ECLI:NL:TADRAMS:2023:251 Raad van Discipline Amsterdam 23-537/A/A/D
| ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:251 | 
|---|---|
| Datum uitspraak: | 29-12-2023 | 
| Datum publicatie: | 08-01-2024 | 
| Zaaknummer(s): | 23-537/A/A/D | 
| Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt | 
| Beslissingen: | Regulier | 
| Inhoudsindicatie: | Dekenbezwaar. De deken verwijt verweerder dat hij in strijd met artikel 6.27 Voda heeft gehandeld door zonder overleg met de deken een groter bedrag dan € 5.000,- aan contante betalingen van zijn client te aanvaarden. Het bezwaar is gegrond. De maatregel van een waarschuwing wordt opgelegd. | 
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
                  van 29 december 2023
                  in de zaak 23-537/A/A/D
                  naar aanleiding van het bezwaar van:
deken
over:
verweerder
                  
                  1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
                  1.1    Bij brief aan de raad van 31 juli 2023 met kenmerk 2225019/JS/YH, digitaal
                  door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken zijn bezwaar ter kennis van
                  de raad gebracht. Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 17 november
                  2023 in aanwezigheid van de deken en verweerder. De deken werd bijgestaan door 
                  mr. B.C. Swier, portefeuillehouder strafrecht, en stafmedewerker mr. Y.H. Heslinga.
                  Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
                  1.2    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken en van
                  de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2    FEITEN
                  2.1    Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier
                  en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
                  2.2    Verweerder staat de besloten vennootschap La Forge B.V. (hierna: de cliënt)
                  als advocaat bij in diverse geschillen tussen de client en de gemeentes Amsterdam
                  en Amstelveen over de weigering van horecavergunningen aan de client op grond van
                  de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet
                  Bibob).
                  2.3    Bij uitspraak van 30 juni 2022 heeft de rechtbank Amsterdam, team bestuursrecht,
                  een door de cliënt van verweerder ingesteld beroep tegen het besluit van de burgemeester
                  van gemeente Amsterdam om op grond van de Wet Bibob te weigeren dat de exploitatievergunning
                  van de client wordt verlengd en de drank- en horecavergunning van de cliënt in te
                  trekken, gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van de beslissing van de burgemeester
                  in stand gelaten. 
                  2.4    Op 16 september 2021 heeft de ABN AMRO Bank de bancaire relatie met de client
                  beëindigd, omdat de bank haar klantonderzoek niet kan afronden en niet uitgesloten
                  kon worden dat de gelden op de rekening op onrechtmatige wijze zijn verkregen en de
                  diensten van de bank op oneigenlijke wijze worden gebruikt.
                  2.5    Op 1 november 2022 heeft de bestuurder van de client een bedrag van € 3.481,-
                  contant aan verweerder betaald. Daarvan is € 3.430,- gestort op de betaalrekening
                  van het kantoor van verweerder.
                  2.6    Op 1 december 2022 heeft de bestuurder van de client een bedrag van € 3.545,-
                  contant aan verweerder betaald. Daarvan is € 3.450,- gestort op de betaalrekening
                  van het kantoor van verweerder.
                  2.7    Over het verschil tussen de contant ontvangen bedragen en de op de betaalrekening
                  gestorte bedragen heeft de administratie van het kantoor van verweerder het volgende
                  verklaard:
Ik heb beide keren iets minder gestort om wat contant geld in kas te hebben, voor bijvoorbeeld verjaardagen, fooi krantenbezorger met nieuwjaarswens.”
2.8 Bij brief van 30 december 2022 heeft verweerder het volgende aan de deken meegedeeld:
Geachte confrère,
                  Ik vraag uw aandacht voor het volgende.
                  Ik sta al geruime tijd de besloten vennootschap La Forge BV bij in diverse zaken tegen
                  de gemeente Amstelveen en Amsterdam. Het betreft hier geschillen over de weigering
                  van horecavergunningen op grond van de wet Bibob.
