ECLI:NL:TADRAMS:2023:32 Raad van Discipline Amsterdam 22-683/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:32
Datum uitspraak: 20-02-2023
Datum publicatie: 24-02-2023
Zaaknummer(s): 22-683/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: klacht eigen advocaat. Verweerder heeft het aanzien van de advocatuur geschaad door ruim een jaar niet op e-mails van de rechtsbijstandverzekeraar te reageren en geen gehoor te geven aan terugbelverzoeken. Nu verweerder uit de e-mails van de rechtsbijstandverzekeraar had kunnen begrijpen dat de informatieverzoeken zagen op het dossier van klaagster, alsmede dat klaagster kennelijk niet op de hoogte was van (de inhoud van) de beschikkingen van het hof, had verweerder zowel met de rechtsbijstandverzekeraar als met klaagster contact moeten opnemen. Door in zijn geheel niet te reageren op de verzoeken van klaagster en/of de rechtsbijstandverzekeraar, heeft verweerder niet de zorgvuldigheid betracht die van hem verwacht mocht worden. Verweerder heeft daarmee tevens gehandeld in strijd met de voorwaarde voor de voorwaardelijke schorsing waarvan de proeftijd nog niet was verstreken ten tijde van het handelen van verweerder. Verweerder dient daarom rekening houden met de mogelijkheid dat (verzocht zal worden dat) de voorwaardelijke schorsing alsnog ten uitvoer gelegd zal worden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 20 februari 2023
in de zaak 22-683/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder
gemachtigde: mr. A. Cimen

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 maart 2022 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland, die de klacht op 17 maart 2022 heeft doorgestuurd aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken).
1.2 Op 30 augustus 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1846187/EJH/KV van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 januari 2023. Daarbij waren verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. Klaagster heeft digitaal deelgenomen aan de zitting. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.


2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is in 2020 en 2021 verwikkeld geweest in twee artikel 12 Sv-procedures, een zaak over diefstal in haar woning en een zaak over discriminatie in een supermarkt. Slachtofferhulp is daartoe voor klaagster in 2020 in beide zaken een artikel 12 Sv-procedure gestart bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) tegen de beslissing van de officier van justitie om geen nader onderzoek in te stellen in deze zaken. Verweerder heeft klaagster als advocaat in deze procedures bijgestaan.
2.3 Verweerder is in de discriminatiezaak in het najaar van 2020 door de rechtsbijstands-verzekeraar van klaagster (hierna: SAR) benaderd met het verzoek een plan van aanpak voor de behandeling van een artikel 12 Sv-procedure (omtrent de discriminatie). Verweerder heeft een plan van aanpak op 1 december 2020 met SAR gedeeld. De diefstalzaak is door klaagster niet als nieuwe zaak gemeld bij SAR.
2.4 Op 16 december 2020 heeft SAR verweerder geïnformeerd dat een inschatting van de kans van slagen ontbrak bij zijn plan van aanpak, terwijl een redelijke kans van slagen een voorwaarde is voor de dekking vanuit de rechtsbijstandsverzekering van klaagster voor de werkzaamheden van verweerder ten aanzien van de procedures. Verweerder werd verzocht de resterende (door SAR te vergoeden) tijd te besteden aan een eerste bespreking met klaagster, zodat alsnog een inschatting kon worden verkregen.
2.5 In de periode tussen ontvangst van het diefstal- en discriminatiedossier en de zitting op 21 mei 2021 bij het hof heeft verweerder meermaals telefonisch contact gehad met klaagster. In het eerste (telefonisch) contact tussen klaagster en verweerder, heeft klaagster zich aan verweerder voorgesteld als mevrouw B, haar getrouwde naam. Op 4 mei 2021 is telefonisch besproken dat verweerder op 20 mei 2021 in Zwolle zou zijn en dan met klaagster in persoon zou kunnen afspreken om de procedures inhoudelijk te bespreken. Dat is ook zo gebeurd. Mw. S, juridisch medewerkster van verweerder, is bij het gesprek aanwezig geweest.
