je je er een tijdje tegen hebt verzet, maar het ging
niet meer. (…) Zoals ik je meteen heb gezegd: Gezondheid boven alles en ben blij dat
je het onderkent, had het alleen veel prettiger gevonden als je dat veel eerder had
aangegeven (…). Vervolgens krijg ik een telefoontje van [mr. B] met de zakelijke mededeling
dat zij, normaliter € 250,- vragen, bereid zijn om dit te doen voor € 200,- en dat
ze daarvan € 50,- aan jou factureren en € 150,- aan mij. Naar aanleiding daarvan heb
ik jou gisteren een mail gestuurd, waarna jij mij belde toen ik in de auto zat. (…)
Gisterenmorgen word ik gebeld door [mr. B]. Zij heeft niks gehoord van jou, is nog
steeds niet in bezit van de door haar gevraagde documenten dus maak ik me nog meer
zorgen. (…) Op 8 februari vraag ik voor eerste keer naar concept memorie van grieven.
Je antwoord: Paar dagen uitgevallen wegens ziekte (…), wordt dus helaas later. Ben
er volop mee bezig hoor! Op 4 maart vraag ik er nogmaals naar, waar vervolgens 5 dagen
niet op gereageerd wordt, waarna ik de vraag op 9 maart nogmaals herhaal. Je antwoord:
Morgen (…), ik ben jullie niet vergeten hoor! Bel je straks, heb nu zitting. Op 17
maart stel ik de vraag nog een keer, geen antwoord. Op 19 maart stuur ik dit: Hoop
dat het allemaal lukt.... aangezien jij vorige week zei: "Begin volgende week heb
je het concept" en ik nog niks gezien/gehoord heb. Laat je aub even iets weten? (…).
Was inmiddels alweer ruim een week na dat jij beloofd had dat het concept klaar zou
zijn. Je antwoord: Jazeker lukt het (…) Het is alleen veel meer werk dan gedacht en
daarom kost het meer tijd. Ik doe even geen voorspelling meer, maar je krijgt zeker
voldoende tijd om alles nog tijdig voor 6 april rustig door te nemen en met mij door
te spreken (…)! Tussendoor is er ook nog 2x uitgebreid over de stand van zaken gebeld
en ik wil daar toch graag wat korte uitspraken van opnoemen, allereerst gesprek van
22 februari jl:
“moet de memorie deze week afmaken ..."
"ik moet 'm flink stuk comprimeren, nu zo'n 42 bladzijden maar wil naar max 35"
(…)
Gesprek 9 maart jl: "ik snap dat het voor jullie niet leuk is. maar dit is zo'n leuke
zaak", "ik heb zo'n zin in deze zaak”, ''kan niet wachten op deze zaak, want het is
gewoon juridisch fout” (…) En dan op 30 maart komt er een telefoontje waaruit blijkt
dat er nog nauwelijks iets is. Ik zat bijna twee maanden te wachten op een concept
en er is nog niks. (…) Ik wil je dan ook even de volgende concrete vragen stellen:
• Uiterlijk vandaag 15.00 uur wil ik van jou graag een schriftelijk voorstel hoe
we het nu gaan doen, al dan niet met een strakke tijdslijn.
• Ik vraag je (zodra jij deze mail gelezen hebt) toestemming om deze mail ook door
te sturen naar (…) en [mr. B].
• Complete duidelijkheid vandaag over hoe het traject eruit gaat zien tot aan 20
april as. (…)
2.15 Bij e-mail van 2 april 2021 (11:48 uur) heeft verweerder klager (en mr. B
in cc) het volgende geschreven: “Voor de goede orde bevestig ik jullie hierbij dat
ik zal zorgen dat er aan het einde van de volgende week (met een uitloop naar maandag
12 april) een concept memorie zal liggen die door mij is opgesteld. Ik heb daarvoor
vanaf woensdag as. mijn agenda volledig geschoond. Wij hebben afgesproken om aan het
einde van iedere dag even contact te hebben over de voortgang. Ik zal de voortgang
met jullie delen, zodat jullie mee kunnen lezen. Als de memorie in concept klaar is,
zal ik deze aan [mr. B] sturen, zodat zij er van haar kant nog doorheen kan lezen
om ervoor te zorgen dat de memorie zo veel als mogelijk in lijn is met de dagvaarding
in de (…) zaak [RvD: de beroepsaansprakelijkheidsprocedure die mr. B tegen de voormalig
advocaat van klager was gestart]. Wij hebben dan nog ruim een week om de laatste aanpassingen
in het document aan te brengen.”
2.16 Op 9 april 2021 heeft verweerder een gedeelte van de concept-memorie van grieven
toegezonden en op 14 april 2021 heeft verweerder klager het eerste volledige concept-memorie
van grieven toegezonden. Hij schrijft klager in dat verband: “(…) volgens mij staat
het als een huis, zij het dat wij morgen de fundering nog wat gaan versterken door
de rapportages (…). Ook wacht ik nog op de reactie van [mr. B]. Ik hoor graag of je
op- of aanmerkingen hebt.”
2.17 Bij e-mail van 16 april 2021 heeft mr. B verweerder (met klager in cc) een
e-mail gestuurd met haar opmerkingen bij het concept.
