ECLI:NL:TADRAMS:2023:48 Raad van Discipline Amsterdam 22-320/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:48 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-03-2023 |
Datum publicatie: | 17-03-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-320/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; (Gedeeltelijk) gegronde klacht over de dienstverlening van de eigen advocaat in een echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft in haar dienstverlening niet voldaan aan de vereiste schriftelijke vastlegging zoals neergelegd in gedragsregel 16 lid 1. Uit het klachtdossier blijkt allereerst niet dat verweerster de opdracht schriftelijk heeft vastgelegd en dat verweerster klaagster daarbij heeft geïnformeerd over de kansen, risico’s en kosten van de te voeren echtscheidingsprocedure. Hoewel uit het klachtdossier wel naar voren komt dat verweerster veel zaken telefonisch dan wel per e-mail met klaagster heeft besproken, ontbreekt een tijdige schriftelijke vastlegging van zaken als de gekozen strategie en de keuzes die gaandeweg in de procedure zijn gemaakt. De onduidelijkheid over deze zaken komt bij gebreke van schriftelijke vastlegging voor risico van verweerster. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing met kostenveroordeling opgelegd. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 13 maart 2023
in de zaak 22-320/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. J.S Muijsson
over:
verweerster
gemachtigde: mr. G. Beydals
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 juli 2021 is namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 12 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk re/ss/1492384
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht stond in eerste instantie gepland op de zitting van de raad van 3
oktober 2022. Na een verdaging is de zaak behandeld op de zitting van de raad van
27 januari 2023. Daarbij waren klaagster en verweerster, bijgestaan door hun gemachtigden
aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster en haar ex-echtgenoot (hierna: de man) zijn, na een jarenlange relatie,
op 3 mei 2019 getrouwd. Zij hebben nooit samengewoond en hebben gedurende het huwelijk
alleen de weekenden samen doorgebracht.
2.3 In december 2019 heeft klaagster zich tot verweerster gewend voor juridisch
advies over een echtscheiding. Verweerster heeft klaagster bij die gelegenheid uitgelegd
dat de duur van het huwelijk bepalend is voor de duur van de partneralimentatie. Ook
heeft zij klaagster uitgelegd dat sprake was van een beperkte huwelijksgoederengemeenschap.
Op basis van dit advies heeft klaagster besloten te wachten met het aanvragen van
een echtscheiding.
2.4 In april 2020 heeft klaagster zich opnieuw tot verweerster gewend met het verzoek
haar bij te staan in de echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft de opdracht aanvaard
en op 3 april 2020 de advocaat van de man, voor zover relevant, het volgende e-mailbericht
gestuurd: “(…) [Klaagster] heeft zich tot mij gewend met het verzoek om haar bij te
staan in een nog op te starten echtscheidingsprocedure. U heeft aangegeven dat [de
man], in onderling overleg tot overeenstemming zou willen komen, mogelijk middels
een viergesprek. (…) Daarbij is het volgende relevant. Partijen zijn in beperkte gemeenschap
van goederen getrouwd. Kunt u aangeven wat volgens de man de omvang van de beperkte
gemeenschap is en op welke wijze hij deze wenst te verdelen. Hierbij wordt de man
verzocht een overzicht van de omvang van de gemeenschap toe te zenden. De vrouw is,
zoals bij de man bekend, niet in staat om zelf in haar onderhoud te kunnen voorzien.
Partijen zijn hierom reeds onderling overeengekomen dat de man de vrouw maandelijks
bij vooruitbetaling een nettobedrag € 1750,- zal voldoen. De man komt deze afspraak
echter niet volledig meer na. Hierbij wordt de man verzocht om zich aan deze afspraak
te houden en de achterstallige alimentatie alsnog aan te vullen tot het overeengekomen
bedrag. In dit verband wordt [de man] tevens verzocht om zoals te doen gebruikelijk
inzicht te geven in zijn financiële gegevens. (…)”
2.5 Bij e-mails van eveneens 3 april 2020 heeft verweerster bovenstaande e-mail
aan klaagster doorgestuurd en haar gevraagd of het zou kunnen dat de man schulden
heeft die hij zou kunnen opvoeren om aan te tonen dat er een negatieve gemeenschap
is opgebouwd gedurende het huwelijk.
2.6 Bij e-mail van 29 april 2020 heeft verweerster klaagster, voor zover relevant,
het volgende bericht gestuurd: “(…) U heeft na het gesprek afgelopen week per mail
aangegeven dat u niet degene wenst te zijn die het echtscheidingsverzoek indient.
U wenst wel om een voorlopige voorziening te verzoeken voor wat betreft de alimentatie.