2.6 Op vrijdag 21 mei 2021 heeft voor het hof in Leeuwarden een zitting plaatsgevonden waarin klaagster door een lid van het hof in raadkamer is gehoord. Mr. B, een collega van verweerder (hierna: mr. B), is in plaats van verweerder bij de zitting aanwezig geweest om klaagster bij te staan. Op 1 juli 2021 is in beide procedures een beschikking gewezen, waarbij het hof de klachten van klaagster heeft afgewezen. Omdat het beklagzaken betrof, stond tegen de beslissing van het OM geen hoger beroep (of cassatie) open. Op de beschikkingen staat klaagster aangeduid als mevrouw R, haar meisjesnaam.
2.7 Op 13 juli 2021 is door het secretariaat van verweerder een afschrift van de beschikkingen van 1 juli 2021 met een korte toelichting per post aan klaagster verzonden. De begeleidende brief is gericht aan mevrouw B.
2.8 Op 24 september 2021 heeft SAR aan verweerder gemaild:
“In onderhavig dossier van onze verzekerde mevrouw [B] sprak ik verzekerde zojuist telefonisch. De inhoud van dit gesprek was op zijn minst verrassend.
In onderhavige zaak zijn wij nog altijd in afwachting van uw bericht en is derhalve nooit een opdracht verstrekt. (…). Ik geef vervolgens aan dat wij u namens verzekerde dan een opdracht aan u zullen verstrekken, indien uw inschatting van de kans van slagen positief is. Hierna hebben wij niets meer van u mogen vernemen. Zulks ondanks meerdere rappels. (…)
Van verzekerde heb ik nu echter begrepen dat [toevoeging raad: u] ondanks het ontbreken van een opdracht de artikel 12 procedure namens haar bent gestart. Verzekerde informeerde mij dat er op 21 mei jl. zelfs al reeds een zitting te Leeuwarden heeft plaatsgevonden. Verzekerde kon mij niet informeren over een eventuele uitspraak in deze procedure, daar zij die ook nog niet van u vernomen heeft. De procedure lijkt dus al zeer vergevorderd, al dan niet reeds afgewikkeld. (…)
Ik verzoek u om ons op de hoogte te stellen van de stand van zaken van de procedure alsmede van uw tijdsbesteding tot op heden. Naar aanleiding van deze informatie zal ik dan nader met verzekerde en u in overleg treden. Mag ik spoedig van u vernemen?”
2.9 Op 30 september 2021 heeft SAR verweerder opnieuw een e-mail gestuurd met dezelfde tekst als de e-mail van 24 september 2021.
2.10 Op 6 oktober 2021 heeft SAR aan verweerder gemaild:
“In onderhavig dossier van onze verzekerde mevrouw [B] zond ik u op 30 september jl. bijgaande e-mail. Ik heb op deze e-mail nog geen reactie van u mogen vernemen. Wellicht is deze aan uw aandacht ontsnapt.
Mag ik van u alsnog spoedig een reactie vernemen op bijgaande e-mail? (…)”
2.11 Op 22 oktober 2021 heeft SAR aan verweerder gemaild:
“In onderhavig dossier van onze verzekerde mevrouw [B] wacht ik nog altijd op uw reactie op mijn meest recente e-mails van 30 september en 6 oktober jl., die ik volledigheidshalve bijvoeg.
Ik verzoek u vriendelijk doch dringend om een zeer spoedige reactie op bijgevoegde e-mails. Om niet in herhaling te treden verwijs ik u kortheidshalve naar de inhoud van bijgevoegde e-mails. Niet alleen wij ervaren een radiostilte van uw kant in dit dossier, maar verzekerde geeft ook aan u niet te kunnen bereiken en niet teruggebeld of gemaild te worden door u of eventuele kantoorgenoten. Verzekerde geeft aan geen idee te hebben wat de status van haar procedure is en dit baart haar grote zorgen. (…)”
2.12 Op 26 november 2021 heeft SAR telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerder. Door het secretariaat is tijdens dat gesprek (onder andere) medegedeeld dat in de agenda’s van verweerder en mr. B geen zitting stond vermeld op 21 mei 2021.