2.18 Bij e-mail van 17 april 2021 heeft verweerder klager (met zijn stagiaire en
mr. B in cc) de laatste versie van de memorie van grieven gestuurd, waarin hij - zo
liet hij weten - de laatste opmerkingen van mr. B had verwerkt.
2.19 Bij e-mail van 19 april 2021 heeft mr. B verweerder (met klager in cc) het
volgende geschreven. “(…) Ik zie dat niet al mijn suggesties zijn overgenomen. Voor
de [beroepsaansprakelijkheidsprocedure] was dat wel fijn geweest. Ik heb het definitieve
stuk niet volledig gelezen, maar mij viel op dat in het petitum in het kader van dwaling
wordt gevraagd om een verwijzing naar de schadestaatprocedure. Volgens mij wordt geen
schade gevorderd maar terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen dus mogelijk
is het verstandig de eis in dat opzicht te wijzigen. Teneinde de wederpartijen in
de gelegenheid te stellen daarop te reageren zou ik hier niet te lang mee wachten,
vooral om te voorkomen dat het hof die eiswijziging niet toestaat vanwege strijd met
de goede procesorde. (…)”
2.20 Nadat verweerder de memorie van grieven had genomen bleek verweerder dat hij
één van de vier ingestelde vorderingen niet helemaal juist had geformuleerd. In overleg
met klager heeft verweerder besloten om bij akte een eiswijziging in te dienen bij
het gerechtshof Den Bosch (hierna het hof). In de akte eiswijziging heeft verweerder
naast de correctie voor wat betreft de schadestaatprocedure de vorderingen anders
gerangschikt in primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen. Daarbij had
verweerder echter iets over het hoofd gezien. Omdat de vorderingen anders waren gerangschikt,
kon de schade die het gevolg is van de eventuele vernietiging wegens dwaling (dus
het gevolg van de toewijzing van de primaire vordering) niet meer in deze hoger beroepsprocedure
worden gevorderd en zou bij toewijzing van de primaire vordering nog een tweede procedure
moeten worden gevoerd om deze schade in rechte vastgesteld te krijgen. Dat zou mogelijk
tijdverlies en extra kosten opleveren.
2.21 Op 14 juli 2021 heeft verweerder klager in verband met het voorgaande het
volgende geschreven: “Zoals toegezegd heb ik van mijn kant nog eens goed gekeken naar
de gang van zaken rond de eiswijziging en heb ik er ook extern naar laten kijken.
Naar aanleiding daarvan wil ik je graag hierbij uitnodigen om bij mij op kantoor te
komen om hierover van gedachten te wisselen en je uit te leggen wat het resultaat
is geweest van mijn bevindingen. Ook kunnen wij dan met elkaar de voortgang van deze
zaak bespreken, waaronder de hoofdlijnen van de te nemen memorie van antwoord in incidenteel
appel. Tenslotte wil ik graag een open gesprek met je voeren over de vraag of er nog
wel voldoende vertrouwen bij jou is om deze zaak met mij door te zetten. Wanneer ben
jij/zijn jullie beschikbaar voor een dergelijk gesprek? (…)”
2.22 Op 21 juli 2021 heeft verweerder met klager een gesprek gevoerd op zijn kantoor.
Dit gesprek is met instemming van verweerder opgenomen. Verweerder heeft klager in
dit gesprek, onder meer, laten weten dat hij van het voorval een melding zou doen
bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Bij e-mail van 16 juli 2021 heeft verweerder
vervolgens bij zijn verzekeraar een melding gedaan van een mogelijke aansprakelijkheid
van zijn kantoor. De verzekeraar heeft de melding in behandeling genomen.
2.23 De samenwerking tussen klager en verweerder is na dit incident voortgezet.
Verweerder heeft op verzoek van klager in augustus 2021 nog een memorie van antwoord
in incidenteel hoger beroep opgesteld. De mondelinge behandeling van het hoger beroep
bij het gerechtshof Den Bosch zal plaatsvinden in februari 2023.
2.24 Bij e-mail van 29 november 2021 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld.
Naast de kwestie over de mogelijke beroepsaansprakelijkheid, stelt klager ook andere
zaken aan de orde, zoals de hoogte van de verzonden declaraties en de kwaliteit van
verweerders werk.