                  In de loop van 2022 heeft de bank van La Forge, de KNAB-bank, de rekeningen van cliënte
                  gesloten na een klantenonderzoek. Omdat het gebruik van privérekeningen voor zakelijke
                  doeleinden niet is toegestaan kan cliënte mijn facturen uitsluitend voldoen door contante
                  betaling. Ik heb van cliënte in de maanden november en december 2022 2 contante betalingen
                  ontvangen van in totaal € 7.000,--. Ik maak daarvan melding gezien het bepaalde in
                  artikel 6.27 van de verordening op de advocatuur.
2.9    Bij e-mail van 5 januari 2023 heeft de deken aan verweerder meegedeeld dat
                  besloten is om nader onderzoek te doen naar de contante betalingen. Verweerder is
                  daarbij onder meer gevraagd om gegevens waaruit blijkt dat verweerder in afdoende
                  mate een clientonderzoek heeft uitgevoerd. Tevens is verweerder gevraagd uit te leggen
                  op welke wijze hij bij het aanvaarden van de opdracht heeft onderzocht of er redelijke
                  aanwijzingen bestonden/bestaan dat de opdracht strekt tot voorbereiding, ondersteuning
                  of afscherming van onwettige activiteiten. 
                  2.10    Op 30 januari 2023 heeft verweerder gereageerd op het verzoek van de deken
                  om nadere informatie met betrekking tot de contante betalingen. Verweerder heeft daarbij
                  erkend dat hij inderdaad overleg had moeten plegen, maar stelt dat hij in de veronderstelling
                  was dat hij alleen melding moest maken van de contante betalingen. Verder heeft verweerder
                  aangevoerd dat er naar zijn mening feiten en omstandigheden zijn die het aanvaarden
                  van contante betalingen in het onderhavige geval rechtvaardigen. Ten aanzien van het
                  verzoek om afschriften van de rekeningen van de cliënt waaruit blijkt dat de opnames
                  voor de contante betalingen zijn gedaan, heeft verweerder meegedeeld dat hij die niet
                  kan geven omdat de betalingen niet afkomstig zijn van contante opnames maar van contante
                  inkomsten. 
3    BEZWAAR
                  3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
                  verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt
                  verweerder dat hij verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door meer
                  € 5.000,- aan contante betalingen te aanvaarden van zijn cliënte zonder dat er omstandigheden
                  zijn die dat rechtvaardigen en zonder hierover voorafgaand of indien dit niet mogelijk
                  is onverwijld na aanvaarding overleg met de deken te voeren. De deken stelt dat verweerder
                  met dit handelen en nalaten in strijd met artikel 6:27 van de Voda en de kernwaarde
                  (financiële) integriteit heeft gehandeld.
4    VERWEER 
                  4.1    Verweerder heeft tegen het bezwaar verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
                  nodig, op het verweer ingaan.
5    BEOORDELING
                  Inleiding en samenvatting
                  5.1    Kern van de beslissing is dat verweerder de regels die gelden voor een advocatenpraktijk
                  en die betrekking hebben op het in contanten ontvangen van een geldsom heeft overtreden.
                  De regels zijn beschreven in de Verordening op de advocatuur. Uitgangspunt is dat
                  alleen girale betalingen worden aanvaard en bij uitzondering kan dit anders zijn.
                  In het geval een contante betaling meer dan € 5000,- bedraagt dient de advocaat vooraf
                  overleg te voeren met de Deken. Verweerder heeft zich niet aan deze regels gehouden
                  en hiermee heeft een kernwaarde van de advocatuur geschaad. Die kernwaarde is die
                  van financiële integriteit. Een maatregel is dan ook geboden. Hierna wordt deze beslissing
                  nader gemotiveerd
Toetsingskader
5.2 Artikel 6.27 lid 1 van de Voda schrijft voor dat een advocaat in het kader van zijn praktijkuitoefening slechts girale betalingen aanvaardt, behoudens het bepaalde in het tweede en derde lid. Lid 2 bepaalt dat een advocaat betalingen in het kader van zijn praktijkuitoefening alleen dan in contanten kan aanvaarden, indien er feiten of omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen en met in achtneming van hetgeen is bepaald in lid 3. Lid 3 luidt als volgt: indien de advocaat in een zaak of in een periode van ten hoogste een jaar ten behoeve van dezelfde cliënt een of meer contante betalingen zal aanvaarden met een gezamenlijke waarde van € 5.000 of meer, overlegt de advocaat hierover voorafgaand met de deken. Indien voorafgaand overleg redelijkerwijs niet mogelijk is, vindt dit overleg plaats onverwijld na de aanvaarding van die betaling.
