ECLI:NL:TADRAMS:2023:37 Raad van Discipline Amsterdam 23-040/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:37 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-02-2023 |
Datum publicatie: | 02-03-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-040/A/A |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht wordt niet ontvankelijk verklaard gelet op het ne bis in idem-beginsel. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 februari 2023
in de zaak 23-040/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 16 januari 2023 met kenmerk 1620464/JS/RAB/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn broer (hierna: de broer) waren voor 50% aandeelhouder en bestuurder
van EVL Biologicals LTD (hierna: de Holding). Tot de Holding behoorden verschillende
dochtermaatschappijen. Verweerder heeft de broer bijgestaan in een geschil over de
Holding. Dit heeft tot een vaststellingsovereenkomst geleid.
1.2 Klager heeft in 2021 eerder een klacht bij de raad ingediend tegen verweerder
(met kenmerk 21-079A/A). Klager verweet verweerder in die klachtzaak dat hij zich
schuldig maakte aan belangenverstrengeling. De klacht is bij beslissing van 31 mei
2021 door de raad ongegrond verklaard. De raad heeft daarbij het volgende overwogen,
voor zover relevant: (…)"Het standpunt van klager dat verweerder tegelijkertijd voor
meer dan één partij heeft opgetreden volgt de raad niet. Verweerder is opgetreden
als advocaat voor de broer. De enkele omstandigheid dat verweerder de Holding en een
B.V. bij de vaststellingsovereenkomst heeft betrokken, maakt niet dat hij als advocaat
voor de Holding en deze B.V. is opgetreden." Klager is tegen deze beslissing in hoger
beroep gegaan. Het hof van discipline (hierna: het hof) heeft het hoger beroep behandeld
ter zitting van 1 november 2021. Het hof heeft bij beslissing van 3 december 2021
de beslissing van de raad bekrachtigd.
1.3 Blijkens de spreekaantekeningen van verweerder voor de zitting van 1 november
2021 bij het hof heeft verweerder op deze zitting het volgende naar voren gebracht,
voor zover relevant: “(…) ik heb opgetreden voor [de broer]. Hij was mijn cliënt.
Ik heb hem geadviseerd over het beëindigen van de samenwerking tussen hem en [klager]
in hun bedrijf [de Holding]. De heren hadden vorderingen op elkaar, maar ook op de
Engelse holding en de Nederlandse dochter. Omdat het de wens van beide heren was om
definitief uit elkaar te gaan, moest er ook een regeling komen voor de vorderingen
op de Holding en de dochtervennootschap. Om deze reden heb ik een concept vaststellingsovereenkomst
opgesteld waarin ook [de Holding] en de dochtervennootschap zijn opgenomen.”
1.4 Bij e-mail van 29 november 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend
over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
dat hij op de zitting bij het hof van 1 november 2021 in strijd met de waarheid heeft
verklaard dat hij alleen [de broer] heeft vertegenwoordigd en niet de vennootschappen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in
dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat
waarover de tuchtrechter al heeft geoordeeld. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen
dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex
betreft of een bepaalde oorsprong heeft, wordt geconfronteerd met een andere klacht
van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat
moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen
dat de klacht definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke
omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten
grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren
en hem evenmin bekend konden zijn.
4.2 Klager verwijt verweerder in onderhavige klachtprocedure dat hij op 1 november
2021 bij de behandeling ter zitting bij het hof in strijd met de waarheid heeft verklaard
dat hij slechts de broer heeft vertegenwoordigd en niet de vennootschappen. Die stelling
kan niet worden verenigd met het verloop van die eerdere klachtzaak en eerdere correspondentie
van verweerder hierover, aldus klager.
4.3 Verweerder voert hiertegen aan dat zijn verklaring dat de Holding niet zijn
cliënt is geweest, conform de waarheid is. Alleen de broer is cliënt van verweerder
geweest. Verweerder heeft in de eerdere klachtprocedure en in de onderliggende procedure
de broer consequent aangeduid als “Cliënt” en de vennootschappen werden daarbij door
hem steeds apart genoemd. De Holding was betrokken in een schikking tussen de broer
en klager, maar dat betekent niet dat de Holding ook zijn cliënt is geweest.
4.4 De voorzitter overweegt als volgt. De onderhavige klacht ziet op verklaringen
van verweerder gedaan tijdens de zitting van het hof op 1 november 2021. Volgens klager
heeft verweerder in strijd met de waarheid verklaard dat hij slechts de broer heeft
vertegenwoordigd en niet de vennootschappen. De voorzitter stelt vast dat onderhavige
klacht is terug te voeren op hetzelfde feitencomplex als waarover door de raad (en
het hof) reeds onherroepelijk is beslist. Met deze beslissingen is immers onherroepelijk
geoordeeld dat verweerder is opgetreden als advocaat voor de broer en niet als advocaat
voor de Holding en de B.V. De huidige klacht van klager jegens verweerder is in een
andere vorm gegoten maar komt in wezen op hetzelfde neer. Gelet op het toetsingskader
onder 4.1 brengt het ne bis in idem-beginsel mee dat klager niet een tweede maal kan
klagen over hetzelfde feitencomplex.
4.5 Van uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan
de herhaalde klacht ten grondslag heeft gelegd die hem bij de formulering van de eerdere
klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn, is de voorzitter niet
gebleken.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 februari 2023