2.25 Bij e-mail van 17 december 2021 heeft verweerder klager de volgende reactie
gestuurd: “(…) Naast de aansprakelijkstelling lees ik in jouw brief nog een hoop verwijten
die zodanig zijn dat ik mij de afgelopen weken de vraag heb gesteld of ik nog wel
de juiste persoon ben om nog langer als advocaat voor jou op te treden. Je brief bevat
namelijk ook stevige inhoudelijke klachten over de kwaliteit van de memorie van grieven
die ik niet deel en een verkapte aansprakelijkstelling voor het geval de procedure
in hoger beroep onverhoopt niet zou worden gewonnen. (…) Niet alleen ben ik het inhoudelijk
geheel niet met je eens (ik sta nog steeds achter de inhoud van het door mij opgestelde
processtuk, behalve voor zover het betreft de formulering van de gewijzigde eis),
ook ga je geheel voorbij aan het feit dat in iedere juridische procedure nu eenmaal
procesrisico’s worden gelopen die maken dat een procedure kan worden verloren. Daarnaast
constateer ik dat je nu ook klaagt over de hoogte van de door mij gedeclareerde bedragen,
terwijl jij als geen ander weet dat het procesdossier in deze zaak zo omvangrijk is
(…) dat de door mij aan jou gedeclareerde bedragen aantoonbaar in geen verhouding
staan tot de daadwerkelijk door mij bestede tijd. Daar komt bij dat ik je ook nog
een zeer schappelijk financieel voorstel heb gedaan voor de behandeling van deze zaak
tegen een veel lager uurtarief met een succesfee (…). Al het bovenstaande maakt dat
ik na ampel beraad de conclusie heb getrokken dat ik niet zie hoe ik nog langer geloofwaardig
als jouw advocaat in deze zaak zou kunnen optreden zo lang als deze vertrouwensbreuk
tussen ons niet wordt opgelost. Ik ben graag bereid om daarover het gesprek met je
aan te gaan (…)”. Verweerder heeft voorgesteld om het gesprek te laten plaatsvinden
in bijzijn van een mediator.
2.26 Bij e-mail van 20 december 2021 heeft klager, voor zover relevant, het volgende
geschreven: “(…) Flabbergasted, boos, verdrietig, teleurgesteld, vol onbegrip zijn
een aantal van mijn primaire gevoelens na het lezen van jouw reactie. (…) En ik ga
zeker niet voorbij aan het feit dat elke procedure procesrisico's kent, maar ik citeer
nu even letterlijk (…) wat je eigen woorden zijn geweest op 21 juli 2021: "Ik ga deze
zaak gewoon winnen". Daarin hoor ik echt niks van enige vorm van procesrisico! (…)
Allereerst klaag ik niet over de hoogte van de gedeclareerde bedragen. Waar ik over
klaag is, is dat je op 24 november 2020 mij 25,6 uur declareert voor het schrijven
aan de MvG. Hoe dan?? Begin april 2021 blijkt namelijk dat er nog helemaal NIKS is.
Hoe kun je je cliënt iets declareren wat gewoonweg niet gedaan is? (…) Hoezo zou hier
een mediator aan te pas moeten komen? (…)”
2.27 Op 20 december 2021 heeft de beroepsverzekeraar zijn visie op de aansprakelijkheidsstelling
gegeven. Bij e-mail van 7 februari 2022 heeft klager verweerder laten weten een klacht
over hem te hebben voorbereid, maar dat hij zou afzien van het indienen ervan tegen
betaling van een bedrag van € 9.075,- (op uiterlijk op 16 juni 2022) en medewerking
aan volledige overdracht van de zaak.
2.28 Op 8 februari 2022 heeft verweerder een akte genomen in klagers procedure
naar aanleiding van de door de advocaat van de wederpartij genomen akte in verband
met het overlijden van een betrokken procespartij, waarna de procedure van rechtswege
was geschorst. Verweerder heeft eveneens op 8 februari 2022 het volledige procesdossier
in eerste en tweede instantie bij het hof gefourneerd.
2.29 Bij e-mail van 9 februari 2022 heeft verweerder klagers voorstel (van 20 december
2021) aanvaard, met dien verstande dat hij voorstelde een bedrag van € 7.500,- inclusief
btw te betalen als tegemoetkoming voor de overstapkosten. Op 14 februari 2022 heeft
klager verweerder schriftelijk bevestigd dat hij hiermee akkoord ging en schreef hij
verweerder: “Zodra ik een nieuwe advocaat heb gevonden, zal ik hem verzoeken met jou
contact op te nemen voor de goede overdracht van mijn zaak. Ik wil je bij deze het
allerbeste wensen, zowel zakelijk als privé.”
2.30 Bij e-mail van 17 februari 2022 heeft klager verweerder laten weten dat hij
de betaling op 16 februari 2022 had willen ontvangen en niet op 16 juli 2022. Klagers
e-mail bevatte op dit punt een typefout, zo schreef hij.
2.31 Bij e-mail van 18 februari 2022 heeft verweerder geantwoord dat hem dit bevreemdde,
maar dat hij wel wilde meewerken aan een eerdere betaling dan op 16 juli 2022. Om
verdere misverstanden te voorkomen, zou verweerder een vaststellingsovereenkomst opstellen
en deze in concept aan klager toezenden. Door ziekte heeft verweerder drie weken niet
kunnen werken en daarom heeft verweerder pas op 21 maart 2022 aan klager de conceptvaststellingsovereenkomst
toegezonden. Hierop heeft klager verweerder bij e-mail van 22 maart 2022 laten weten
dat hij zich had bedacht en inmiddels (op 12 maart 2022) een klacht over verweerder
had ingediend.
2.32 In de week van 21 maart 2022 heeft zich een nieuwe advocaat namens klager
bij verweerder gemeld met het verzoek de zaak aan hem over te dragen. Hieraan heeft
verweerder medewerking verleend.
