ECLI:NL:TADRAMS:2023:234 Raad van Discipline Amsterdam 23-377/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:234 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-12-2023 |
Datum publicatie: | 19-12-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-377/A/A |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; Klacht over de dienstverlening van de eigen advocaat in beide onderdelen ongegrond. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder voorafgaand, tijdens of na afloop van de descente de belangen van klager niet of onvoldoende zou hebben behartigd. Ook blijkt uit niets dat verweerder klager ter zitting niet naar behoren zou hebben bijgestaan, noch dat hij klager van ondeugdelijk advies zou hebben voorzien. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 11 december 2023
in de zaak 23-377/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. L.J. Böhmer
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 31 maart 2022 en op 21 november 2022 heeft klager bij de deken van de Orde
van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend
over verweerder.
1.2 Op 8 juni 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2161438/JS/FS van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 oktober 2023. Daarbij
waren klager met zijn gemachtigde en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Tevens heeft de raad kennisgenomen
van de nagezonden stukken van verweerder van 11 oktober 2023.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is in verschillende procedures verwikkeld met de Stichting Stadgenoot
(hierna: de stichting). De stichting wordt hierin bijgestaan door mr. H.
2.3 Op 23 oktober 2020 heeft de stichting klager gedagvaard tot nakoming van de
betaling van de huurachterstand en tot ontbinding van de huurovereenkomst.
2.4 Bij vonnis van 4 mei 2021 heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank)
de stichting in het gelijk gesteld. Klager heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
2.5 In een andere dagvaarding heeft de stichting gevorderd om te verklaren dat
een huurvermindering voor klager ten onrechte is toegewezen, dan wel dat deze is komen
te vervallen.
2.6 Klager heeft tegen deze dagvaarding een eis in reconventie ingesteld.
2.7 Hierna is verweerder klager als advocaat gaan bijstaan.
2.8 Bij tussenvonnis van 29 april 2021 heeft de rechtbank een comparitie van partijen
gelast.
2.9 Op 28 juni 2021 om 09:37 uur heeft verweerder een e-mailbericht met daarin
de conclusie van antwoord in reconventie van mr. H ontvangen.
2.10 Voornoemd bericht heeft verweerder dezelfde dag om 13:37 uur aan klager doorgestuurd.
Om 21:10 uur heeft klager hierop gereageerd. Klager schrijft in dit bericht dat hij
nog enkele opmerkingen heeft toegevoegd en dat hij hierover graag de volgende dag
met verweerder wil overleggen. Hierop heeft verweerder bij e-mailbericht van 22:18
uur gereageerd en aan klager gevraagd of hij hem de volgende dag om 11:00 uur kan
bellen. Ook adviseert verweerder in deze reactie aan klager om de lopende huurpenningen
te voldoen en wijst hij hem erop dat, indien klager dat niet doet, een procedure bij
het Gerechtshof weinig kans van slagen zal hebben.
2.11 Op 7 juli 2021 heeft een comparitie van partijen bij de rechtbank plaatsgevonden.
2.12 Bij brief van 9 juli 2021 heeft verweerder aan klager geschreven, voor zover
relevant: “Op uw verzoek zend ik u hierbij de producties 1 t/m 15 als bijlage 1 per
e-mail vooruit. Tevens zend ik u hierbij het schikkingsvoorstel van [de stichting],
als bijlage 2 per e-mail vooruit. Zoals eergisteren bij gelegenheid van de mondelinge
behandeling is besproken, heeft u twee weken de tijd om dit voorstel te accepteren.
Indien het voorstel niet door u wordt geaccepteerd wordt er een vonnis gewezen. Er
is een reële mogelijkheid dat er voor u negatief zal worden beslist en uiteraard kunt
u dan niet meer terugkomen op het voorstel. Met deze brief wil ik u nogmaals voorhouden
dat ik een andere visie heb op de haalbaarheid van hetgeen u van [de stichting] meent
te kunnen vorderen en te verwachten. Het eventueel door u gewenste hoger beroep tegen
het reeds gewezen vonnis acht ik niet alleen niet kansrijk, maar ook schadelijk voor
uw positie jegens [de stichting]. Om voormelde redenen acht ik mij, althans indien
u het schikkingsaanbod niet accepteert, niet de juiste advocaat om u dan verder bij
te staan. In dat geval adviseer ik u om zo snel mogelijk een advocaat te zoeken die
wel bereid is om de door u gewenste juridische stappen te nemen. (…)”
2.13 In het tussenvonnis van 16 september 2021 staat, voor zover relevant: “(…)Partijen
hebben nog nadere producties overlegd.”(…) [Klager] is in persoon verschenen, vergezeld
door [verweerder]. (…) Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter
beantwoord. (…) Deze vorderingen van partijen betreffen in de kern de vraag of er
sprake is van gebreken in de woning en zo ja, op basis daarvan de huurprijs over een
bepaalde periode moet worden verminderd en of de al dan niet bestaande gebreken op
een bepaald moment zijn hersteld. Partijen verschillen daarover van mening. Daarover
is ter zitting uitvoerig gesproken. (…)” De rechtbank heeft in het tussenvonnis een
descente in de woning van klager bevolen.
