ECLI:NL:TADRAMS:2023:41 Raad van Discipline Amsterdam 22-685/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:41 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-02-2023 |
Datum publicatie: | 02-03-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-685/A/A |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzetbeslissing. De verzetgronden slagen niet. Klager heeft in zijn verzetschrift grotendeels herhaald wat hij ook in zijn klacht al naar voren had gebracht. De uitleg die klager geeft aan de termijn voor het indienen van een klacht als bedoeld in artikel 46g lid 2 AW gaat niet op en zijn betoog mist bovendien feitelijke grondslag. Naar aanleiding van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 maart 2018 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld. Op grond van dezelfde informatie had klager ook (tijdig) een klacht over verweerder bij de deken kunnen indienen. Klager was toen immers al redelijkerwijs bekend met de voor hem mogelijk negatieve gevolgen van het handelen van verweerder. Daarvoor was het niet nodig om te wachten op de definitieve civielrechtelijke uitkomst van de afhandeling van de aansprakelijkstelling. Verder was het niet de verantwoordelijkheid van het kantoor van verweerder om klager te wijzen op de tuchtrechtelijke termijnen voor het indienen van een klacht bij de deken. Geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding toelaatbaar wordt geacht. De voorzitter heeft de juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 februari 2023
in de zaak 22-685/A/A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van
discipline van 26 september 2022 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 april 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 29 augustus 2022 heeft deze raad van discipline (hierna: de raad) het klachtdossier
met kenmerk 1892376 digitaal van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 26 september 2022 heeft de voorzitter van de raad (hierna:
de voorzitter) de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet
(hierna: AW), niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum naar
partijen verstuurd.
1.4 Op 6 oktober 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de
voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum digitaal ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 16 januari 2023. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift van klager. Ook heeft de raad kennisgenomen van hetgeen ter
zitting naar voren is gebracht.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager het niet
eens is met de beslissing van de voorzitter. Klager stelt alle kenbare regels te hebben
gevolgd. Naar aanleiding van de informatie op de website van de Amsterdamse Orde van
Advocaten en in de Leidraad dekenaal klachtonderzoek 2021 heeft hij zijn klacht over
verweerder eerst bij het kantoor van verweerder ingediend, die de klacht in behandeling
heeft gegeven bij zijn verzekeraar. Volgens klager was het tijdens dit traject zinloos
om ook een klacht bij de deken in te dienen. Klager stelt dat er gerechtvaardigd op
mocht vertrouwen dat voor indiening van een klacht geen termijn gold. Door het kantoor
van verweerder is hij ook niet gewezen op termijnen voor het indienen van een klacht.
Klager stelt dat hij op 14 juni 2021 een laatste bericht van de verzekeraar heeft
ontvangen en dat hij daarna op 17 april 2022 een klacht bij de deken heeft ingediend.
Volgens klager valt zijn klacht binnen de termijn als bedoeld in artikel 46g lid 2
AW, omdat hij pas op 14 juni 2021 bekend is geworden met de financiële gevolgen van
het handelen van verweerder. Klager stelt dat de voorzitter ongemotiveerd heeft geoordeeld
dat het bekend worden met het definitieve oordeel van de verzekeraar niet een gevolg
is waarop artikel 46g lid 2 AW zou zien. Volgens klager heeft de voorzitter de in
dat artikel bedoelde gevolgen te beperkt uitgelegd en staat die uitleg haaks op de
– ook uit de wetsgeschiedenis blijkende – bedoeling van artikel 46g lid 2 AW om een
redelijk handelend klager te beschermen. Daarbij merkt klager op dat de voorzitter
een aanzienlijk deel van de feiten heeft genegeerd.
2.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de verzetgronden ingaan.
2.3 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet
niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing
van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
De raad verklaart het verzet ongegrond
4.2 De raad ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter
te twijfelen. De verzetgronden van klager slagen niet. Klager heeft in zijn verzetschrift
grotendeels herhaald wat hij ook in zijn klachtbrief en zijn e-mails aan de deken
naar voren heeft gebracht. De uitleg die klager geeft aan de termijn voor het indienen
van een klacht als bedoeld in artikel 46g lid 2 AW gaat niet op en zijn betoog mist
bovendien feitelijke grondslag. Naar aanleiding van het arrest van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch van 13 maart 2018 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld.
Op grond van dezelfde informatie had klager ook (tijdig) een klacht over verweerder
bij de deken kunnen indienen. Klager was toen immers al redelijkerwijs bekend met
de voor hem mogelijk negatieve gevolgen van het handelen van verweerder. Daarvoor
was het niet nodig om te wachten op de definitieve civielrechtelijke uitkomst van
de afhandeling van de aansprakelijkstelling. Verder was het niet de verantwoordelijkheid
van het kantoor van verweerder om klager te wijzen op de tuchtrechtelijke termijnen
voor het indienen van een klacht bij de deken. Dat klager ervoor heeft gekozen om
de uitkomst van de behandeling van de aansprakelijkstelling af te wachten en dat klager
is afgegaan op informatie die hij op de website van de Amsterdamse orde heeft gevonden,
zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding toelaatbaar
wordt geacht. De website is niet de verantwoordelijkheid van verweerder terwijl de
wettelijke vervaltermijn wel beoogt de verweerder te beschermen tegen (te) late klachten,
en daarnaast is de wet duidelijk, en is de vervaltermijn uit diverse bronnen kenbaar.
De voorzitter heeft op grond van het klachtdossier geoordeeld over de klacht van klager
en daarbij is in redelijkheid de juiste maatstaf over de ontvankelijkheid van een
klacht toegepast. Ook heeft de voorzitter rekening gehouden met alle relevante feiten
en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste
gronden niet-ontvankelijk verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. P. van Lingen en D. Horeman, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 februari 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 februari 2023