ECLI:NL:TADRAMS:2023:190 Raad van Discipline Amsterdam 23-139/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:190
Datum uitspraak: 23-10-2023
Datum publicatie: 27-10-2023
Zaaknummer(s): 23-139/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing; ongegronde klacht over advocaat van de wederpartij. Een VOF moet zich als rechtspersoon kunnen laten vertegenwoordigen door een advocaat, ook als de VOF een vordering meent te hebben op één van haar vennoten. In dit geval was G bevoegd de VOF te vertegenwoordigen en verweerder als advocaat in te schakelen. Wat hier ook van zij, vaststaat dat verweerder zich uiteindelijk heeft teruggetrokken als advocaat van de VOF en dat hij de betreffende facturen aan de VOF heeft gecrediteerd. De raad is van oordeel dat hiermee de door klaagster gestelde (vermeende) bezwaren tegen het optreden van verweerder voor de VOF reeds door verweerder zijn weggenomen. Dat verweerder G hierna is blijven bijstaan als advocaat kan hem daarbij naar het oordeel van de raad evenmin tuchtrechtelijk worden verweten. Dit onderdeel is door klaagster ook niet nader onderbouwd. Uit iets blijkt dat sprake was van een belangenconflict. De klacht is ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 23 oktober 2023
in de zaak 23-139/A/A
naar aanleiding van de klacht van:


klaagster
gemachtigde: mr. L. Keukens

over:
 
verweerder
gemachtigde: mr. W. Timmers


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 4 april 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 17 februari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1872286/JS/RAB van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 september 2023. Daarbij waren klaagster en verweerder met hun gemachtigden aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden stukken van klaagster van 3 maart 2023 en van de nagezonden stukken van verweerder van 15 augustus 2023.