2.14 Bij e-mailbericht van 19 oktober 2021 vraagt klager aan verweerder of hij
het dossier over kan dragen aan zijn nieuwe advocaat (hierna: mr. M.J.M). Ook vraagt
klager in dit bericht of verweerder hem een duidelijke kopie van productie 15 kan
sturen.
2.15 Verweerder heeft zijn bijstand aan klager hierna (alsnog) voortgezet.
2.16 Op 24 januari 2022 heeft de descente in de woning van klager plaatsgevonden.
In het proces-verbaal van de descente worden de door klager in de woning gestelde
problemen met betrekking tot geurhinder, de keuken, zolder, woonkamer badkamer en
de gasinstallatie slaapkamer per onderdeel besproken en worden klager en Stadgenoot
door de kantonrechter steeds in de gelegenheid gesteld om hierover hun standpunt te
geven. In dit proces-verbaal staat verder, voor zover relevant: “(…)De kantonrechter
deelt partijen mee wat de bedoeling is en bezichtigt met partijen het gehuurde. De
griffier heeft van de situatie ter plekke een aantal foto’s gemaakt. Die foto’s zijn,
voor zover relevant, aan dit proces-verbaal gehecht. (…) Nadat de woning is bezichtigd
vraagt de kantonrechter of zij behoefte hebben aan een reactie naar aanleiding van
de bezichtiging. Dat is niet het geval. Partijen stemmen ermee in dat de kantonrechter
een datum voor vonnis bepaalt.. (…)”
2.17 Op 10 maart 2022 heeft de rechtbank vonnis gewezen. In dit vonnis is de huurovereen-komst
tussen de stichting en klager ontbonden en is klager veroordeeld om de door hem gehuurde
woning te ontruimen en om de achterstallige huurachterstand te betalen.
2.18 Bij brief van 17 maart 2022 schrijft verweerder aan klager, voor zover relevant:
“(…)Te beginnen met de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis
d.d. 10 maart 2022. Er is inderdaad geen mogelijkheid om hoger beroep in te stellen
tegen de uitspraak daar waar het betreft punten waarover eerder de huurcommissie om
een uitspraak is verzocht. (…)Echter in de procedure bij de rechtbank zijn ook andere
vorderingen door de rechter beoordeeld, onder andere de op uw wanprestatie gevorderde
ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde en enige van
uw reconventionele vorderingen. In een hoger beroep zal de beslissing op de andere
vorderingen wel door het hof beoordeeld moeten worden. Of u in hoger beroep wel een
voor u acceptabel resultaat zal kunnen behalen zal door een andere advocaat moeten
worden beoordeeld. Ik heb u bij herhaling voorgehouden dat ik u verder niet kan of
wil bijstaan en verwijs u nogmaals naar mijn brief van 9 juli 2021, de nadien plaatsgevonden
hebbende telefoongesprekken en uw mail d.d. 19 oktober 2021. (…)Overigens bent u bij
deze bezichtiging ruimschoots aan het woord geweest en heeft u de rechter gewezen
op al de in uw ogen aanwezige gebreken in de woning en de nadelige gevolgen hiervan
voor uw gezondheid. Ten overvloede, afsluitend aan de decente heeft de rechter aan
u, alsmede aan stadgenoot, de vraag voorgelegd of er nog een schriftelijke reactie
gewenst was. U heeft toen uitdrukkelijk aan mij en de rechter medegedeeld dat u dit
niet wenste, omdat u zo snel mogelijk een vonnis wilde ontvangen; de zaak had volgens
u al lang genoeg geduurd. (…)”
2.19 Bij brief van 31 maart 2022 schrijft verweerder aan klager, voor zover relevant:
“U heeft mij tijdens mijn vakantie in Oostenrijk verzocht om een volledig kopie van
uw dossier, hetgeen ik niet goed kan volgen. Ik heb namelijk reeds op 9 juli 2021
het volledig dossier tot aan 9 juli 2021 aan u persoonlijk overhandigd. De akten die
na 9 juli 2021 zijn genomen zend ik u hierbij nogmaals. De aantekeningen van de decente
en het vonnis die ik u ook al eerder heb toegezonden gaan hierbij wederom.”