2.13 Op 30 november 2021 heeft SAR aan klaagster gemaild:
“Nadat ik van Advocatenkantoor [verweerder] geen enkele reactie op mijn e-mails over uw artikel 12-procedure ontving, heb ik ze afgelopen vrijdag opgebeld. Het secretariaat van [verweerder] heeft mij te woord gestaan. Zij hebben bijgaande e-mail en alle daaropvolgende e-mails wel ontvangen, maar zij gaven aan dat zij van [verweerder] nog geen inhoudelijke reactie daarop hebben ontvangen en dat ze daar nog op aan het wachten waren. […] ze konden mij alvast de volgende zaken vertellen.

Advocatenkantoor [verweerder] heeft nog helemaal geen artikel 12 procedure namens u gestart. De secretaresse kon zien dat u cliënte bent (geweest) bij hun kantoor, maar op dit moment speelt er geen artikel 12 procedure via hun kantoor. Nadat wij in december een plan van aanpak hebben ontvangen, zonder oordeel over de kans van slagen waardoor er nog geen opdracht is verstrekt, hebben zij de zaak niet verder opgepakt lijkt het. (…)

Ik word nog teruggebeld over het vervolg (…)”
2.14 Op 30 november 2021 heeft SAR aan het secretariaat van verweerder gemaild:
“Wij spraken elkaar afgelopen vrijdag telefonisch over bijgaande e-mail. U kon mij alvast vertellen dat er door uw kantoor in ieder geval nooit een artikel 12 procedure is gestart voor onze verzekerde mevrouw [B]. U hebt verzekerde op 21 mei van dit jaar ook niet bijgestaan in enige zitting, zoals verzekerde beweerde. (…)
U zou bijgaande e-mail voorleggen aan de behandelend advocaat van uw kantoor – bij mijn weten [verweerder] – en mij afgelopen vrijdag terugbellen om een terugkoppeling te geven over de stand van zaken ten aanzien van specifiek de daarin benoemde artikel 12 procedure. Ik heb helaas geen telefoontje of bericht meer van u mogen ontvangen. (…)”
2.15 Op 2 december 2021 heeft SAR aan verweerder gemaild:
“In onderhavig dossier van onze verzekerde mevrouw [B] ben ik naar aanleiding van bijgaande correspondentie weer niet door u teruggebeld, zoals beloofd. […]

Verzekerde heeft mij nog aanvullende informatie verschaft waaruit zou blijken dat uw kantoor haar wel degelijk heeft bijgestaan in een procedure dit jaar. […] Op 20 mei jl. heeft verzekerde een voorbespreking gevoerd met [verweerder] zelf. Hij had een jongere collega bij zich. De bespreking vond plaats in [grand café] te [plaats]. Ik hoop dat deze aanvullende informatie u helpt om de noodzakelijke verbanden te leggen om te kunnen ophelderen wat de stand van zaken is met betrekking tot uw rechtshulp aan verzekerde.”
2.16 Op 30 december 2021 heeft SAR aan verweerder gemaild:
“In het belang van verzekerde verzoek ik u zeer dringend om een zeer spoedige reactie in dit dossier! (…) Maar u reageert nu al meer dan een jaar(!) niet op onze berichten in dit dossier. Ik kan mij niet voorstellen dat dit een manier is waarop u met uw relaties en al helemaal niet met uw cliënten wilt omgaan. Niet alleen SAR, maar vooropgesteld verzekerde tast volledig in het duister over de stand van zaken in deze zaak.”
2.17 Op 15 maart 2022 heeft SAR aan klaagster gemaild:
“Het spijt mij dat wij vanuit [SAR] momenteel niet meer mogelijkheden hebben om u verder te helpen, in verband met de inhoud van de polisvoorwaarden die ik u heb toegelicht.
Voor nu ga ik over tot sluiting van het dossier.”