U moet weten dat er wettelijk binnen vier weken na de uitspraak in de voorlopige voorziening
een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend moet worden omdat anders de beslissing
in de voorlopige voorziening vervalt. De voorlopige voorziening maakt dus deel uit
van de echtscheidingsprocedure. U heeft eerder zonder succes getracht er onderling
met [de man] uit te komen. Dit bleek echter niet mogelijk, een en ander valt ook zwaar
voor u. Op [het] verzoek om, na toezending van de financiële stukken van de man, mogelijk
alsnog een viergesprek in het bijzijn van advocaten te voeren is [de man] niet meer
ingegaan. Voor wat betreft de kwestie DWI en het bedrag dat u nu terug moet betalen
aan de gemeente het volgende. De schuld is ontstaan voordat u het huwelijk met [de
man] bent aangegaan. Dit valt dus buiten de beperkte gemeenschap, onder welke voorwaarden
u bent getrouwd. U geeft aan dat [de man] uw huur betaalde en dit als inkomen is aangemerkt
naast het ontvangen van een uitkering. U geeft aan dat u hierdoor misleid bent geweest
door [de man]. U bevond zich in een zeer zware periode vanwege de mishandelingen van
uw zoon. U gaf aan dat er een overeenkomst van lening is tussen u en [de man] waarin
staat dat u het geld voor de huur van hem heeft geleend, zijn daar ook terugbetalingsafspraken
in opgenomen? Ik heb de stukken in deze bestuursrechtelijke kwestie niet gezien maar
deze beslissing is inmiddels al definitief. Als [de man] meer bezittingen heeft gedurende
de periode van het huwelijk dan schulden dan kunt u op dat punt wellicht nog enige
financiële compensatie krijgen voor deze schuld van DWI. Daar komen we alleen achter
als het verzoek tot echtscheiding wordt ingediend en hij gehouden is stukken te overleggen.
Bij het indienen van de echtscheiding kan ook namens u duidelijk worden gemaakt wat
de reden voor het indienen van het echtscheidingsverzoek is. Wij kunnen dit vooraf
bespreken. (…)”
2.7 Bij e-mail van 14 mei 2020 heeft verweerster klaagster een factuur voor haar
werkzaamheden gestuurd en haar gewezen op andere kosten waarmee klaagster rekening
diende te houden. Zo schrijft zij: “(…) Andere kosten waar u rekening mee dient te
houden zijn griffierechten (€ 83,-), het opvragen van uittreksels en deurwaarderskosten.
U kunt bij DWI/gemeente vragen om bijzondere bijstand voor het voldoen van deze kosten.
(…)”
2.8 Bij e-mail van 28 juli 2020 heeft verweerster klaagster als volgt bericht:
“(…) De termijn voor het betalen van partneralimentatie vangt aan op de datum van
inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand,
dus niet na de uitspraak van de echtscheiding zelf. Als de rechter geen termijn vaststelt
over de duur van de alimentatie dan eindigt de verplichting tot het verstrekken van
levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan
de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaren. De duur kan
mogelijk worden verlengd als er een situatie is waarin de alimentatiegerechtigde tijdens
het huwelijk ernstig ziek is geworden en dat nog steeds is na afloop van de alimentatietermijn.
Waardoor de alimentatiegerechtigde niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
Ook kan meespelen het in onvoldoende mate kunnen terugkeren op de arbeidsmarkt door
tijdens het huwelijk ontstane gezondheidsproblemen van de alimentatiegerechtigde.
Voor dit laatste punt moet echt onweerlegbaar medisch bewijs worden geleverd nu de
duur slechts in uitzonderingsgevallen wordt verlengd. (…)”
2.9 Verweerster heeft namens klaagster bij de rechtbank Midden-Nederland een voorlopige
voorzieningsprocedure gevoerd over de betaling van de alimentatie. Bij beschikking
van 13 augustus 2020 heeft de rechtbank de man een voorlopige alimentatieverplichting
opgelegd van € 1.980,- bruto per maand.
2.10 Bij e-mail van 24 augustus 2020 heeft klaagster bij verweerster nagevraagd
of het haar al was gelukt om het verzoek tot echtscheiding in te dienen. In antwoord
hierop van dezelfde datum heeft verweerster klaagster gevraagd of zij de alimentatie
tijdig had ontvangen en of zij inmiddels beschikte over medische verklaringen waaruit
blijkt dat klaagster geen werk kan verrichten.
2.11 Bij e-mail van 27 augustus 2020 (om 16:58 uur) heeft klaagster verweerster
gevraagd of zij al naar het vonnis van 13 augustus 2020 heeft gekeken. Zij vraagt
in dat verband naar de betalingen die de man haar moet doen. Verder merkt klaagster
op er niets voor te voelen om nog via een convenant met de man tot afspraken te komen
en dat zij graag zou willen dat de echtscheiding zo lang mogelijk wordt uitgesteld,
in ieder geval tot na 3 mei 2021.
2.12 Verweerster heeft bij e-mail van 27 augustus 2020 (om 21:01 uur) als volgt
geantwoord: “(…) Klopt wat je (…) stelt. Ook augustus voor een deel vanaf de 13de
en dat bedrag per omgaande. Ik zal morgen nogmaals de advocaat aanschrijven en het
totaal over te maken bedrag specificeren. Anders aanmelden voor LBIO. Ook voor de
komende maanden. (…)”
2.13 Bij e-mail van 27 augustus 2020 (om 22:04) heeft klaagster verweerster verzocht
om haar het concept echtscheidingsverzoek toe te zenden.
2.14 Bij e-mail van 28 augustus 2020 heeft verweerster klaagster laten weten dat
zij het verzoekschrift die week erop zou toezenden.
2.15 Bij e-mail van 28 augustus 2020 heeft verweerster de advocaat van de man erop
gewezen dat de man in gebreke is met de betaling van de alimentatie. Verweerster heeft
kort daarna de deurwaarder opdracht gegeven om de achterstallige alimentatieverplichting
bij de man te innen.