2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klaagster en de heer De G (hierna G) zijn beiden vennoten in een vennootschap onder firma (hierna: de VOF). Partijen zijn al enige tijd met elkaar in overleg over de beëindiging en de verdeling van de VOF. Klaagsters gemachtigde, mr. K, staat klaagster in deze procedure bij als advocaat. Sinds 1 juni 2021 staat verweerder G als advocaat bij in deze kwestie. 
2.3    Op 9 maart 2022 heeft verweerder namens G een kortgedingaanvraag ingediend bij de rechtbank Amsterdam. Uit de kortgedingaanvraag en de concept-kortgedingdagvaarding blijkt dat het kort geding is aangevraagd namens G en de VOF zelf, beide vertegenwoordigd door verweerder. 
2.4    Op 1 april 2022 is de definitieve kortgedingdagvaarding betekend, enkel namens G, vertegenwoordigd door verweerder. Het kort geding was gepland op 11 april 2022.
2.5    Bij brief van 4 april 2022 heeft mr. K namens klaagster aan verweerder geschreven dat er door klaagster een klacht jegens verweerder zal worden ingediend bij de deken. In deze brief doet mr. K aan verweerder een viertal verzoeken waaraan verweerder dient te voldoen. Deze verzoeken zien kort gezegd op inzage door klaagster in alle facturen, bestanden en gesprekken die zien op de werkzaamheden die door verweerder (en zijn collega mr. R) zijn verricht ten behoeve van de VOF. Verweerder heeft hierop (aanvankelijk) te kennen gegeven zijn bijstand van G én de VOF door te zetten. 
2.6    Op 4 april 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 
2.7    Na indiening van de klacht hebben partijen afzonderlijk van elkaar gesprekken gevoerd met een medewerker van de deken. Dit heeft ertoe geleid dat verweerder zich op 8 april 2022 heeft teruggetrokken als advocaat van de VOF. De aanhangig gemaakte kortgedingprocedure is ingetrokken. Eerder aan de VOF verzonden facturen zijn gecrediteerd en verweerder heeft bevestigd geen betalingen te hebben ontvangen van de VOF. Verweerder is G wel blijven bijstaan als advocaat en heeft een deel van de eerder namens de VOF ingestelde vorderingen, in reconventie gevorderd in een door mr. K ingestelde procedure. 
2.8    Op 23 mei 2022 heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) vonnis in kort geding gewezen in de nog lopende procedure tussen klaagster en G. De reconventionele vorderingen van G zijn door de rechtbank toegewezen. De vorderingen van klaagster zijn afgewezen. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling als bedoeld in gedragsregel 15 door als advocaat op te treden voor zowel G als vennoot van de VOF als voor de VOF zelf in een procedure tegen klaagster, als andere vennoot van de VOF. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Ontvankelijkheid klaagster
5.1    Het klachtrecht in de zin van de Advocatenwet komt toe aan diegene die door het beklaagde handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
5.2    Verweerder heeft primair aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht gelet op het ontbreken van een rechtstreeks belang. Klaagster is geen cliënt van verweerder, maar een tegenpartij en van belangenverstrengeling kan daarom dan ook geen sprake zijn, aldus verweerder.
5.3    De raad overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid van klaagster als volgt. Alhoewel in de onderhavige zaak geen sprake is van een (directe) advocaat-cliënt relatie tussen klaagster en verweerder, kan klaagster wel worden aangemerkt als rechtstreeks betrokkene. Door de raad en door het hof is reeds eerder geoordeeld dat een advocaat zich, naast de belangen van zijn eigen cliënt, ook rekenschap dient te geven van de belangen van andere betrokkenen. In voorkomende gevallen moet een advocaat dus rekening houden met de belangen van anderen, die weliswaar niet zijn (voormalig) cliënt(en) zijn, maar wel betrokkenen (ECLI:NL:TAHVD:2022:16). Naar het oordeel van de raad is hiervan in de onderhavige zaak ook sprake. Immers, verweerder stond weliswaar de VOF en G (en dus niet klaagster) bij, maar klaagster was wel één van de twee vennoten van deze VOF. Klaagster is op grond van het voorgaande dan ook een direct betrokkene en verweerder diende daarom (ook) rekening te houden met haar belangen. Klaagster is ontvankelijk in haar klacht. 
Beoordeling klacht
5.4    Als uitgangspunt geldt dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot; deze norm is verwoord in regel 15 van de gedragsregels. De advocaat mag zich immers niet in de situatie begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast moet de cliënt ten volle erop kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming die de cliënt aan de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt. Dat vloeit reeds voort uit de geheimhoudingsplicht van de advocaat. Wanneer aan de in regel 15 lid 3 cumulatief opgesomde voorwaarden a, b en c is voldaan (niet dezelfde zaak, geen vertrouwelijke informatie, geen redelijke bezwaren) behoeft een advocaat aan zijn vroegere cliënt geen voorafgaande instemming als bedoeld in lid 4 te vragen. In twijfelgevallen dient de advocaat af te zien van het optreden in kwestie. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een voormalige cliënt moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval en wordt uiteindelijk getoetst aan artikel 46 Advocatenwet.
5.5    Klaagster verwijt verweerder dat hij namens de VOF verschillende werkzaamheden heeft verricht waar klaagster het niet mee eens was. Het stond verweerder niet vrij om de VOF te vertegenwoordigen, gelet op zijn rol als advocaat van G in een langlopend conflict met klaagster. Daarbij heeft verweerder, met de namens de VOF ingediende vordering, enkel het materiële belang van G gediend. De belangen van de VOF en G liepen niet parallel en G had deze vordering ook op eigen naam kunnen indienen. Verweerder was volledig op de hoogte van het bestaan van het belangenconflict, althans hij behoorde als advocaat te weten dat hij een belangenconflict creëerde door voor de VOF op te treden jegens klaagster. Hij had zich daarom dan ook moeten realiseren dat het hem niet vrij stond om ook als advocaat van de VOF op te treden jegens klaagster. Na uitdrukkelijke bezwaren van klaagster, heeft verweerder zich (uiteindelijk) teruggetrokken als advocaat van de VOF. Door echter G hierna alsnog te blijven bijstaan in het conflict met klaagster, heeft verweerder het belangenconflict laten voortbestaan. Daarbij neemt klaagster het verweerder in het bijzonder kwalijk dat de VOF zich door toedoen van verweerder, tegen haar keerde. Klaagster vindt de handelwijze van verweerder onbegrijpelijk. Het heeft onnodig veel kapot gemaakt en leed veroorzaakt.  
5.6    De raad is van oordeel dat de klacht niet slaagt en overweegt hiertoe als volgt. De raad stelt allereerst vast dat uit niets is gebleken dat verweerder de VOF eerder zou hebben bijgestaan. Klaagster heeft op dit punt ook verder niets aangevoerd. Van een situatie waarin verweerder optrad tegen een (voormalig) cliënt (zoals in gedragsregel 15 staat verwoord) is dan ook geen sprake. De vraag die vervolgens voorligt is, of verweerder zich met zijn bijstand aan de VOF en G op enige (andere) wijze schuldig zou hebben gemaakt aan een belangenconflict. De raad is van oordeel dat ook hiervan geen sprake is. Verweerder heeft genoegzaam aangevoerd dat hij in zijn bijstand aan de VOF zorgvuldig heeft overwogen of het belang van de VOF zou kunnen conflicteren met de belangen van G. Nu het belang van G (om tot ontvlechting van de VOF te komen) een correcte samenstelling van het vermogen van de VOF vergde, en de vordering van de VOF tegen klaagster nu juist daar op zag, was van een belangenconflict volgens verweerder in het geheel geen sprake. Deze belangen lagen daarentegen juist in elkaars verlengde. Daarbij kon de vordering op klaagster alleen door de VOF worden ingesteld, aangezien binnen een VOF sprake is van een afgescheiden vermogen tussen enerzijds de VOF, en anderzijds dat van de individuele vennoot. Met andere woorden, de betreffende vordering kon, anders dan dat klager stelt, niet door G zelf worden ingesteld, hiertoe moest de VOF een vordering indienen. Een VOF moet zich als rechtspersoon kunnen laten vertegenwoordigen door een advocaat, ook als de VOF een vordering meent te hebben op één van haar vennoten. In dit geval was G bevoegd de VOF te vertegenwoordigen en verweerder als advocaat in te schakelen. Wat hier ook van zij, vaststaat dat verweerder zich uiteindelijk heeft teruggetrokken als advocaat van de VOF en dat hij de betreffende facturen aan de VOF heeft gecrediteerd. De raad is van oordeel dat hiermee de door klaagster gestelde (vermeende) bezwaren tegen het optreden van verweerder voor de VOF reeds door verweerder zijn weggenomen. Dit kan hem nu dan ook niet alsnog worden tegengeworpen. Dat verweerder G hierna is blijven bijstaan als advocaat kan hem daarbij naar het oordeel van de raad evenmin tuchtrechtelijk worden verweten. Klaagster heeft dit onderdeel ook niet nader onderbouwd, anders dan dat zij vond dat verweerder zich in de gegeven omstandigheden volledig had moeten terugtrekken. De raad stelt dan ook vast dat uit niets blijkt dat sprake was van een belangenconflict en is van oordeel dat de klacht daarom ongegrond is. 

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. M. Bootsma en P.J. Mijnssen, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2023.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 23 oktober 2023