2.18 Op 16 maart 2022 heeft klaagster een klacht ingediend over verweerder bij de deken.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder (of mr. B) heeft klaagster bijgestaan tijdens een zitting maar naderhand gedaan alsof er geen zitting heeft plaatsgevonden;
b) Verweerder heeft niet gereageerd op e-mailberichten en telefoontjes van klaagster en/of SAR;
c) Verweerder heeft de artikel 12 Sv-procedure van klaagster niet (verder) behandeld.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 De klacht van klaagster gaat over de kwaliteit van dienstverlening door de eigen advocaat. In dat kader is het uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Daarbij houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft bij de wijze waarop de advocaat een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat het werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.2 Verder geldt dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen en dat van een advocaat verwacht mag worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt en dat hij binnen een redelijke tijdspanne reageert op berichten van zijn cliënt.
Klachtonderdeel a)
5.3 In klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerder dat hij (of mr. B) haar heeft bijgestaan op de zitting van 21 mei 2021, maar vervolgens heeft gedaan alsof de zitting nooit heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft aangegeven dat er wel degelijk een zitting heeft plaatsgevonden en dat zijn kantoorgenoot, mr. B, de zitting heeft bijgewoond. Dat mr. B de zitting heeft bijgewoond met klaagster blijkt ook uit de beschikking van het hof van 1 juli 2021.
5.4 De raad begrijpt dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op het telefoongesprek dat SAR op 26 november 2021 heeft gevoerd met het secretariaat van verweerder, waarin aan SAR is medegedeeld dat in de agenda’s van verweerder en mr. B niets stond vermeld over een zitting.
5.5 Ter zitting is duidelijk geworden dat de mededeling van (het secretariaat van) verweerder, dat verweerder noch mr. B op 21 mei 2021 de zitting had bijgewoond, onjuist is. Partijen zijn het erover eens dat mr. B wel degelijk met klaagster naar de zitting van 21 mei 2021 is gegaan. Van klachtwaardig handelen zijdens verweerder is de raad derhalve niet gebleken, maar eerder van een zeer ongelukkige communicatie met het secretariaat van verweerder, zodat dit klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.6 In klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerder het onbeantwoord laten van oproepen/verzoeken om informatie van klaagster en/of haar rechtsbijstandsverzekeraar, zoals weergegeven onder 2.8 tot en met 2.17 van de feiten. Verweerder stelt dat hem onbekend is dat klaagster contact zou hebben opgenomen met (het kantoor van) verweerder of met mr. B. Uit de telefoonaantekeningen van het secretariaat van verweerder volgt volgens verweerder niet dat er ooit een terugbelverzoek is gedaan. Verweerder geeft aan bij zijn weten geen oproepen van klaagster onbeantwoord te hebben gelaten.
5.7 Wel heeft verweerder bevestigd dat hij inderdaad niet (inhoudelijk) gereageerd heeft op de berichten van SAR. Verweerder heeft ter verweer aangevoerd dat bij de financiële administratie van verweerder onbekend was dat klaagster, die door SAR als mevrouw B (haar getrouwde naam) werd aangeduid, terwijl zij bij de politie, het OM en het hof geregistreerd staat als mevrouw R (haar meisjesnaam), en zijn cliënte dezelfde persoon was. Daarbij komt dat de kantoorgenoot, die aanvankelijk de communicatie met de verzekeraar onderhield, sinds het voorjaar 2021 niet meer werkzaam is bij het kantoor van verweerder.
5.8 Verweerder heeft tevens gesteld dat hij regelmatig correspondentie ontvangt die bestemd is voor het kantoor in Arnhem (het kantoor van zijn naamgenoot en familie), net zoals dat kantoor regelmatig correspondentie voor verweerder ontvangt. Verweerder dacht dat in het geval van de informatieverzoeken van SAR sprake was van een aanschrijving van het verkeerde kantoor, omdat hij de naam van de verzekerde van SAR, mevrouw B, niet kon plaatsen.