2.16 Bij e-mail van 1 september 2020 (om 9:57 uur) heeft klaagster verweerster
het volgende geschreven: “[De man] is zijn verplichting niet na gekomen. Ik heb contact
opgenomen met het LBIO. Het LBIO kan pas worden in geschakeld als hij mij over de
maand september niet heeft betaald. (als de eerste maand na de beschikking niet is
betaald) Hun voorstel is om nu de deurwaarder in te schakelen. (…)”
2.17 Bij e-mail van 1 september 2020 (om 11:50 uur) heeft verweerster klaagster
als volgt geantwoord: “[De man] heeft over de maand september niet betaald, dit had
voor 31ste augustus gemoeten. In zijn geheel niet. Dus aan die voorwaarde is voldaan
om het LBIO in te kunnen schakelen. Heeft u aangegeven dat hij het bedrag over augustus
niet volledig heeft voldaan en dus september in zijn geheel niet? Ik kan de deurwaarder
inschakelen voor het innen van specifiek het restant van maand augustus en september.
De deurwaarder kan beslag leggen daar gaat wel weer tijd overheen dat is een proces
dat wel vier weken duurt. Het betreft dan derdenbeslag bijvoorbeeld op zijn salaris
of op zijn bankrekening. Daartoe moet eerst de uitspraak worden betekend. Het is handiger
en sneller om de inning door het LBIO te laten verrichten zij hebben daar speciale
wettelijke bevoegdheden voor. Dus svp nogmaals bellen en aangeven dat september niet
is voldaan en augustus zelf slechts voor een deel. (…)”
2.18 Tot begin september 2020 heeft verweerster getracht met de advocaat van de
man overeenstemming te bereiken over de inhoud van een echtscheidingsconvenant.
2.19 Bij e-mail van 1 september 2020 heeft klaagster opnieuw gevraagd het concept
echtscheidingsverzoek toe te zenden. Verweerster heeft op maandag 7 september 2020
het concept aan klaagster toegezonden.
2.20 Op 8 september 2020 heeft verweerster het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank
Amsterdam ingediend en daarbij verzocht om inschrijving van het verzoek tot echtscheiding
in het huwelijksgoederenregister.
2.21 Bij e-mail van 17 september 2020 heeft verweerster klaagster de bevestiging
van de ontvangst door de rechtbank van het echtscheidingsverzoek toegezonden en haar,
voor zover relevant, als volgt bericht: “(…) Het verzoekschrift zal aan het adres
van de man worden betekend waarna ik het exploot bij de rechtbank zal indienen. De
wederpartij krijgt nadien de mogelijkheid om verweer te voeren. Ten aanzien van de
alimentatie houd ik u op de hoogte van de stand van zaken bij de deurwaarder en u
laat mij weten wanneer er bedragen zijn overgemaakt. (…)”
2.22 Bij e-mail van 17 september 2020 heeft klaagster verweerster laten weten dat
de man niet aan zijn alimentatieverplichting over de maand september heeft voldaan
en vraagt zij wat de deurwaarder hieraan kan doen. Verder heeft zij verweerster verzocht
om het echtscheidingsverzoek in te schrijven in het huwelijksgoederenregister.
2.23 Bij e-mail van 18 september 2020 (om 9:40 uur) heeft verweerster klaagster
geantwoord dat zij bij het indienen van het verzoekschrift de rechtbank een verzoek
heeft gedaan tot inschrijving van het echtscheidingsverzoek in het huwelijksgoederenregister.
Ook heeft zij aangegeven dat zij de deurwaarder al opdracht heeft gegeven om de achterstallige
betaling, die gespecificeerd is, te innen.
2.24 Bij e-mail van 18 september 2020 (om 10:00 uur) heeft klaagster verweerster
als volgt geschreven: “(…) Mijn excuses, het is mij ontgaan wat de inschrijving betreft.
U had het mij toen idd gezegd, maar ik ben het vergeten. Dat van de deurwaarder begrijp
ik, alleen lastig dat [de man] dit zal blijven doen. Nu is september betaald maar
vóór 1 oktober zal hij de maand oktober niet betalen. Hij schrijft ook in de omschrijving
dat de betaling is van 13 sept t/m 13 okt. En zo blijft er steeds 1 maand openstaan.
Ik wacht het af om te zien wat hij zal doen. (…)”
2.25 Bij beschikking van 25 november 2020 is de echtscheiding door de rechtbank
uitgesproken.
2.26 Bij e-mail van 10 december 2020 heeft de advocaat van de man verweerster een
akte van berusting toegezonden en het verzoek tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
2.27 Bij e-mail van 10 december 2020 (om 16:36 uur) heeft verweerster klaagster
laten weten dat de man zich refereert aan het oordeel van de rechtbank, geen hoger
beroep zal instellen en dat verzocht is de echtscheiding in te schrijven. Verweerster
heeft verder aangegeven dat ook te zullen doen om financiële risico’s te voorkomen.
2.28 Bij e-mail van 10 december 2020 (om 18:28 uur) heeft klaagster verweerster
een bericht van een kennis - haar huidige gemachtigde - doorgestuurd, waarin hij vraagtekens
zet bij de aanpak van verweerster ten aanzien van de inschrijving van het verzoek
tot echtscheiding in het huwelijksgoederenregister en ten aanzien van de boedelscheiding.
Hij schrijft hierin, onder meer, het volgende: “(…) De beschikking voorlopige voorzieningen
vervalt pas op het moment dat de echtscheiding wordt ingeschreven bij de gemeente.
Pas daarna gaat de alimentatieduur lopen (…). Je hebt er dus geen enkel belang bij
om mee te werken aan inschrijving want dat kost je minimaal drie keer 1980 euro. (…)
Ik had je eerder al geadviseerd een boedelscheiding via de rechtbank te laten lopen.
Dat had de hele zaak aanzienlijk vertraagd. (…) Als je werkelijk een boedelscheiding
via de notaris volgt en je komt er niet uit dan ben je weer kosten voor je advocaat
kwijt (…). Had je de boedelscheiding via de rechtbank laten lopen dan heb je dat niet.
