ECLI:NL:TADRAMS:2023:42 Raad van Discipline Amsterdam 22-623/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:42 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-02-2023 |
Datum publicatie: | 02-03-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-623/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzetbeslissing. Verzet gedeeltelijk gegrond. Uit het door klager overgelegde proces-verbaal blijkt dat verweerder als getuige (telefonisch) een verklaring bij de politie heeft afgelegd naar aanleiding van een aangifte tegen klager ter zake van stalking. Tegen deze achtergrond valt niet goed te plaatsen dat de voorzitter in haar beslissing heeft overwogen dat klager niet heeft onderbouwd dat verweerder een getuigenverklaring tegen hem heeft afgelegd. De voorzitter is dan ook van onjuiste feiten uitgegaan. Dat in de voorzittersbeslissing bij de weergave van het procesverloop wel melding is gemaakt van de e-mail waarbij het proces-verbaal is overgelegd, doet hieraan niet af. Het klachtonderdeel over de geheimhoudingsplicht van verweerder is ongegrond. Voor het overige is het verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 februari 2023
in de zaak 22-623/A/A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van
discipline van 5 september 2022 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
gemachtigde: mr. R.A. Korver
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 september 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 2 augustus 2022 heeft deze raad van discipline (hierna: de raad) het klachtdossier
met kenmerk 2021-1523594/EJH/RAB digitaal van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 5 september 2022 heeft de voorzitter van de raad (hierna
ook: de voorzitter) de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaard.
Deze beslissing is dezelfde dag verzonden aan partijen.
1.4 Op 11 september 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van
de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum digitaal ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 16 januari 2023. Daarbij
waren klager en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift van klager.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager het niet
eens is met de beslissing van de voorzitter. Klager stelt dat de voorzitter de beslissing
heeft genomen op basis van onjuiste feiten. In de eerste plaats is onder 1.1. ten
onrechte als feit vermeld dat klager buiten verweerder om heeft geschikt met de wederpartij.
Daarmee is volgens klager miskend dat hij genoodzaakt was te schikken met zijn wederpartij,
omdat er geen sprake meer was een vertrouwensband tussen hem en verweerder. Ten tweede
heeft de voorzitter onder 4.3, ten aanzien van klachtonderdeel a), ten onrechte overwogen
dat niet is onderbouwd dat verweerder een getuigenverklaring tegen klager heeft afgelegd.
Klager wijst erop dat daarmee voorbijgegaan is aan een foto van een getuigenverklaring
die door verweerder is afgelegd, welke foto zich in het klachtdossier bevindt. Door
middel van deze getuigenverklaring, maar ook tegenover derden zoals mr. D., heeft
verweerder volgens klager vertrouwelijke informatie gedeeld. Ten derde heeft de voorzitter
onder 4.6 (klachtonderdeel b)) miskend dat klager wel degelijk heeft bestreden dat
zijn zaak, zoals verweerder had aangevoerd, kansloos zou zijn en dat hij achter de
rug van verweerder om heeft gehandeld.
2.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de verzetgronden ingaan.
2.3 Tegen de vaststaande feiten, behalve het feit in 1.1 van de voorzittersbeslissing,
en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.
3 BEOORDELING
3.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
De raad verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel a) gegrond
3.2 De raad ziet op grond van het verzetschrift en het klachtdossier aanleiding
om in redelijkheid aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter ten aanzien
van klachtonderdeel a) te twijfelen. Ter toelichting geldt het volgende.
3.3 Met klachtonderdeel a) verwijt klager verweerder dat hij een getuigenverklaring
tegen hem heeft afgelegd en zonder zijn toestemming informatie over hem en zijn zaken
heeft gedeeld met derden, waarmee verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden.