5.3    Het doel van het overleg is om de advocaat bewust te maken van de risico’s
                  van het
                  aanvaarden van contante betalingen in het kader van de voorkoming van betrokkenheid
                  bij criminele handelingen. Het overleg creëert de mogelijkheid voor de advocaat om
                  nogmaals te onderzoeken welke feiten en omstandigheden er zijn die een contante betaling
                  rechtvaardigen en dit te toetsen bij de deken. De deken kan de advocaat adviseren
                  hoe om te gaan met de contante betaling. 
5.4    Een advocaat kan dus contante betalingen aanvaarden, maar enkel als er (i)
                  feiten
                  of omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen; en (ii) hierover overleg met de deken
                  heeft plaatsgevonden, indien de contante betalingen het bedrag van € 5.000,- overstijgen.
    Beoordeling bezwaar
                  5.5    Niet in geschil is dat verweerder meer dan € 5.000,- aan contante betalingen
                  van zijn cliënt heeft ontvangen. Evenmin is in geschil dat verweerder niet voorafgaand
                  aan het ontvangen van deze contante betalingen hierover overleg heeft gezocht met
                  de deken. Verweerder heeft ook erkend dat hij op grond van artikel 6.27 van de Voda
                  voorafgaand aan de betalingen contact hierover met de deken had moeten hebben en dat
                  het bezwaar in zoverre gegrond is. 
                  5.6    Verweerder wordt niet gevolgd in zijn stelling dat er omstandigheden waren
                  die rechtvaardigden dat hij de contante betalingen aannam zonder daarover eerst overleg
                  met de deken te hebben. De enkele omstandigheid dat zijn client niet meer over een
                  bankrekening beschikte is daarvoor onvoldoende. Verder word de deken gevolgd in haar
                  betoog dat de door de bank genoemde reden van de beëindiging van de bankrekening,
                  de omstandigheid dat verweerder zijn client bijstond in een geschil vanwege een weigering
                  van een horecavergunningen op grond van de Wet Bibob en de omstandigheid dat de contante
                  betalingen aan hem afkomstig waren van contant betaalde huurpenningen uit de horeca,
                  voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om nader onderzoek te doen naar de herkomst
                  van de contante betalingen. Van een dergelijk nader onderzoek is niet gebleken. Evenmin
                  heeft verweerder aannemelijk gemaakt, zoals door hem aangevoerd, dat aan de inkomsten
                  van zijn client civielrechtelijke overeenkomsten ten grondslag lagen. Daarmee is van
                  omstandigheden die het rechtvaardigen dat verweerder de contante betalingen heeft
                  aangenomen, niet gebleken. 
                  Conclusie          
                  5.7    Door zonder overleg met de deken een bedrag van meer dan € 5.000,- contant
                  te aanvaarden heeft verweerder van zijn client zonder dat er omstandigheden aanwezig
                  waren die dat rechtvaardigden, heeft verweerder in strijd met artikel 6.27 gehandeld.
                  Het bezwaar van de deken is daarmee gegrond.      
6    MAATREGEL
                  6.1    Bij de op te leggen maatregel wordt betrokken dat verweerder zelf aan de deken
                  heeft gemeld dat hij contante betalingen boven het bedrag van € 5.000,- heeft aanvaard
                  en dat hij inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen. De raad volstaat
                  daarom in dit geval met het opleggen van de maatregel van een waarschuwing.   
7    KOSTENVEROORDELING 
                  7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel
                  48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
                  a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
                  b) € 500,- kosten van de Staat. 
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
                  De raad van discipline:
                  -    verklaart het bezwaar gegrond;
                  -    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
                  -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
                  Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
                  in 7.2.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars, R. Vos, H. Bakker en M.J.E. van den Bergh, leden, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 december 2023.
                  
                  Griffier    Voorzitter
                  
                  Verzonden op: 29 december 2023