(…)”
2.29 Bij e-mail van 11 december 2020 heeft verweerster klaagster als volgt geantwoord:
“In een reactie op de mail van uw kennis: Ik had geen reden om tot verdeling over
te gaan. Partijen zijn na 1 januari 2018 gehuwd en dan geldt de beperkte gemeenschap.
Partijen hebben bovendien nauwelijks samengewoond er zijn geen woningen of auto's
of andere goederen die verdeeld moesten worden. [Klaagster] kon bovendien niet vaststellen
wat er tot het te verrekenen vermogen van partijen behoort. De man gaf in rechte aan
dat er niets te verdelen viel. Voor het geval er wel wat te verdelen valt dan geeft
het partijen de gelegenheid om dit alsnog te doen bij de notaris. Voor wat betreft
de fiscale kwestie die staat los van de vraag of er om verdeling is verzocht. Ik zal
de echtscheidingsbeschikking nog niet inschrijven opdat er u nog langer partneralimentatie
kan worden ontvangen. Ik hoop dat het voor u op deze manier duidelijk is voor welke
route ik heb gekozen. (…)”
2.30 Bij e-mail van 23 december 2020 heeft verweerster klaagster laten weten dat
de deurwaarder bezig is met klaagsters zaak en de deurwaarder tracht het geld waar
al met succes beslag op gelegd is zo spoedig mogelijk aan klaagster over te maken.
2.31 Bij e-mail van 15 januari 2021 heeft de deurwaarder verweerster en de advocaat
van de man laten weten dat de man zijn verplichtingen uit hoofde van de beschikking
van 13 augustus 2020 heeft voldaan en daarmee bevrijdend heeft betaald. Dat betekent
dat de beslagen rechtmatig zijn gelegd, maar dat de verdere tenuitvoerlegging van
de beslagen moet worden gestaakt.
2.32 Bij e-mail van 18 januari 2021 heeft verweerster klaagster, voor zover relevant,
als volgt bericht: “Ik heb u zojuist wederom weer gebeld. U nam op en ging helemaal
tekeer en heeft de telefoon in mijn oor op gehangen. Ik heb u uitgelegd dat ik niet
op onrechtmatige gronden loonbeslag in stand kan laten. U stelt dat ik ten onrechte
de procedure niet lang genoeg heb gerekt ook al viel er niets te verdelen. Daarbij
stelt u dat ik lieg. U heeft mij ik meen in december 2018 al benaderd over dat [de
man], u onvoldoende betaalde om in uw bestaan te kunnen voorzien u kwam toen in betalingsproblemen.
U gaf aan nog geen scheiding aan te willen vragen omdat u vond dat het aan hem was
om te doen. Pas toen [de man] volledig stopte met het betalen van de onderhoudsbijdrage
heeft u de procedure willen starten. Er is u een partneralimentatie bedrag toegewezen
waar u, aanvankelijk tenminste, tevreden mee was dit is het resultaat van mijn inspanningen
voor u geweest. Wij hebben ook altijd een goede verstandhouding gehad tot het moment
dat u van een collega advocaat had begrepen dat ik de echtscheiding procedure ondanks
dat er niets te verdelen viel had kunnen hebben gerekt. Het is jammer dat u deze advocaat
niet direct had ingeschakeld als uw advocaat aangezien hij kennelijk volledig met
u op een lijn zit. Mijn taak als advocaat is om zaken in het voordeel van u te behandelen
en dat heb ik ook steeds gedaan, alsmede naar eer en geweten. Het is jammer dat u
mij nu op deze manier zonder enig respect behandelt en mij weer een veeg uit de pan
geeft. U heeft ook al mijn whatsapp voicemail bericht vol gescholden. Ik heb u al
geadviseerd om een andere advocaat in te schakelen, mogelijk voor een beroep voor
wat betreft de verdeling. Het spijt mij zeer dat u zich zo benadeeld voelt. Mijns
inziens is daar echt geen reden toe. Ik constateer nogmaals dat u geen vertrouwen
in mij heeft reden waarom ik u adviseer om een andere advocaat in te schakelen. Ik
heb geen werkzaamheden meer voor u te verrichten. Ik zal de echtscheiding beschikking
niet inschrijven. Dat was ik ook niet voornemens om hangende de beroepstermijn te
doen. Ik wijs u er nogmaals op dat u nog in beroep kunt gaan, uiterlijk 25 februari
2021. Ik adviseer u om een andere advocaat in te schakelen. Dat kan op grond van een
toevoeging advies hoger beroep. Voor de eigen bijdrage kunt u bijzondere bijstand
aanvragen bij de gemeente. (…)”
2.33 Nadat klaagster op 5 mei 2021 een factuur voor de werkzaamheden van de deurwaarder
had ontvangen, heeft zij op 7 mei 2021 verweersters kantoor als volgt geschreven:
“Er is mij nooit door u of de advocaat kenbaar gemaakt dat alle kosten niet op mijn
ex verhaald zouden worden. Als u dat wel had gedaan en er was dit bedrag uitgekomen
dan had ik voor het lbio gekozen. Vind daarom niet dat u dit aan mij in rekening kunt
brengen. De toelichting van de deurwaarder die bovendien dan achteraf gemaakt wordt
is niet goed te begrijpen aangezien ik die kosten via het lbio niet zou hebben hoeven
te betalen.”
