ECLI:NL:TADRAMS:2023:183 Raad van Discipline Amsterdam 23-443/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:183
Datum uitspraak: 25-09-2023
Datum publicatie: 03-10-2023
Zaaknummer(s): 23-443/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; klacht over de advocaat wederpartij. Klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de vervaltermijn van drie jaar zoals neergelegd in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet. Klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond. Uit de handelswijze van verweerder blijkt niet dat hij klaagster onder druk zou hebben gezet, dan wel andere handelingen zou hebben waardoor hij de belangen van klaagster onnodig en zonder redelijk doel zou hebben geschaad.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam
van 25 september 2023
in de zaak 23-443/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 29 juni 2023 met kenmerk 2234034/JS/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klaagster en haar ex-man (hierna: de man) zijn in 2016 gescheiden. In de hierna tussen klaagster en de man gerezen geschillen, staat verweerder de man bij.  
1.2    Bij e-mailbericht van 31 mei 2017 stuurt mevrouw D, een medewerkster van afdeling burgerzaken bij de gemeente Amstelveen (hierna: D), aan klaagster, voor zover relevant: “(…) Excuus voor de verwarring. Maar het lijkt er dus op dat meneer nog steeds niet het gezag heeft en ook niet na de scheiding. (…)” 
1.3    Bij e-mailbericht van 20 mei 2019 stuurt klaagster voornoemd e-mailbericht (en de hieraan voorafgaand gevoerde correspondentie tussen klaagster en D) aan verweerder door. 
1.4    Bij e-mailbericht van 21 mei 2019 om 11:42 uur stuurt verweerder aan D, voor zover relevant: “(…) Als gevolg van eerst het [Geregistreerd Partnerschap] en later ook nog het huwelijk heeft ook [de man] vervolgens het ouderlijk gezag verkregen. U heeft dat juist geformuleerd in uw eerder email aan [klaagster] van 24 mei 2017, die ook hieronder is afgedrukt. Later heeft u – ten onrechte – in uw mail van 31 mei 2017 gemeld dat deze regeling pas in 2014 zou zijn ingevoerd en daarom niet voor de kinderen van [de man] en [klaagster] zou gelden. Uw “verbetering” is echter foutief. Uw oorspronkelijke antwoord was juist. (…) Omdat uw (…) e-mails voor veel verwarring, discussie en een meningsverschil tussen beide ouders zorgen, benaderde ik u vanmorgen telefonisch voor overleg. (…)”
1.5    Bij e-mailbericht van 21 mei 2019 om 15:52 uur stuurt verweerder aan D, voor zover relevant: “(…) Voor de goede orde bevestig ik hierdoor ons telefoongesprek van zojuist (…)”.
1.6    Bij e-mailbericht van 23 mei 2019 om 08:53 uur stuurt D aan verweerder, voor zover relevant: “(…) De informatie die ik destijds heb doorgekregen en waarvan ik zelf ook dacht dat dit juist was, was dus niet goed. Mijn excuses naar zowel [de man] als [klaagster] hierdoor. (…)”
1.7    Bij e-mailbericht van 23 mei 2019 om 14:44 uur stuurt verweerder aan klaagster een reactie op haar e-mailbericht van 20 mei 2019. Verweerder schrijft aan klaagster, voor zover relevant: “(…) In goede orde ontving ik uw onderstaande email met daarbij de e-mails van [D] van de gemeente Amstelveen uit 2017. [D] heeft u helaas onjuist geïnformeerd in haar tweede email aan u van 31 mei 2017. (…) Inmiddels verzocht ik [D] per e-mail van 21 mei jl. mij te bevestigen dat de op 31 mei [2017] aan u gegeven informatie niet juist is en dat uw jongste twee kinderen van rechtswege onder gezamenlijk ouderlijk gezag van beide ouders staan. (…) Bijgaand treft u de vanmorgen van [D] verkregen reactie waarin zij erkent dat de op 31 mei 2017 aan u gegeven informatie onjuist is (…). 
1.8    Bij e-mailbericht van 14 april 2023 stuurt verweerder aan klaagster, voor zover relevant: “(…) Desondanks handhaaft cliënt zijn voorstel voor nu. Wanneer u echter niet binnen veertien dagen na heden laat weten dat u dit voorstel aanvaardt, rest er niets anders de rechter maar te vragen de bijdrage van cliënt met terugwerkende kracht te verlagen. (…)” Hierop reageert klaagster bij e-mailbericht van 14 april 2023 aan verweerder met, voor zover relevant: “(…) Ik vind uw reactie opmerkelijk. Uw cliënt is destijds zelf akkoord gegaan met dit bedrag. (…) Ik krijg het idee nu de berekening negatief voor uw cliënt uitvalt, u het er doorheen probeert te drukken. Ik heb ten alle tijden naar alle redelijkheid geacteerd. (…)”. 
