ECLI:NL:TADRAMS:2023:177 Raad van Discipline Amsterdam 23-599/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:177
Datum uitspraak: 25-09-2023
Datum publicatie: 03-10-2023
Zaaknummer(s): 23-599/A/A
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen: 60b
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing; Verzoek opheffing schorsing op grond van 60b Advocatenwet toegewezen. De financiële problematiek die in het verleden heeft geleid tot schorsing doet zich niet meer voor.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 25 september 2023
in de zaak 23-599/A/A
naar aanleiding van het verzoek van:


verzoeker
gemachtigde: mr. R. Sanders

strekkende tot opheffing van de op verzoek van:

in zijn hoedanigheid van (toenmalige) deken

door de raad bij beslissing van 14 september 2018 aan verzoeker opgelegde schorsing ex artikel 60b Advocatenwet voor onbepaalde tijd (bij de raad bekend onder referentienummer 18-647/A/AD)

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij e-mail met bijlagen van 29 augustus 2023, heeft verzoeker de raad verzocht de bij beslissing van 14 september 2018 opgelegde schorsing op grond van artikel 60b, zevende lid, van de Advocatenwet op te heffen.
1.2 De griffier van de raad heeft bij brieven van 31 augustus 2023 verzoeker, de huidige deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken Amsterdam) en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken Noord-Holland) waar verweerder onlangs tot advocaat is (her)beëdigd, opgeroepen om te worden gehoord naar aanleiding van het verzoek.
1.3 Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 18 september 2023 in aanwezigheid van verzoeker, zijn gemachtigde en de beide dekens. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen van verzoeker van 29 augustus 2023. De raad heeft ook kennisgenomen van de brief met bijlagen van de deken Noord-Holland van 11 september 2023 en van de brief van de deken Amsterdam van 14 september 2023.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 11 juli 2006 is verzoeker beëdigd tot advocaat in het arrondissement Amsterdam.
2.3 Bij beslissing van 14 september 2018 heeft de raad verzoeker met onmiddellijke ingang en voor onbepaalde tijd geschorst in de uitoefening van de praktijk op grond van het bepaalde in artikel 60b lid 1 van de Advocatenwet. De reden van de schorsing was financieel van aard. Aan deze beslissing heeft de raad het volgende ten grondslag gelegd:
“5.1 Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat dat de financiële situatie van het kantoor van verweerder uitermate zorgwekkend is. De kritiek van de Deken op het rapport (…) van Solid Finance Group wordt door de raad onderschreven. De niet rooskleurige cijfers over de eerste vijf maanden van 2018 vormen geen enkele voedingsbodem voor de in het rapport uitgesproken verwachte omzetstijging en toenemende liquiditeit. Mede gelet op het e-mailbericht van de heer M van de Raad voor Rechtsbijstand aan de deken van 29 augustus 2018 (…) valt niet te verwachten dat verweerder op korte termijn in staat zal zijn om zijn liquiditeitspositie te verbeteren en schulden af te lossen. De door verweerder aangekondigde maatregelen ter verbetering van de liquiditeit (de verkoop van een auto, het innen van vorderingen) zijn niet zo reëel en niet zodanig van omvang, dat de raad verwacht dat met deze maatregelen de liquiditeitsproblemen van de onderneming volledig kunnen worden opgelost, laat staan dat de liquiditeit van de onderneming daarmee voor de lange termijn zal verbeteren. Naar het oordeel van de raad staat een en ander aan een goede praktijkoefening in de weg. Dat de inhoudelijke kwaliteiten van verweerder niet in het geding zijn en dat de schuldeisers van de onderneming op dit moment niet dreigen met een faillissementsrekest kan aan het voorgaande niet afdoen.
5.2. Gelet op het bovenstaande komt de raad tot het oordeel dat verweerder er geen blijk van geeft zijn praktijk thans behoorlijk te kunnen uitoefenen, en er ook geen aanleiding is te veronderstellen dat dat op korte termijn wel het geval zal zijn. Verweerder heeft de raad er niet van kunnen overtuigen dat een kort uitstel zoals verzocht enig soelaas kan bieden. De raad zal het verzoek van de deken op de voet van artikel 60b Advocatenwet om verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd te schorsen dan ook toewijzen.”