2.34 Verweerster heeft een advocaat in de arm genomen, mr. H. Die zich bij e-mail
van 22 juli 2021 namens verweerster tot de gemachtigde van klaagster heeft gewend
in verband met het navolgende: “(…) U deelt mee dat u de belangen zult behartigen
van [klaagster], een vroegere cliënte van [verweerster]. U stuurt vervolgens [verweerster]
een concept-klacht gericht aan de Deken. Ook verzoekt u de klacht te melden bij de
beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. U stelt dat uw cliënte schade heeft gelden tot
een bedrag van om en nabij de € 37.000. (…) Ik raad u en uw cliënte aan om van het
indienen van een klacht af te zien. Mocht u daartoe toch overgaan dan zal ik cliënte
daarbij bijstaan. Cliënte is voornemens om alle in verband daarmee door haar te maken
kosten op uw cliënte en uzelf te verhalen. (…)”
2.35 Op 23 juli 2021 heeft klaagsters gemachtigde namens klaagster bij de deken
een klacht ingediend over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft te weinig en niet tijdig met klaagster overlegd;
b) Verweerster heeft het concept-echtscheidingsverzoek te laat aan klaagster toegezonden;
c) Verweerster heeft gekozen voor een afhandeling met een door de rechtbank te
benoemen notaris zonder hierover met klaagster te overleggen;
d) Verweerster heeft geen goede informatie verstrekt over de kosten van de deurwaarder;
e) Verweerster heeft het deurwaardersbeslag te snel ingetrokken;
f) Verweerster heeft de echtscheiding te snel ingeschreven;
g) Verweerster heeft onvoldoende voorlichting gegeven over het inschrijven van
de echtscheidingsprocedure in het huwelijksgoederenregister en gewezen op eventueel
door de man opgebouwde schulden;
h) De door verweerster ingeschakelde advocaat heeft klaagster en haar gemachtigde
bedreigd om de kosten op hen te verhalen als klaagster een klacht zou indienen.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien
het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals met
betrekking tot het procesrisico en het kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling
van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking
tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te
staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat
als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met
zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep
als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari
2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Bovendien is de advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde
belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Ten slotte behoort het tot de
taak van een advocaat belangrijke afspraken en adviezen schriftelijk vast te leggen
(gedragsregel 16 lid 1).
Klachtonderdelen a), b), c), d) en e) over de schriftelijke vastlegging van belangrijke
afspraken
5.2 De klachtonderdelen a), b), c), d) en e) hebben voor een deel betrekking op
het ontbreken van een gedegen schriftelijke vastlegging van de belangrijke afspraken
die tussen verweerster en klaagster zijn gemaakt.
5.3 De raad overweegt hierover het volgende. Op grond van gedragsregel 16 lid 1
is een advocaat gehouden om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie
en dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.
De raad stelt vast dat uit het overgelegde klachtdossier allereerst niet blijkt dat
verweerster de opdracht van klaagster schriftelijk heeft vastgelegd en dat verweerster
klaagster daarbij heeft geïnformeerd over de kansen, risico’s en kosten van de te
voeren echtscheidingsprocedure. Hoewel uit het klachtdossier wel naar voren komt dat
verweerster veel zaken telefonisch dan wel per e-mail met klaagster heeft besproken,
ontbreekt een tijdige schriftelijke vastlegging van zaken als de gekozen strategie
en de keuzes die gaandeweg in de procedure zijn gemaakt. Nu klaagster - zoals uit
de hiernavolgende overwegingen blijkt op meerdere punten betwist dat de keuzes die
zijn gemaakt in de procedure met haar zijn besproken - komt de onduidelijkheid hierover
bij gebreke van schriftelijke vastlegging voor risico van verweerster. Verweerster
heeft ter zitting zelf ook erkend dat dat zij in deze zaak nauwkeuriger had moeten
zijn voor wat betreft het tijdig schriftelijk vastleggen van belangrijke zaken. Dit
beschouwt verweerster als een belangrijke les en verweerster is erop gespitst dat
dit niet meer voorkomt.
5.4 De raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de klachtonderdelen
a), b), c), d) en e) voor zover deze klachtonderdelen zien op de schriftelijke vastlegging
van belangrijke zaken gegrond zijn.
Klachtonderdelen a) (overig) en b) (overig) over verweersters handelwijze bij toezending
concept-echtscheidingsverzoek
5.5 Deze klachtonderdelen zien op verweersters handelwijze ten aanzien van het
toezenden en bespreken van het concept-echtscheidingsverzoek. Verweerster was volgens
klaagster slecht bereikbaar en klaagster heeft verweerster meerdere malen (bijvoorbeeld
op 27 augustus 2020 en 1 september 2020) tevergeefs verzocht het concept-echtscheidingsverzoek
aan haar toe te zenden. Uiteindelijk heeft verweerster het concept-verzoekschrift
één dag voordat het ingediend moest worden, aan klaagster toegezonden. Hierdoor was
er voor klaagster geen gelegenheid om goed na te denken over het concept en hierop
tijdig te reageren. Zo wilde klaagster dat aan het verzoekschrift nog een aanvullende
procedure tot verdelen en verrekenen werd toegevoegd, hetgeen niet meer is gebeurd.
Ter zitting heeft klaagster toegelicht dat zij nog wel heeft gereageerd op het concept,
maar dat het verzoekschrift toen al door verweerster bij de rechtbank was ingediend.