1.9    Op 19 april 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende. 
a)    Verweerder heeft door klaagster verstrekte contactgegevens gebruikt zonder toestemming van klaagster;
b)    Verweerder heeft klaagster onder druk gezet door te dreigen met een terugvordering van een deel van de in 2016 en 2017 door klaagster ontvangen alimentatie.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Klachtonderdeel a) 
4.1    Op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien deze wordt ingediend na het verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. 
4.2    In lid 2 van dit artikel is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.  
4.3    De voorzitter stelt vast dat klachtonderdeel a) betrekking heeft op het handelen van verweerder in mei 2019. Door hierover pas op 19 april 2023 een klacht in te dienen, heeft klager de in artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet  genoemde termijn overschreden. Van een verlenging van deze termijn op grond van het bepaalde in lid 2 van dit artikel, is de voorzitter niet gebleken en klaagster heeft hieromtrent ook niets aanvullends aangevoerd. Daarbij is het de voorzitter ook overigens niet gebleken dat  dat sprake is van (zeer) bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding toelaatbaar (verschoonbaar) zou kunnen worden geacht. 
4.4    Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel a) op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de voorzitter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel. 
Klachtonderdeel b) 
4.5    De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.6    Klaagster verwijt verweerder in klachtonderdeel b) dat hij haar onder druk heeft gezet door te dreigen met een terugvordering van alimentatie, indien klaagster niet akkoord ging met een (volgens klaagster) te laag alimentatievoorstel van verweerder. Verweerder stond daarbij niet open voor constructief overleg met klaagster. 
4.7    De voorzitter is van oordeel dat dit klachtonderdeel niet slaagt en overweegt hiertoe als volgt. Verweerder heeft genoegzaam toegelicht dat, toen hem op enig moment bleek dat de in 2016 vastgestelde bijdrage voor de man te hoog was, hij bij e-mailbericht van 14 april 2023 een schikkingsvoorstel aan klaagster heeft gedaan. Toen klaagster hier (kennelijk) niet mee instemde, resteerde volgens verweerder niets anders dan een gang naar de rechter en dat is ook wat hij aan klaagster kenbaar heeft gemaakt. Alhoewel uit die stukken niet blijkt van een langdurig, dan wel constructief, overleg tussen klaagster en verweerder, is de voorzitter van oordeel dat uit de handelswijze van verweerder niet blijkt dat verweerder klaagster onder druk zou hebben gezet, dan wel andere handelingen zou hebben waardoor hij de belangen van klaagster onnodig en zonder redelijk doel zou hebben geschaad. Er bestond tussen klaagster en verweerder duidelijk verschil van inzicht over de hoogte van de bijdrage van de man en de wijze waarop deze bijdrage (eerder) was berekend, maar dit betekent niet dat verweerder klaagster er niet op mocht wijzen dat hij naar de rechter zou gaan indien klaagster niet akkoord zou gaan met zijn voorstel. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is naar het oordeel van de voorzitter dan ook geen sprake. 
4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel b) met toepassing van artikel 46j daarom kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
-    klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder  Advocatenwet, niet-ontvankelijk; 

-    klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023.


Griffier         Voorzitter


Verzonden op: 25 september 2023