5.9 De raad overweegt het volgende. Blijkens het klachtdossier heeft SAR in een periode van vier maanden zes keer per e-mail verzocht om informatie. De raad stelt vast dat verweerder geen van deze e-mails heeft beantwoord. Ook aan het terugbelverzoek van SAR is geen gehoor gegeven. Indien verweerder de naam van de verzekerde waarover SAR sprak niet kon plaatsen, had het op zijn weg gelegen bij SAR hierover navraag te doen. Daar komt bij dat verweerder in ieder geval uit de e-mail van SAR van 2 december 2021, waarin onder andere de ontmoeting tussen klaagster en verweerder op 20 mei 2021 zeer uitgebreid en gedetailleerd is weergegeven, had moeten begrijpen op welke cliënt SAR doelde. De verwarring omtrent de naam van klaagster komt naar het oordeel van de raad voor risico van verweerder. Verweerder had, ook indien hij niet bekend was met de meisjesnaam van klaagster, uit de berichten van SAR kunnen begrijpen dat het om de zaak van klaagster ging.
5.10 Dat klaagster zelf geen contact heeft opgenomen met verweerder na de zitting is begrijpelijk, nu zij in de veronderstelling verkeerde dat het contact via SAR liep. Bij gebrek aan een opdrachtbevestiging in het klachtdossier kan de raad niet vaststellen of verweerder de afspraken met klaagster omtrent de communicatie richting haar en/of SAR heeft vastgelegd zoals voorgeschreven in gedragsregel 16, en of hij klaagster of SAR op de hoogte diende te houden. Maar los van iedere afspraak geldt dat verweerder had dienen te reageren op de dringende berichten van SAR.
5.11 Klaagster heeft daarbij belang bij dit klachtonderdeel voor zover het de communicatie met SAR betreft, nu zij dacht via hen geïnformeerd te worden over het verdere verloop van haar procedures. Daarbij komt dat de raad niet is gebleken dat verweerder klaagster rechtstreeks en/of tijdig heeft geïnformeerd over wezenlijke zaken zoals de zittingsdatum bij het hof in de artikel 12 Sv-procedure op 21 mei 2021, die klaagster volgens eigen zeggen pas een dag van tevoren, bij de bespreking van 20 mei 2021 te horen kreeg.
5.12 Het verweer van verweerder dat hij niets in rekening heeft gebracht voor zijn werkzaamheden, kan hem niet baten. De raad overweegt dat iedere cliënt, ongeacht of het een betalende klant betreft of een klant die zonder betaling wordt bijgestaan, tijdig op de hoogte dient te worden gesteld van belangrijke informatie, feiten en afspraken, zoals neergelegd in gedragsregel 16.
5.13 Verweerder heeft naar het oordeel van de raad niet alleen zijn plicht jegens klaagster veronachtzaamd, maar ook het aanzien van de advocatuur geschaad door ruim een jaar niet op e-mails van SAR te reageren en geen gehoor te geven aan terugbelverzoeken. Nu verweerder uit de e-mails, in het bijzonder de e-mail van 2 december 2021, had kunnen begrijpen dat de informatieverzoeken van SAR zagen op het dossier van klaagster, alsmede dat klaagster kennelijk niet op de hoogte was van (de inhoud van) de beschikkingen van het hof van 1 juli 2021, had hij met SAR zowel als met klaagster contact moeten opnemen. Door in zijn geheel niet te reageren op de verzoeken van (klaagster en/of) SAR, heeft verweerder niet de zorgvuldigheid betracht die van hem verwacht mocht worden. Dit klachtonderdeel acht de raad gegrond.
Klachtonderdeel c)
5.14 Klaagster stelt in dit klachtonderdeel dat verweerder een artikel 12 Sv-procedure niet verder heeft behandeld. Verweerder heeft als volgt op deze klacht gereageerd. De artikel 12 Sv-procedures betroffen beklagzaken en tegen dergelijke zaken staat geen rechtsmiddel open. Na de beschikkingen van 1 juli 2021 waren de zaken derhalve afgedaan. Verdere behandeling was en is niet mogelijk, aldus verweerder.
5.15 De medewerkster, die betrokken was bij de voorbereiding van de zaak, heeft volgens verweerder de beschikkingen op 13 juli 2021 naar klaagster gestuurd. Verweerder heeft een kopie van de verzonden brief van die datum als bijlage bij zijn verweerschrift gevoegd. Klaagster stelt deze brief niet te hebben ontvangen.