5.6 Verweerster is van mening dat zij het verzoekschrift tijdig en in overleg met
klaagster heeft ingediend bij de rechtbank. Zij was tot begin september 2020 nog in
overleg met de advocaat van de man om overeenstemming te bereiken door middel van
een echtscheidingsconvenant. Ter zitting heeft verweerster toegelicht dat zij het
concept-verzoek op vrijdag 4 september 2020 had willen toezenden, maar dat dit niet
is gelukt. Wel hebben klaagster en verweerster in het weekend nog gebeld over de inhoud
van het verzoekschrift, die overigens gelijk was aan de inhoud van het verzoekschrift
in de voorlopige voorziening. Verweerster heeft het concept uiteindelijk maandagochtend
7 september 2020 aan klaagster toegezonden en het verzoekschrift op dinsdag 8 september
2020 bij de rechtbank ingediend.
5.7 De raad stelt op grond van het voorgaande vast dat verweerster, ondanks meerdere
verzoeken van klaagster, het concept-verzoekschrift uiteindelijk slechts een dag voor
het indienen van het echtscheidingsverzoek aan klaagster heeft toegezonden. Hiermee
heeft verweerster klaagster de mogelijkheid ontnomen om het concept rustig te bestuderen
en nog tijdig op het concept-verzoekschrift te reageren en die reactie met verweerster
te bespreken. Verweerster wist dat klaagster graag nog een reactie wilde geven op
het concept en had hier rekening mee moeten houden. Dat het verzoekschrift inhoudelijk
gelijk was aan het verzoekschrift in de voorlopige voorziening, maakt dit niet anders.
Klaagster wilde immers dat in het verzoekschrift in de bodemprocedure de aanvullende
procedure verdelen en verrekenen zou worden toegevoegd. Los van de vraag of dit inhoudelijk
een juiste beslissing was geweest, had verweerster bij een tijdige toezending van
het concept-verzoekschrift dit soort kwesties met klaagster kunnen bespreken zoals
ook van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in dit geval een familierechtzaak
mag worden verwacht. De raad acht het late toezenden van het concept-verzoekschrift
onzorgvuldig en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel a) (overig)
en b) (overig) zijn daarmee gegrond.
Klachtonderdeel c) (overig) over aanvullende procedure verdelen en verrekenen
5.8 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij in het verzoekschrift
niet heeft gekozen voor de aanvullende procedure verdelen en verrekenen, maar voor
een afhandeling met een door de rechtbank te benoemen notaris. Verweerster had volgens
klaagster bij haar keuze de aanvullende procedure verdelen en verrekenen niet bij
het echtscheidingsverzoek te voegen, niet haar belang voor ogen. Dit blijkt temeer
uit de reden die verweerster hiervoor gaf, te weten dat zij er niet op uit was om
zaken nodeloos lang te laten duren. Volgens klaagster kon verweerster niet weten of
een procedure verdelen en verrekenen nadelig zou uitpakken voor klaagster, omdat verweerster
niet op de hoogte was van de omvang van de boedel. Verweerster had echter wel kunnen
weten dat de procedure door toevoeging van de aanvullende procedure verdelen en verrekenen
langer zou duren met daarbij zicht op een langere periode van partneralimentatie.
Ook had toevoeging van deze aanvullende procedure tot gevolg gehad dat klaagster niet
opnieuw een eigen bijdrage zou moeten betalen aan verweerster en bij een conflict
hierover ook niet opnieuw griffierecht verschuldigd zou zijn. Daarnaast zou klaagster
geen kosten kwijt zijn geweest voor de inschakeling van een notaris.
5.9 Verweerster voert aan dat het een weloverwogen beslissing was om niet om verdeling
en verrekening te verzoeken, nu zij niet op de hoogte was van de omvang van de boedel.
Er was sprake van een beperkte gemeenschap. Klaagster en de man hadden immers nooit
samengewoond. Naar verwachting en op basis van de informatie van klaagster was er
op de schulden na geen sprake van een opgebouwde gemeenschap. Uit de voorlopige voorziening
bleek dat de schulden van de man vele malen hoger waren dan die van klaagster. Indien
klaagster tijdig had gezegd dat zij de schulden in de procedure wilde verrekenen,
dan had verweerster, zoals zij het nu overziet, in verband met de risico’s voor klaagster
een negatief advies hieromtrent gegeven. Bovendien zou de man in een langer durende
procedure wijziging van de alimentatie kunnen verzoeken. Verweerster is van mening
dat zij de rechten van klaagster heeft behouden door haar de mogelijkheid te geven
de boedel alsnog via de notaris te verdelen. Hier heeft klaagster geen gebruik van
gemaakt. Verweerster heeft het risico van het verdelen en verrekenen niet willen nemen
omdat zij wilde voorkomen dat klaagster met onverwachte schulden zou achterblijven.
Verder stelt verweerster dat klaagster met haar huidige gemachtigde beroep had kunnen
instellen, maar dat ook dit is nagelaten. Evenmin heeft klaagster geprobeerd om vanwege
haar gezondheidsklachten om verlenging van partneralimentatie te verzoeken. De berekening
van klaagsters gemachtigde van gemiste partneralimentatie berust op de onzekere aanname
dat het maanden zou duren voordat deze zaak zou worden ingepland.
5.10 De raad overweegt dat een advocaat ervoor dient zorg te dragen dat financiële
kosten zoveel mogelijk beperkt blijven aan beide zijden (zo is bepaald in gedragsregel
6). Het bewust rekken van de procedure om langer alimentatie te krijgen is in strijd
met dit uitgangspunt. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad toereikend gemotiveerd
waarom zij niet tot een aanvullende procedure tot verdeling en verrekening is overgegaan.