Vastgesteld wordt dat klager bij zijn e-mail van 18 augustus 2022, welke e-mail als
nagezonden stuk aan het klachtdossier is toegevoegd, inderdaad een foto van een proces-verbaal
van verhoor van getuige heeft overgelegd. Uit dat proces-verbaal blijkt dat verweerder
als getuige (telefonisch) een verklaring bij de politie heeft afgelegd naar aanleiding
van een aangifte tegen klager ter zake van stalking. Tegen deze achtergrond valt niet
goed te plaatsen dat de voorzitter in haar beslissing onder 4.3 heeft overwogen dat
klager niet heeft onderbouwd dat verweerder een getuigenverklaring tegen hem heeft
afgelegd. De voorzitter is dan ook van onjuiste feiten uitgegaan. Dat in de voorzittersbeslissing
bij de weergave van het procesverloop wel melding is gemaakt van de e-mail met bijlagen
van klager van 18 augustus 2022, doet hieraan niet af. Het verzet is daarom ten aanzien
van klachtonderdeel a) gegrond. Dit betekent dat de raad klachtonderdeel a) hierna
inhoudelijk zal beoordelen.
De raad verklaart klachtonderdeel a) ongegrond
3.4 Klachtonderdeel a) gaat in de kern over de geheimhoudingsplicht van verweerder
als advocaat. Klager verwijt verweerder in strijd met zijn geheimhoudingsplicht te
hebben gehandeld, onder meer door een getuigenverklaring te hebben afgelegd.
3.5 Verweerder heeft (bij monde van zijn gemachtigde) bestreden zijn geheimhoudingsplicht
te hebben geschonden. Uit de inhoud van het proces-verbaal blijkt juist dat verweerder
zich, bij het afleggen van de verklaring, voldoende rekenschap heeft gegeven van zijn
geheimhoudingsplicht. Over de inhoud van de door verweerder voor klager behandelde
zaken heeft verweerder uitdrukkelijk niets willen verklaren. De verklaring bevat geen
informatie die hem door klager in de uitoefening van zijn taak als advocaat is toevertrouwd,
slechts informatie over de belaging van een collega-advocaat, aldus verweerder.
3.6 Bij de beoordeling staat voorop dat de geheimhoudingsplicht volgt uit de kernwaarde
vertrouwelijkheid als bedoeld in artikel 10a lid 1 sub e Advocatenwet, zoals nader
uitgewerkt in artikel 11a Advocatenwet. De geheimhoudingsplicht houdt in dat een advocaat
in beginsel verplicht is tot geheimhouding van alle informatie, waarvan hij kennisneemt
door zijn beroepsuitoefening. De advocaat dient als vertrouwenspersoon voor zijn cliënt.
Zo dient de advocaat te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken,
de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen (zoals ook is neergelegd
in gedragsregel 3 lid 1). Doorbreking van de geheimhoudingsplicht kan slechts in zeer
uitzonderlijke gevallen aan de orde komen. Daarbij valt te denken aan een directe
dreiging van ernstig, toekomstig gevaar voor de advocaat zelf of een betrokkene dat
zonder het doorbreken van het beroepsgeheim niet kan worden afgewend, waarbij voorafgaand
overleg met de deken is aangewezen (zie HvD 3 mei 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:22 en HvD
13 januari 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:7).
3.7 In het proces-verbaal verhoor van getuige van 16 juli 2020 is het volgende
vermeld:
U bent genoemd als getuige in een aangifte ter zake stalking tegen [klager]. Wat kan
u mij hierover verklaren?
De getuige verklaarde:
“Ik ken inderdaad de zaak. Het is als volgt gegaan. [Mr. D.] is een kennis van mij.
Wij zijn allebei advocaat. [Mr. D.] vroeg aan mij of ik een zaak voor hem kon doen.
Dat was een zaak voor [klager]. De zaak ging verder goed en de zaak is toen ook gewoon
beeindigd. Ik heb toen ook nog een incasso zaak gedaan voor [klager] en in deze tijd
ging het niet goed meer. Ik kan niet heel diep in omdat het een klantrelatie is tussen
mij en [klager]. Ik kan u wel zeggen dat er in dat dossier nog een aangifte ter zake
bedreiging naar boven kwam van de exvriendin van [klager] tegen [klager]. In die tijd
vertelde [mr. D.] mij dat hij ook was bedreigd door [klager].