2.33 Bij e-mail van 7 juni 2022 heeft de opvolgend advocaat klager voor zover relevant
het volgende geschreven: “(…) Voor wat betreft de memorie van grieven; Het vonnis
van 20 mei 2020 behelst 21 pagina's; de beoordeling in het vonnis bestaat uit 40 rechtsoverwegingen.
De ingediende memorie van grieven heeft maar 4 grieven, waarvan de laatste een 'veeggrief’
is dus feitelijk zijn het maar drie inhoudelijke grieven en één algemene grief die
voor de rest van het vonnis moet worden aangemerkt. Het wordt allemaal wel heel kort
opgesomd, maar de echte verdieping blijft wat uit. De grieven zijn onvoldoende concreet
onderbouwd en er is nagelaten om producties die, volgens jou bij de advocaat in het
bezit zijn, in het geding te brengen. (…)”
2.34 Bij brief van 10 november 2022 heeft de gemachtigde van klager verweerder
aansprakelijk gesteld voor het maken van beroepsfouten.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft veel aantoonbare onwaarheden verteld;
b) Verweerder is veel afspraken niet nagekomen;
c) Verweerder heeft geweigerd communicatie over de zaak met klager te delen;
d) Verweerder heeft gefactureerd voor werk dat niet is gedaan;
e) Verweerder heeft geweigerd essentiële input in te brengen;
f) Verweerder heeft een zwaar ondermaatse memorie van grieven geschreven;
g) Verweerder heeft een eiswijziging ondermaats gedaan;
h) Verweerder heeft geweigerd antwoorden te geven;
i) Verweerder was volledig onbereikbaar;
j) Verweerder heeft anderhalf jaar geleden voor het laatst een urenspecificatie
toegezonden;
k) Verweerder heeft zich onnodig grievend over klager uitgelaten.
l) Verweerder heeft in maart 2022 een conclusie ingediend waarvan klager überhaupt
niet weet waarover het gaat.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien
daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt
met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan
komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep
als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
Tot die professionele standaard behoort ook het inschatten van en informeren over
proceskansen, procesrisico’s en de daaraan verbonden kosten. De advocaat dient zijn
cliënt bovendien op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken,
en deze ter voorkoming van misverstanden schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen
(HvD 19 november 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:198).
Klachtonderdeel a)
5.2 Klager verwijt verweerder veel aantoonbare onwaarheden te hebben verteld. Klager
illustreert zijn verwijt met verschillende voorbeelden. Zo heeft klager verweerder
op 19 maart 2021 gevraagd of het lukte met de concept-memorie van grieven, omdat verweerder
op 9 maart 2021 had toegezegd dat het concept morgen zou komen en er nog geen concept
lag. Verweerder antwoordde dat het zeker ging lukken, maar dat het veel meer werk
was dan gedacht. Twee weken later belde verweerder klager echter met de mededeling
dat hij niks uit zijn handen kreeg en dat hij de zaak wilde overdragen aan het kantoor
van mr. B. Verweerder zou dat al hebben kortgesloten met mr. B, maar klager was gebleken
dat verweerder mr. B al een maand niet meer had gesproken. Een ander voorbeeld is
dat verweerder klager op 8 juli 2021 telefonisch had gezegd dat hij niet dwaling én
de onrechtmatige daad naast elkaar kon eisen, terwijl verweerder in zijn procesadvies
van 28 juli 2020 duidelijk had gezegd dat beide kwesties naast elkaar konden worden
gesteld. Tot slot heeft verweerder gelogen over een uitstel voor het indienen van
de memorie van grieven van 23 maart 2021 tot 6 april 2021.
5.3 Verweerder voert aan dat hem niet duidelijk is waarover hij zou hebben gelogen.
Verweerder meent volstrekt transparant te hebben gecommuniceerd en in klagers belang
te hebben gehandeld. Voor zover klager stelt dat hij onwaarheden zou hebben verteld
over het moment waarop de concept-memorie van grieven beschikbaar zou zijn, erkent
verweerder in maart 2021 een periode te hebben gekend van overbelasting. Verweerder
kwam toen voor zichzelf tot de conclusie dat hij ondersteuning nodig had voor het
tijdig afronden van de memorie van grieven en heeft hierover open gecommuniceerd met
klager en hem eind maart 2021 voorgesteld om mr. B te vragen om een eerste concept
te maken. Toen klager daar niet mee akkoord ging heeft verweerder hem op 2 april 2021
laten weten dat hij alles opzij zou zetten om toch zelf tijdig een memorie van grieven
op te stellen, die mr. B dan kon meelezen en zo is het gegaan. Voor zover klager stelt
dat verweerder zou hebben gelogen over een uitstel van 23 maart 2021 tot 6 april 2021
voor het indienen van een memorie van grieven, klopt dit evenmin. Uit het overgelegde
roloverzicht blijkt dat de zaak nooit op de rol heeft gestaan voor memorie van grieven
op 23 maart 2021. Wel heeft verweerder in het belang van klager uitstel gevraagd (en
gekregen) om de memorie van grieven in plaats van op 6 april 2021 twee weken later
te nemen, namelijk op 20 april 2021.