2.20 Op 31 maart 2022 heeft klager een klacht over verweerder ingediend bij de
deken.
2.21 Na ontvangst van het verweer van 22 april 2022, heeft klager niet meer gereageerd.
Het klachtdossier is vervolgens op 15 juli 2022 gesloten.
2.22 Bij e-mailbericht van 16 mei 2022 schrijft een opvolgend advocaat van klager
(hierna: mr. D) aan verweerder, voor zover relevant: “Hierbij bevestig ik, dat mijn
dossier in de zaak [klager-de stichting] nu compleet is. Op 22 april 2022 heb ik samen
met [klager] op de rechtbank Amsterdam het dossier in deze zaak ingezien. (…) Dat
dossier was compleet, hoewel ik dus later ontdekte dat op sommige processtukken een
verkeerd zaaknummer staat. Maar het dossier was compleet, dus [klager] is hierdoor
volgens mij niet benadeeld.”
2.23 Op 25 juli 2022 heeft de gemachtigde namens klager te kennen gegeven dat klager
zijn klacht wenst door te zetten.
2.24 Gelet op aanvankelijke sluiting van het dossier, heeft de gemachtigde op 21
november 2022 namens klager de klacht tegen verweerder opnieuw ingediend.
2.25 Op 18 juli 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) het vonnis
van 10 maart 2022 bekrachtigd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder:
a) geen relevante inspanningen of werkzaamheden te hebben verricht voorafgaand
aan, tijdens en na afloop van de gerechtelijke plaatsopneming op 24 januari 2022;
b) niet goed te hebben geadviseerd en geen goed verweer te hebben gevoerd tegen
de gevorderde ontbinding en ontruiming.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De advocaat heeft bij de behandeling van de zaak de leiding en aan hem komt
een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de
wijze die hem passend voorkomt. Die beleidsvrijheid wordt begrensd door de eisen die
aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld
en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn
beroepsgroep als professionele standaard geldt
Klachtonderdeel a)
5.2 Klager verwijt verweerder in dit onderdeel dat hij niets heeft gedaan ter voorbereiding
van de descente op 24 januari 2022. Verweerder heeft de woning van klager voorafgaand
aan de descente niet bezocht en hij heeft de door klager op voorhand aan verweerder
toegestuurde foto’s en documenten onder een verkeerd zaaksnummer bij de rechtbank
ingediend, waardoor de rechter ten tijde van de descente niet over deze stukken beschikte.
Ook tijdens de decente heeft verweerder de belangen van klager niet naar behoren behartigd.
De vertegenwoordigers van de stichting en de aanwezige aannemer vertelden onwaarheden,
maar verweerder heeft deze niet bestreden. Klager beschikte over meerdere bewijsstukken
die de feitelijk onjuiste stellingen van de wederpartij konden weerleggen. Deze stukken
wilde klager na de descente graag alsnog indienen bij de rechtbank, maar verweerder
heeft ook hier niets mee gedaan. Hij heeft de stukken niet bekeken en ook niet ingediend.
5.3 De raad is van oordeel dat dit klachtonderdeel niet slaagt. Verweerder heeft
genoegzaam aangevoerd dat hij geen noodzaak zag om voorafgaand aan de descente de
woning van klager te bezoeken, nu het in een dergelijke situatie aan een rechter is
om kennis te nemen van de feitelijkheden in de woning en hierover vervolgens te oordelen.