Uit de overgelegde stukken blijkt de raad ook verder niet dat klaagster ten tijde
van de procedure ontevreden was met de door verweerster gekozen weg. Van klachtwaardig
handelen zijdens verweerster is de raad in dit opzicht dan ook niet gebleken. De raad
acht dit klachtonderdeel daarom in zoverre ongegrond. Dat verweerster deze keuze niet
kenbaar met klaagster heeft besproken en vastgelegd, is reeds besproken bij randnummers
5.2, 5.3 en 5.4 en in zoverre is klachtonderdeel c) wel gegrond bevonden.
Klachtonderdeel d) (overig) over kosten deurwaarder en inschakelen LBIO
5.11 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij haar niet heeft
voorzien van de juiste informatie toen bleek dat de man de alimentatie niet meer betaalde.
Verweerster heeft klaagster toen namelijk geadviseerd om een deurwaarder in te schakelen
voor het incasseren van de niet betaalde alimentatie. Verweerster heeft daarbij verzuimd
om klaagster te wijzen op de kosten die daarmee gemoeid waren. Anders dan verweerster
stelt, waren de kosten van de deurwaarder haar niet bekend. Klaagster heeft verweerster
moeten wijzen op de mogelijkheid tot inschakeling van het kosteloze LBIO. Dat verweerster
nu de kosten voor haar rekening neemt, doet niet af aan de gang van zaken.
5.12 Dit klachtonderdeel slaagt naar het oordeel van de raad niet. Verweerster
heeft gemotiveerd onderbouwd dat zij in haar e-mail van 14 mei 2020 klaagster heeft
geïnformeerd over eventuele kosten van de deurwaarder. Verder volgt uit verweersters
e-mail van 1 september 2020 dat zij klaagster eveneens heeft geadviseerd om de incasso
van de alimentatie via het LBIO te laten lopen. Van klachtwaardig handelen van verweerster
jegens klaagster is naar het oordeel van de raad geen sprake, zodat dit klachtonderdeel
in zoverre ongegrond is. Voor zover dit klachtonderdeel het verwijt behelst dat verweerster
klaagster uitvoeriger over de kosten van de deurwaarder had moeten informeren toen
zij de intentie had om tot het inschakelen van een deurwaarder over te gaan, is klachtonderdeel
d) in zoverre reeds gegrond verklaard (zie randnummers 5.2 tot en met 5.4).
Klachtonderdeel e) (overig) over het opheffen van beslag
5.13 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij het beslag bij
de deurwaarder heeft opgeheven zonder overleg met klaagster, terwijl nog niet alle
kosten waren voldaan. Daarna heeft verweerster de man verzocht om de resterende achterstand
te betalen. Verweerster had dit ook als voorwaarde kunnen stellen voor het opheffen
van het beslag. Uiteindelijk heeft de man, na lang aandringen en dreigen met het LBIO,
het restant betaald.
5.14 Van klachtwaardig handelen is de raad niet gebleken. Verweerster heeft genoegzaam
toegelicht dat de deurwaarder haar en de advocaat van de man bij e-mail van 15 januari
2021 had meegedeeld dat de man bevrijdend had betaald. Verweerster vreesde een klacht
van de wederpartij, indien het beslag niet werd opgeheven. Ook ging verweerster ervan
uit dat de indexering over 2021 was meegenomen door de deurwaarder. De raad acht dit
klachtonderdeel gelet op dit verweer ongegrond. Voor wat betreft het bespreken en
schriftelijk vastleggen van verweersters beweegredenen, verwijst de raad naar het
gestelde bij randnummers 5.2 t/m 5.4, waarin dit klachtonderdeel in zoverre gegrond
is verklaard.
Klachtonderdeel f) over inschrijving van de echtscheiding in huwelijksgoederenregister
5.15 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij de echtscheiding
zo snel mogelijk heeft laten inschrijven in het huwelijksgoederenregister. Ook hier
had verweerster niet het belang van klaagster voor ogen. Klaagster heeft verweerster
erop moeten wijzen dat verweerster moest wachten met het inschrijven ervan.
5.16 Verweerster voert aan de echtscheidingsbeschikking niet te vroeg te hebben
ingeschreven. In haar e-mail op 18 januari 2021 heeft verweerster ook bevestigd de
echtscheidingsbeschikking niet te zullen inschrijven, althans niet hangende de beroepstermijn
die liep tot 25 februari 2021.
5.17 De raad is van oordeel dat verweerster toereikend heeft aangevoerd dat zij
niet voornemens was de echtscheidingsbeschikking per direct in te schrijven, maar
dat zij de termijn van drie maanden om in hoger beroep te gaan zou afwachten. Dit
volgt ook uit haar e-mail van 18 januari 2021. Dat verweerster de echtscheidingsbeschikking
eerder heeft willen inschrijven en daardoor tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld
is onvoldoende met feiten onderbouwd. De raad acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel g) over inschrijving verzoekschrift echtscheiding in huwelijksgoederenregister
en waarschuwing schulden man
5.18 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij haar onvoldoende
heeft geïnformeerd over het belang van inschrijving van het verzoekschrift tot echtscheiding
in het huwelijksgoederenregister. Niet duidelijk is wanneer verweerster het verzoekschrift
echtscheiding had laten inschrijven in het huwelijksgoederenregister. Pas heel laat
bleek dat ze dit had gedaan. De brief naar de rechtbank dat verweerster het verzoekschrift
wilde laten inschrijven heeft klaagster nooit gezien. Wel waarschuwde verweerster
klaagster voor schulden die de man nog zou kunnen maken. Dat is vreemd volgens klaagster;
wanneer verweerster het verzoekschrift namelijk had laten inschrijven was er extra
zekerheid geweest dat klaagster geen last zou hebben van schulden ontstaan na inschrijving
van het verzoekschrift in het huwelijksgoederenregister, aldus klaagster.