5.4 De raad overweegt dat op grond van het omvangrijke klachtdossier niet kan worden
vastgesteld dat verweerder -zoals klager stelt- veelvuldig onwaarheden heeft verkondigd.
Uit de uitgebreide e-mailcorrespondentie tussen partijen en hetgeen verweerder in
verweer en op zitting naar voren heeft gebracht, komt juist het beeld naar boven dat
verweerder transparant heeft willen communiceren met klager en niet bewust onwaarheden
heeft verkondigd. De voorbeelden van klager - over de communicatie ten aanzien van
de concept-memorie van grieven en het uitstel vragen voor het indienen ervan - heeft
verweerder gemotiveerd weerlegd. Ook voor klagers stelling dat verweerder anders dan
in het procesadvies telefonisch zou hebben gezegd dat dwaling en onrechtmatige daad
niet naast elkaar konden worden aangevoerd, biedt het dossier onvoldoende feitelijke
grondslag. Verweerder heeft in ieder geval in overeenstemming met zijn procesadvies
beide aspecten in zijn memorie van grieven opgenomen. Weliswaar heeft verweerder klager
in de periode februari - maart 2021 over de voortgang van het opstellen van de memorie
van grieven een rooskleuriger beeld geschetst dan in werkelijkheid was, maar de drempel
van klachtwaardig handelen wordt naar het oordeel van de raad hiermee niet gehaald.
Verweerder heeft te kennen gegeven dat hij in die periode kampte met overbelasting
en het lijkt er veeleer op dat verweerder in zijn communicatie naar klager toe destijds
zelf nog niet onderkende dat zijn toezeggingen onhaalbaar bleken. Verweerder heeft
echter eind maart 2021 openlijk met klager besproken dat hij overbelast was en met
klager gezocht naar een oplossing om de memorie van grieven toch nog tijdig af te
ronden. Kortom, de raad acht klachtonderdeel a) ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.5 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder veel afspraken niet te zijn
nagekomen. Klager heeft in dat verband verwezen naar zijn e-mail van 2 april 2021,
welke vol staat met beloftes en afspraken die verweerder maar niet nakwam. Ook is
verweerder zijn afspraken niet nagekomen omtrent de informatie vanuit zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar
en omtrent de vaststellingsovereenkomst.
5.6 De raad overweegt dat, hoewel verweerder (zoals ook in rechtsoverweging 5.4
is vastgesteld) periodes heeft gekend waarin hij vanwege overbelasting en andere ziekten
niet optimaal heeft gefunctioneerd, niet is komen vast te staan dat verweerder verwijtbaar
beloftes en afspraken niet is nagekomen. De raad overweegt hiertoe dat verweerder
in maart 2021 open kaart heeft gespeeld over zijn overbelasting in die periode. Verweerder
heeft toen met klager aangepaste afspraken gemaakt over het moment dat hij de concept-memorie
van grieven alsnog zou aanleveren en verweerder heeft zich aan deze afspraken gehouden.
Verder volgt uit het klachtdossier dat verweerder klagers aansprakelijkheidsstelling
direct aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft doorgeleid. Het is de raad
verder niet gebleken dat verweerder klager belangrijke informatie over de voortgang
hiervan heeft onthouden. Verweerder heeft terecht gesteld dat hij niet verantwoordelijk
kan worden gehouden voor het feit dat de verzekeraar er lang over had gedaan om uiteindelijk
op 20 december 2021 een standpunt hieromtrent in te nemen. Voor wat betreft de gang
van zaken rondom de vaststellingsovereenkomst in februari/maart 2022 geldt het volgende.
Weliswaar had verweerder door ziekte het concept later dan toegezegd aan klager toegezonden,
maar nu de afspraken al in de e-mailwisseling waren vastgelegd, is er onvoldoende
grond om verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel
b) zal ook ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.7 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij heeft geweigerd communicatie
over de zaak met hem te delen. Klager stelt meerdere malen te hebben gevraagd naar
alle communicatie die er heeft plaatsgevonden tussen verweerder en de advocaat van
de wederpartij, maar stelt deze niet te hebben ontvangen. Daarnaast heeft klager diverse
malen gevraagd om de 42 (concept)pagina’s van de memorie van grieven, maar heeft hij
ook deze niet gekregen. Tot slot heeft klager gevraagd naar de correspondentie die
heeft plaatsgevonden met het hof en heeft verweerder nagelaten die te verstrekken.
5.8 De raad overweegt het volgende. Verweerder heeft toereikend aangevoerd dat
hij - naast het feit dat hij alle communicatie met derden steeds gelijk aan klager
heeft toegezonden - bij de overdracht van het dossier aan de opvolgend advocaat het
volledig digitale dossier heeft overgedragen. Verweerder heeft onweersproken gesteld
dat zich in dat dossier alle correspondentie met derden en alle concepten van processtukken
die voor extern gebruik zijn bedoeld bevinden. De raad stelt dan ook vast dat het
geschil zich nog enkel toespitst op de vraag of verweerder de 42 (concept)pagina’s
van de memorie van grieven had moeten overleggen. Het gaat hier om het concept waarvan
verweerder in een gesprek van 22 februari 2021 zou hebben gezegd dat hij het wilde
comprimeren naar maximaal 25 pagina’s. Uit het klachtdossier volgt dat klager verweerder
hier onder meer tijdens het gesprek van 21 juli 2021 naar heeft gevraagd. Klager heeft
toen geantwoord dat hij geen stukken deelde, die waren geschreven door kantoorgenoten,
in dit geval zijn stagiaire.