Daarbij blijkt uit niets dat klager in zijn belangen is geschaad als gevolg van het
niet op voorhand door verweerder bezoeken van de woning. Alhoewel verweerder heeft
erkend dat er (per abuis) een verkeerd zaaknummer stond op de door hem (voorafgaand
aan de descente) ingediende stukken, blijkt niet dat dit invloed heeft gehad op de
volledigheid van het dossier. Daarbij heeft mr. D in zijn e-mailbericht van 16 mei
2022 ook opgemerkt dat sprake was van een volledig dossier. Uit de beschrijving van
de descente zelf, zoals weergegeven in het proces-verbaal van 24 januari 2022, volgt
verder dat de rechter ruime aandacht heeft geschonken aan de door klager gestelde
gebreken, als ook dat er na afloop van de bezichtiging aan partijen is gevraagd of
zij nog behoefte hadden aan een reactie. Partijen hebben toen, blijkens dit proces-verbaal,
aangegeven daar geen behoefte meer aan te hebben, waarna zij ermee hebben ingestemd
dat er een datum voor vonnis zou worden bepaald. De stelling van klager dat dit niet
zo zou gegaan en dat klager op dat moment tegen verweerder zou hebben gezegd dat hij
nog geen vonnis wenste, vindt geen steun in dit proces-verbaal en wordt door klager
ook niet met andere stukken onderbouwd. Daarbij wordt deze door klager geschetste
gang van zaken door verweerder uitdrukkelijk betwist. Evenmin kan op grond van de
inhoud van het klachtdossier worden vastgesteld dat verweerder na afloop van de descente
de belangen van klager niet of onvoldoende zou hebben behartigd. Toen klager nog nadere
stukken wenste in te dienen, heeft verweerder tegen klager gezegd dat de rechtbank
hiervan geen kennis meer zou nemen nu er reeds vonnis was bepaald. Daarbij was de
verwachting niet dat de wederpartij hier alsnog mee zou instemmen, gelet op de verstoorde
relatie tussen partijen. De raad kan deze reactie van verweerder in de gegeven omstandigheden
volgen en ziet hierin evenmin een grondslag voor het aan verweerder gemaakte tuchtrechtelijk
verwijt. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat klachtonderdeel a) ongegrond
is.
Klachtonderdeel b)
5.4 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij de mondelinge behandeling
op 7 juli 2021 niet goed heeft voorbereid. Verweerder heeft de producties 11 tot en
met 15 bij de conclusie van antwoord in reconventie, die de stichting op 28 juni 2021
had ingediend, niet met klager gedeeld of besproken voorafgaand aan deze zitting.
Hierdoor werd klager ter zitting verrast door deze producties en had hij daar geen
adequate respons op. Verweerder heeft ter zitting ook geen verweer gevoerd tegen de
onjuiste stellingen van de stichting die ten grondslag lagen aan de gevorderde ontbinding
en ontruiming. Nadat het eindvonnis op 10 maart 2022 was gewezen, heeft verweerder
klager geadviseerd om in hoger beroep te gaan. Ten onrechte heeft verweerder klager
toen niet gewezen op het feit dat tegen een deel van de beslissing geen hoger beroep
open stond en ook heeft hij niet geadviseerd de risico’s van een eventueel hoger beroep
te beperken door alleen beroep in te stellen tegen de uitgesproken ontbinding en ontruiming.
5.5 De raad is van oordeel dat ook dit klachtonderdeel niet slaagt. Tegenover de
stelling van klager dat verweerder de producties 11 tot en met 15 niet met klager
heeft gedeeld of besproken, heeft verweerder aangevoerd dat hij deze stukken inderdaad
niet aan klager had toegestuurd, maar dat hij de inhoud hiervan wel degelijk voorafgaand
aan de zitting van 7 juli 2021 telefonisch met klager heeft besproken. Daarbij zagen
de betreffende producties op de persoon van klager en waren deze niet relevant of
dragend voor de beslissing zelf. Uit het tussenvonnis van 16 september 2021 blijkt
dat verweerder op de zitting van 7 juli 2021 verweer heeft gevoerd voor klager, als
ook dat door verweerder op deze zitting producties zijn ingebracht. Uit niets blijkt
dat verweerder klager op deze zitting niet naar behoren zou hebben bijgestaan, dan
wel dat hij de belangen van klager daar onvoldoende zou hebben behartigd. Wat betreft
de door verweerder geadviseerde hoger beroepsmogelijkheden voor klager, heeft verweerder
in zijn brief van 17 maart 2022 aan klager uitgelegd waartegen een eventueel door
klager in te stellen hoger beroep zich zou kunnen richten. In deze brief heeft verweerder
genoemd dat een hoger beroep niet kon zien op de vaststelling van de huurprijs door
de rechter. Ook heeft verweerder klager er in deze brief op gewezen dat voor het instellen
van een hoger beroep tegen andere delen van het vonnis een oordeel van een andere
advocaat van belang was, nu verweerder klager in hoger beroep niet meer wilde bijstaan.
Uit niets blijkt verder dat verweerder klager op dit onderdeel van een ondeugdelijk
advies zou hebben voorzien. De raad is van oordeel dat verweerder op grond van het
voorgaande evenmin een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel
b) is daarom eveneens ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a) en b) ongegrond;
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. M.J.E. van den Bergh en P.F.P. Nabben, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 11 december 2023