5.19 De raad ziet gelet op het verweer van verweerster geen aanleiding tot gegrondverklaring
van dit beroep. Verweerster heeft genoegzaam toegelicht zij het verzoekschrift wel
tijdig heeft ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. Dit verzoek was opgenomen
in het digitale formulier van 8 september 2020 waarmee echtscheidingsverzoeken worden
aangebracht bij de rechtbank. Verweerster heeft klaagster blijkens haar e-mail van
18 september 2020 ook geïnformeerd over het inschrijven van de echtscheidingsprocedure
in het huwelijksgoederenregister. Klaagster heeft verweerster bij e-mail van eveneens
18 september 2020 haar excuses aangeboden en gezegd dat dit haar was ontgaan, maar
dat verweerster haar dit inderdaad wel had gezegd. Uit de overgelegde stukken blijkt
verder dat verweerster op 3 april 2020 twee e-mails aan klaagster heeft gestuurd waarin
zij klaagster heeft meegedeeld dat er een mogelijkheid bestaat dat de man schulden
zou opvoeren om aan te tonen dat er een negatieve gemeenschap is opgebouwd gedurende
het huwelijk. Het gegeven dat verweerster klaagster wijst op eventuele financiële
risico’s is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, maar behoort juist tot één van de taken
van een advocaat. Van klachtwaardig handelen van verweerster jegens klaagster is dan
ook niet gebleken, zodat klachtonderdeel g) ongegrond is.
Klachtonderdeel h)
5.20 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat de advocaat die verweerster
(aanvankelijk) had ingeschakeld, mr. H, klaagster en haar gemachtigde had bedreigd
om de kosten op hen te verhalen indien klaagster een klacht zou indienen.
5.21 Verweerster voert aan dat zij mr. H had ingeschakeld omdat klaagster voor
de tweede maal via haar gemachtigde een klacht over haar had ingediend. Verweerster
had al eerder op de klacht gereageerd, maar vervolgens is dezelfde klacht nogmaals
bij haar ingediend tezamen met een claim van € 36.000,- en het dringende verzoek de
schade bij haar verzekeraar te melden. Verweerster is van mening dat het doel van
de klacht was de gestelde schade vergoed te krijgen door te dreigen met het inschakelen
van de deken. Het stond haar vrij om hiervoor een advocaat in te schakelen. Het is
volgens verweerster gebruikelijk om vooraf aan te geven dat de kosten die worden gemaakt
door het ongevraagd en onnodig te worden betrokken in een procedure, zullen worden
verhaald op degene die het proces start. Dit is niet klachtwaardig, aldus verweerster.
5.22 De raad overweegt het volgende. In de e-mail van 21 juli 2021 van mr. H aan
de gemachtigde van klaagster, heeft mr. H klaagster en haar gemachtigde namens verweerster
aangeraden om van het indienen van een klacht af te zien. Voor het geval klaagster
en haar gemachtigde besluiten de klacht door te zetten, heeft de advocaat van verweerster
laten weten dat alle in verband daarmee door verweerster te maken kosten op klaagster
en haar gemachtigde zullen worden verhaald. De raad meent dat de formulering die de
advocaat van verweerster heeft gebruikt onvoldoende onderscheid aanbrengt tussen de
kosten die gemaakt worden voor het voeren van verweer tegen een aansprakelijkstelling
enerzijds en de kosten die gemaakt worden om verweer te voeren tegen tuchtklacht anderzijds.
Hoewel de e-mail niet door verweerster zelf is opgesteld en verstuurd is deze wel
namens verweerster geschreven en kan verweerster tuchtrechtelijk verantwoordelijk
worden gehouden voor de inhoud van deze e-mail. De raad is van oordeel dat het onbetamelijk
is voor een advocaat om op dergelijke wijze te trachten een (potentiële) klager/wederpartij
ertoe te bewegen af te zien van het indienen van een tuchtklacht. Dit klachtonderdeel
is daarom gegrond.
5.23 Voor zover klaagster heeft verzocht om schadevergoeding overweegt de raad
dat een oordeel over een vordering tot schadevergoeding voorbehouden is aan de civiele
rechter en de tuchtrechter niet bevoegd is over een dergelijke vordering een oordeel
te geven.
6 MAATREGEL
6.1 Het gedrag van verweerster heeft niet voldaan aan de professionele standaard
dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam
en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerster heeft nagelaten belangrijke
informatie en afspraken over onder meer het voeren van de echtscheidingsprocedure,
de processtrategie en de proceskansen en -risico’s schriftelijk vast te leggen. Daarnaast
acht de raad het onbetamelijk dat verweerster klaagster heeft getracht van het indienen
van een klacht af te laten zien door in het vooruitzicht te stellen dat de kosten
op klaagster zullen worden verhaald. Gelet op enerzijds de ernst van de gedragingen,
maar anderzijds ook het door verweerster getoonde inzicht en haar erkenning van de
onjuistheid van haar handelen voor wat betreft het ontbreken van een deugdelijke schriftelijke
vastlegging, acht de raad de maatregel van een waarschuwing passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a), b) en h) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen c), d) en e) voor zover deze zien op de schriftelijke
vastlegging van belangrijke zaken gegrond;
- verklaart klachtonderdelen c), d) en e) voor het overige ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen f) en g) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. H.B. de Regt en A.Ch.H. Franken, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 maart 2023