5.9 De raad overweegt dat - met uitzondering van interne memo’s die slechts bestemd
zijn als geheugensteun voor de advocaat - de cliënt recht heeft op door de advocaat
geproduceerde (concept-)stukken waarvoor de cliënt heeft betaald (of gaat betalen),
of waarvoor zekerheid is gesteld. Dit geldt zeker voor stukken die bruikbaar zijn
voor de opvolgend advocaat. Uit de bewoordingen van verweerder begrijpt de raad dat
de 42 (concept)pagina’s van de memorie van grieven eerder een interne memo betroffen
die zijn kantoorgenoot had opgesteld ter voorbereiding van de nog op te stellen memorie
van grieven en dat deze voor intern gebruik was bedoeld. De raad is van oordeel dat
verweerder een dergelijk intern stuk niet met klager hoefde te delen. De concept-memorie
van grieven die verweerder vervolgens begin april 2021 heeft afgerond, heeft hij wel
gedeeld met klager. Van klachtwaardig handelen is de raad dan ook niet gebleken zodat
klachtonderdeel c) ongegrond zal worden verklaard.
Klachtonderdeel d)
5.10 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij excessief heeft gedeclareerd
in zijn zaak. Volgens klager is er gedeclareerd voor werkzaamheden waarvan later bleek
dat die helemaal niet gedaan waren. Klager wijst in dat verband op de urenspecificatie
van eind november 2020, waaruit volgt dat verweerder reeds 25,6 uur had gespendeerd
aan het schrijven van de memorie van grieven in combinatie met het schrijven van een
procesadvies en dat er vervolgens begin april 2021 helemaal niks bleek te zijn. Daarnaast
stelt klager dat hij de volledige afgesproken fixed prijs op voorhand aan verweerder
had betaald, maar dat verweerder slechts de helft van de opdracht heeft uitgevoerd
en dan ook nog zeer ondermaats. Verweerder heeft in zijn memorie van grieven niet
conform zijn eigen procesadvies gehandeld en daarom heeft het bedrag van € 7.500,-
voor het procesadvies geen waarde gehad.
5.11 Verweerder betwist tijd te hebben geschreven voor werk dat hij niet heeft
verricht. Er is een omvangrijk en goed doortimmerde memorie van grieven geschreven
waarmee klager destijds zeer tevreden was. Voor deze werkzaamheden is vooraf een zeer
redelijke vaste prijs van € 15.000,- afgesproken. Voor zover klager stelt dat verweerder
slechts de helft van de opdracht heeft uitgevoerd, voert verweerder aan dat klager
zelf heeft besloten de behandeling van de zaak over te dragen aan een andere advocaat.
Dat het gevolg daarvan is dat verweerder de behandeling van de zaak heeft moeten staken
en de vaste prijsafspraak niet verder heeft kunnen uitvoeren, komt niet voor verweerders
rekening. Verweerder had zelfs nog voorgesteld om met een mediator te onderzoeken
of klager en verweerder hun samenwerking toch nog konden vervolgen. Daarnaast heeft
verweerder zich bereid verklaard om een bedrag van € 7.500,- aan klager te restitueren
in het kader van de minnelijke regeling die uiteindelijk niet is getroffen in maart
2022. Onder deze omstandigheden kan niet in redelijkheid worden volgehouden dat het
feit dat verweerder maar een deel van de werkzaamheden volgens de vaste prijsafspraak
heeft uitgevoerd klachtwaardig is. Voor zover klager tot slot stelt dat het procesadvies
van geen enkele waarde is geweest, voert verweerder aan dat het door hem afgegeven
procesadvies een deugdelijk en goed onderbouwd advies is waar hij ook nog steeds achter
staat. Het advies is in belangrijke mate opgevolgd en is dus zeker van waarde geweest.
5.12 De raad overweegt dat de tuchtrechter niet oordeelt over declaratiegeschillen,
maar wel beoordeelt of excessief is gedeclareerd. Gelet op de werkzaamheden die verweerder
heeft verricht in een zeer omvangrijk dossier, waaronder het opstellen van een memorie
van grieven en een memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, naast de talrijke
e-mails die verweerder klager over de inhoud van de zaak heeft gestuurd, ziet de raad
geen grond om te oordelen dat het bedrag dat verweerder voor zijn werkzaamheden heeft
gedeclareerd excessief is geweest. Voor zover klager stelt dat verweerder de uren
op zijn urenspecificatie van eind november 2020 niet zou hebben gemaakt, heeft verweerder
- zoals blijkt uit rechtsoverweging 5.9 - toereikend onderbouwd dat er voor de memorie
van grieven in die periode door zijn kantoor voorbereidende werkzaamheden zijn verricht.
Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken. Klachtonderdeel d) zal
ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdelen e), f) en g)
5.13 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling en zien
op het verwijt van klager dat verweerder heeft nagelaten essentiële input in de procedure
in te brengen en dat hij ondermaatse processtukken (zoals de memorie van grieven
en de akte eiswijziging) heeft opgesteld. Klager verwijst in dat verband naar de e-mailwisseling
tussen verweerder en mr. B in april 2021, waarin mr. B aangeeft dat verweerder niet
al haar suggesties had overgenomen. Ook verwijst klager naar de e-mail van de opvolgend
advocaat van 7 juni 2021, die klager meedeelt dat essentiële onderwerpen in de memorie
van grieven onbesproken zijn gebleven. Verder stelt klager dat hij tot op de dag van
vandaag geen antwoord heeft gekregen op de vraag waarom verweerder aan het begin van
hun samenwerking steeds had gesproken over minimaal zeven tot acht grieven en er uiteindelijk
slechts drie grieven (en een veeggrief) in de memorie van grieven zijn opgenomen,
waarvan de eerste bovendien een fout bevatte. Tot slot zijn volgens klager als gevolg
van de zware tijdsdruk - veroorzaakt door verweerders vertraging - veel zaken onderbelicht
gebleven en is er een foutieve eiswijziging de deur uitgegaan, aldus klager.
5.14 De raad overweegt het volgende. Binnen de beroepsgroep geldt dat voor wat
betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk
vastgelegde professionele standaarden, zodat de raad toetst of verweerder heeft gehandeld
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (Hof van Discipline 3 april 2020,
ECLI:NL:TAHVD:2020:80). Het is de raad niet gebleken dat de memorie van grieven niet
voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en kwaliteit die de professionele standaard
veronderstelt. Niet is gebleken dat in het processtuk essentiële zaken onbesproken
zijn gebleven. In dat verband overweegt de raad dat klager niet nader heeft onderbouwd
welke zaken dan onderbelicht zijn gebleven. Uit het enkele feit dat de memorie van
grieven uiteindelijk minder grieven bevatte dan verweerder in eerste instantie had
aangegeven, kan niet afgeleid worden dat de inhoud van de memorie van grieven om die
reden kwalitatief ondermaats zou zijn. Verweerder was verder geheel niet verplicht
om de door mr. B voorgestelde wijzigingen in het processtuk over te nemen. Verweerder
is immers dominus litis in zijn zaak. Uit de reactie van mr. B blijkt bovendien dat
zij het met name voor haar eigen beroepsaansprakelijkheidsprocedure onhandig vond
dat verweerder niet al haar suggesties had overgenomen. Daarnaast kan aan het feit
dat de opvolgend advocaat kritisch is over de memorie van grieven, niet die waarde
worden toegekend die klager eraan toekent. De opvolgend advocaat zou niet geheel belangeloos
zijn opvatting over de memorie van grieven kunnen hebben gegeven.
5.15 Voor wat betreft de akte eiswijzing overweegt de raad het volgende. Verweerder
heeft erkend een fout te hebben gemaakt in de eiswijziging en die fout heeft hij direct
aan klager en aan zijn beroepsverzekeraar gemeld. Inhoudelijk heeft verweerder over
de gevolgen van zijn fout gesteld dat wanneer de primaire vordering wordt toegewezen
een tweede separate schadevergoedingsprocedure zou moeten worden gevoerd en dat dit
mogelijk tijdsverlies en extra kosten zou meebrengen. Hoewel dit uiteraard teleurstellend
is voor klager, levert deze fout, mede gelet op de adequate manier waarop verweerder
op zijn fout heeft gereageerd, onvoldoende grond op voor een tuchtrechtelijk verwijt.
Klachtonderdelen e), f) en g) zijn daarom ongegrond.
Klachtonderdelen h) en i)
5.16 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en komen
neer op het verwijt van klager dat verweerder weliswaar bereikbaar was maar dat zodra
het ging om kritische vragen omtrent het handelen van verweerder zelf, verweerder
volledige onbereikbaar was en elke reactie weigerde. Zo heeft klager op de vragen
die hij verweerder heeft gesteld in zijn e-mail van 20 december 2021 geen antwoorden
gekregen.
5.17 De raad is van oordeel dat klager deze verwijten onvoldoende heeft onderbouwd.
Het klachtdossier levert een tegenovergesteld beeld op. Uit het klachtdossier volgt
veeleer dat tussen klager en verweerder zeer veelvuldig en zeer regelmatig zowel per
e-mail als telefonisch is gecommuniceerd. Voor zover klager stelt dat verweerder geen
antwoord heeft gegeven op de vragen in zijn e-mail van 20 december 2021 valt dit verweerder
niet te verwijten. Deze e-mail betrof klagers antwoord op verweerders constatering
dat geen sprake meer was van een vertrouwensband en zijn voorstel met een mediator
te onderzoeken of de band nog hersteld kon worden. Voor verweerder maakte deze brief
van klager definitief duidelijk dat hun wegen moesten scheiden en gezien de vele emoties
en verwijten in deze brief heeft verweerder terecht gemeend er beter aan te doen om
de vragen in de brief op dat moment niet te beantwoorden. De raad ziet hierin geen
verwijtbaar handelen. Klachtonderdelen h) en i) zijn ongegrond.