5.16 De raad oordeelt als volgt. Voor klaagster was, wegens het gebrek aan communicatie, onduidelijk dat de procedures waren afgerond. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij niet slechts de beschikking - met hier een wel zeer korte toelichting - toezendt maar deze ook, bij voorkeur van tevoren, telefonisch met de cliënt bespreekt. Het klachtonderdeel ziet echter slechts op het niet verder behandelen van de procedure en niet om de communicatie daaromtrent (hetgeen reeds is behandeld onder klachtonderdeel b). Niet in geschil is dat verweerder klaagster heeft bijgestaan bij de procedures en dat daarin beschikkingen zijn verkregen. Tegen deze beschikkingen stond geen hoger beroep open, waardoor verder behandelen niet mogelijk was. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

6 MAATREGEL
6.1 Klachtonderdeel b) is gegrond, reden waarom de raad een maatregel op zal leggen aan verweerder. Nu verweerder niet voor het eerst in een klacht als de onderhavige wordt betrokken, en verweerder eerder (bij beslissing van de raad van 13 juli 2020 met kenmerk 20-157/A/A/D) een voorwaardelijke schorsing opgelegd heeft gekregen voor een soortgelijk feit, waarvan de proeftijd ten tijde van deze klacht nog niet was verlopen, is de raad van oordeel dat met niet minder dan met een voorwaardelijke schorsing van twee weken kan worden volstaan. Die maatregel acht de raad in dit geval passend en geboden.
6.2 Verweerder stelt inzicht te hebben in zijn eigen tekortkomingen op het gebied van het communiceren met zijn cliënten, maar heeft niet onderbouwd op welke wijze hij zijn handelwijze waar hij eerder op is aangesproken, daadwerkelijk heeft aangepast om de communicatie met cliënten te verbeteren. De raad adviseert verweerder dan ook kritisch te kijken naar de wijze waarop in zijn kantoor de communicatie met zijn cliënten is vormgegeven en geeft verweerder in overweging hulp van buitenaf te zoeken (bijvoorbeeld een coach) om de noodzakelijke verbeteringen aan de praktijkvoering aan te brengen.
6.3 De raad wijst nog op het volgende. Zoals weergegeven in overweging 6.1 heeft de raad verweerder bij beslissing van 13 juli 2020 (kenmerk 20-157/A/A/D) de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken opgelegd, waarbij de raad heeft bepaald dat die maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd op voorwaarde dat verweerder zich binnen de proeftijd van twee jaar na onherroepelijk worden van haar beslissing (met kenmerk 20-157/A/A/D) niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging. Tegen deze beslissing heeft verweerder geen hoger beroep ingesteld zodat deze beslissing in rechte is komen vast te staan en de proeftijd 30 dagen na de beslissing is ingegaan.
6.4 Op 5 juli 2021 (kenmerk 21-238/A/A/D) en dus binnen de hiervoor genoemde proeftijd heeft de raad op een dekenbezwaar tegen verweerder geoordeeld dat verweerder had gehandeld in strijd met gedragsregel 29 door niet (tijdig) te reageren op e-mails van de deken. Verweerder heeft daarvoor de maatregel van berisping opgelegd gekregen.
6.5 Met de beslissing van 5 juli 2021 (kenmerk 21-238/A/A/D), die inmiddels eveneens onherroepelijk is geworden, staat vast dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de voorwaarde voor de voorwaardelijke schorsing zoals omschreven onder rechtsoverweging 6.3. Nu de raad in onderhavige klachtzaak tot het oordeel is gekomen dat verweerder opnieuw tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, op het onderdeel communicatie, moet verweerder rekening houden met de mogelijkheid dat (verzocht zal worden dat) de voorwaardelijke schorsing opgelegd bij beslissing van 13 juli 2020 alsnog ten uitvoer gelegd zal worden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a) en c) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
- verklaart dat de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verklaart dat verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd,
- en dat de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en M. Bootsma, leden, bijgestaan door mr. F. de Wolf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2023.


Griffier Voorzitter


Verzonden op: 20 februari 2023