Ik heb [klager] een slotfactuur gestuurd en deze wilde [klager] niet betalen. [Klager] vond dat de vertrouwensband weg was tussen hem en mij en hij beschuldigde mij ervan dat ik alles doorvertelde aan [mr. D.]. Wat niet het geval was. Hij heeft alleen de voorschotfactuur betaald maar heeft tot heden nog niet de slotfactuur betaald. Hij werd toen ook wat vervelend tegen mij. Ik moet zeggen dat ik het hier eigenlijk ook wel bij laat want ik heb geen zin dat [klager] mij gaat lastig vallen. Ik wist van de vele anonieme telefoontjes en de appjes die [mr. D.] had ontvangen van [klager]. Ik had zelf toen ook een paar whats app berichten gekregen van [klager]. Omdat deze berichten tussen zakelijke berichten tussen [klager] en mij zitten kan ik dat niet aan u toezenden. Ik weet nog wel dat er iets in stond in de trant van: Anders los ik het wel op mijn manier op. Dat soort teksten stuurde hij naar mij. Ik heb verder zelf [klager] niet meer gehoord.”
3.8 Ter zitting heeft klager naar aanleiding van vragen van de raad toegelicht
dat zijn klacht vooral gericht is op het feit dat verweerder bij de politie een verklaring
heeft afgelegd, en daarin bovendien een mededeling heeft gedaan over de ex-vriendin
van klager, terwijl verweerder eerder aan klager had laten weten zich afzijdig te
willen houden in het conflict tussen hem (klager) en mr. D. De vertrouwensband tussen
hem en verweerder is hierdoor beschadigd, aldus klager. Dat verweerder in dit opzicht
een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken, valt niet in te zien. Het kan verweerder
niet worden aangerekend dat hij vragen van de politie heeft beantwoord, ook niet wanneer
hij eerder aan klager zou hebben laten weten dat hij zich afzijdig wilde houden in
het conflict tussen klager en mr. D. Van belang hierbij is dat verweerder niet uit
eigen richting een verklaring heeft afgelegd bij de politie, maar dit pas heeft gedaan
toen hij daartoe – telefonisch – door de politie werd benaderd. Voor zover klager
heeft willen betogen dat het verweerder niet was toegestaan een verklaring af te leggen
omdat op hem als advocaat een geheimhoudingsplicht rust, volgt de raad klager daarmee
evenmin. Op een advocaat rust immers geen generieke verplichting tot geheimhouding,
maar slechts ten aanzien van hetgeen waarvan hij in het kader van zijn beroepsuitoefening
als zodanig kennisneemt (zie artikel 11a Advocatenwet). Klager heeft desgevraagd ter
zitting aan de raad bevestigd dat de verklaring, zoals opgenomen in het proces-verbaal
van getuigenverhoor, geen informatie bevat die verweerder in het kader van de uitoefening
van zijn taak als advocaat van klager is toevertrouwd. Ook de mededeling over de ex-vriendin
van klager betrof dus geen informatie waarvan verweerder als advocaat had kennisgenomen.
Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.
3.9 Voor zover klager verweerder verwijt de op hem rustende geheimhoudingsplicht
te hebben geschonden door mededelingen te doen aan derden, heeft hij nagelaten dit
met feiten te onderbouwen. Dit verwijt wordt daarom gepasseerd.
De raad verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel b) ongegrond
3.10 De raad ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de beslissing van de
voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel b) te twijfelen. Tegenover de toelichting
van verweerder op de door hem verrichte werkzaamheden, heeft klager niets gesteld
op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de werkzaamheden van verweerder voor
klager ondeugdelijk waren en dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan
worden gemaakt. Dat de voorzitter in haar beslissing in 1.1 heeft vermeld dat klager
buiten verweerder om met de wederpartij heeft geschikt, betekent niet dat de door
verweerder voor klager verrichte werkzaamheden ondeugdelijk waren. De voorzitter heeft
klachtonderdeel b) dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard.
3.11 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter op klachtonderdeel
b) ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek.
De raad zal klachtonderdeel b) dan ook niet inhoudelijk beoordelen. Het verzet ten
aanzien van klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet tegen de beslissing van de voorzitter op klachtonderdeel
a) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;
- verklaart het verzet tegen de beslissing van de voorzitter op klachtonderdeel b)
ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. P. van Lingen en D. Horeman,
leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken ter openbare
zitting van 27 februari 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 februari 2023