Klachtonderdeel j)
5.18 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij anderhalf jaar geleden
(november 2020) voor het laatste een urenspecificatie heeft gestuurd.
5.19 De raad overweegt dat een advocaat zijn cliënt periodiek inzicht dient te
geven in de door hem voor zijn cliënt bestede tijd en verrichte werkzaamheden. Verweerder
voert aan dat vanaf het moment dat tussen klager en verweerder vaste prijsafspraken
zijn gemaakt geen urenspecificaties meer hoefden te worden gestuurd. De raad volgt
verweerder niet in dit standpunt. Tussen klager en verweerder is weliswaar een vaste
prijsafspraak overeengekomen echter wel met een aanvullende afspraak over een succesfee.
Deze afspraak hield in dat wanneer het hoger beroep met succes zou worden afgesloten,
de door verweerder bestede uren alsnog tegen het normale tarief zouden worden betaald.
Klager had derhalve wel degelijk belang bij een urenspecificatie. Door deze niet periodiek
aan klager te verstrekken, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
Klachtonderdeel j) zal daarom gegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel k)
5.20 Klager verwijt verweerder zich onnodig grievend over hem te hebben uitgelaten.
Klager licht dit klachtonderdeel als volgt toe. Toen klager begin april 2021 ten einde
raad was vanwege het uitblijven van een concept-memorie van grieven, heeft zijn partner
hierover telefonisch contact met verweerder opgenomen. Volgens klager (en zijn partner)
zou verweerder in dit gesprek gezegd hebben: “Ik laat me niet opjagen omdat jouw vent
geen oog dicht doet ’s nachts.” Dat vindt klager een onnodig grievende uitlating.
Verder is klager van mening dat verweerders reactie bij e-mail van 18 februari 2022
eveneens onnodig grievend is. Hierin schrijft verweerder: “Jij hebt mij een mail gestuurd
met een uitgewerkt voorstel waarin uiterlijk 16 juli as. als betaaldatum stond. Ik
ben ervan uitgegaan (en mocht dat ook) dat je over het betaalmoment had nagedacht
(je doet tenslotte niet zomaar een voorstel) en heb je vervolgens een tegenvoorstel
gedaan dat op het bedrag na gelijk was aan jouw voorstel." Deze opmerking beschouwt
klager als onnodig grievend omdat hij oprecht een vergissing had begaan en die fout
probeerde recht te trekken. Tot slot vindt klager het onnodig grievend dat verweerder
lak heeft aan termijnen en het feit dat verweerder niet heeft gereageerd op belangrijke
e-mails van hem van 2 april 2021, 20 december 2021 of 5 maart 2022.
5.21 De raad overweegt dat op grond van het klachtdossier niet is komen vast te
staan dat verweerder zich op enig moment onnodig grievend over klager heeft uitgelaten.
Wellicht heeft klager bepaalde uitlatingen (of het uitblijven van reacties) als onnodig
grievend ervaren, maar deze zijn niet van dien aard dat daarvan verweerder een tuchtrechtelijk
verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel k) zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel l)
5.22 Klager verwijt verweerder in maart 2022 een conclusie te hebben ingediend
bij het hof waarvan klager überhaupt niet weet waarover het gaat.
5.23 Verweerder voert aan dat hij in klagers zaak op 8 februari 2022 een korte
akte (en geen conclusie) heeft genomen naar aanleiding van de door de wederpartij
genomen korte akte ex artikel 225 Rv, omdat één van de geïntimeerden was overleden.
Krachtens de wet wordt een aanhangige procedure van rechtswege geschorst in geval
van overlijden van een procespartij door het nemen van een akte. Ter behoud van de
rechten van klager heeft verweerder de korte akte genomen waarin verweerder heeft
vastgelegd dat de procedure tegen de overige geïntimeerden moest worden voortgezet
en waarin hij het hof heeft gevraagd om een termijn te bepalen waartegen de erfgenamen
van de overledene konden worden opgeroepen teneinde in de procedure te kunnen worden
betrokken en ook jegens hen kon worden doorgeprocedeerd.
5.24 De raad stelt vast dat verweerder zonder klager hierover vooraf te informeren
in klagers procedure bij het hof een akte heeft genomen. Evenmin heeft verweerder
achteraf een afschrift van de akte aan klager toegezonden. Ook al heeft verweerder
deze akte, zoals hij zelf stelt, in het kader van bereddering genomen, dat betekent
niet dat verweerder klager hiervan niet op de hoogte had moeten stellen. Verweerder
behoorde klager over deze proceshandeling te informeren. Door dit na te laten heeft
verweerder niet gehandeld zoals een goed advocaat betaamt en zal de raad klachtonderdeel
l) gegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1. Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij niet periodiek urenspecificaties
aan klager heeft gestuurd en klager niet heeft geïnformeerd over de akte die hij heeft
genomen. De raad acht gelet hierop de maatregel waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen j) en l) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a), b), c), d), e), f), g), h), i) en k) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter, mrs. I.J. de Laat en H. Bakker, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 januari 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 9 januari 2023