2.4 Per 1 mei 2019 heeft verzoeker zich op eigen verzoek uitgeschreven als advocaat, waarna op 16 juli 2019, op eigen verzoek, zijn (persoonlijk) faillissement is uitgesproken door de rechtbank Amsterdam. Het faillissement is bij beslissing van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2020, opgeheven bij gebrek aan baten.
2.5 Begin 2021 heeft verzoeker zich aangemeld bij een organisatie die gespecialiseerd is in schuldhulpverlening (hierna: de schuldhulpverlener). Via die organisatie is in september/oktober 2022 een buitengerechtelijk akkoord bereikt met alle schuldeisers en is op 15 november 2022 het schuldhulpverleningstraject succesvol afgesloten.
2.6 In december 2022 en januari 2023 heeft verzoeker de Orde van Advocaten Amsterdam medegedeeld dat de financiële problematiek is opgelost en dat hij weer als advocaat aan de slag wil gaan. In dit kader heeft verzoeker de Amsterdamse Orde bij brief van 19 december 2022 verzocht hem een verklaring ex artikel 2 lid 6 Advocatenwet te verstrekken. Verzoeker heeft daarnaast telefonisch contact met de Amsterdamse Orde van Advocaten gehad.
2.7 Na ontvangst van de verklaring ex artikel 2 lid 6 Advocatenwet heeft verzoeker op 4 april 2023 de Orde van Advocaten Noord-Holland verzocht hem de link toe te sturen waarmee een verzoek tot (her)beëdiging kan worden gedaan.
2.8 Naar aanleiding van voornoemd verzoek heeft verzoeker op 5 april 2023 telefonisch contact gehad met de Orde van Advocaten Noord-Holland en is er een gesprek gepland op 13 april 2023 te 09.30 uur op het kantoor van de Orde om, gezien zijn verleden, zijn wens tot herbeëdiging te bespreken. Bij dit gesprek waren aanwezig, mevrouw E. S (stafmedewerker) en mevrouw K. S (adjunct-secretaris).
2.9 In het gesprek is besproken wat er in het verleden is gebeurd, wat er nodig is om zijn verzoek tot herbeëdiging te kunnen beoordelen, welke waarborgen er dienen te zijn en wat er van verzoeker werd verwacht. Verzoeker heeft tijdens het gesprek de Orde van Advocaten Noord-Holland een ondernemingsplan en de schriftelijke bevestiging van de schuldhulpverlener dat zijn schuldenproblematiek is opgelost verstrekt. Besproken is onder meer dat het ondernemingsplan zou worden voorgelegd aan de Unit Financieel Toezicht Advocatuur (FTA). Verzoeker heeft verder zijn plannen voor de toekomst toegelicht. Verzoeker heeft laten weten de toekomst positief in te zien, omdat hij nog altijd wordt benaderd door potentiële cliënten, die hij tot op heden doorverwijst naar bevriende advocaten. Hij wil zich in de toekomst in Zaandam vestigen vanwege de grote Turkse gemeenschap en het beperkte aantal Turks sprekende advocaten dat kantoor houdt in Zaandam.
2.10 Diezelfde dag (13 april 2023) na het gesprek op het kantoor van de Orde van Advocaten Noord-Holland is verzoeker nog om verstrekking van nadere gegevens verzocht, zoals de faillissementsverslagen van de curator en de doorverwijzingen van potentiële cliënten. De door de Orde van Advocaten Noord-Holland verzochte informatie heeft verzoeker bij e-mail van 19 april 2023 verstrekt.
2.11 Op 2 mei 2023 heeft verzoeker van de Orde van Advocaten Noord-Holland het rapport van de Unit FTA ontvangen (hierna: het rapport) met hierin opmerkingen en aanbevelingen bij zijn ondernemingsplan. Tegelijkertijd heeft hij de link ontvangen waarmee verzoeker een verzoek tot (herbeëdiging) kon indienen.
2.12 Naar aanleiding van de opmerkingen in het rapport heeft verzoeker de Orde van Advocaten Noord-Holland op 11 mei 2023 meegedeeld geen verzoek tot beëdiging te zullen indienen voor de eerstvolgende beëdigingsronde, maar zijn verzoek tot herbeëdiging nader te zullen voorbereiden.
2.13 Op 18 juni 2023 heeft verzoeker naar aanleiding van de opmerkingen en aanbevelingen van de Unit FTA een aangepast ondernemingsplan toegezonden, met het bewijs van de kredietfaciliteit, vergezeld van het beëdigingsrekest.
2.14 Bij e-mail van 19 juni heeft de Orde van Advocaten Noord-Holland de ontvangst van het verzoek van verzoeker bevestigd en bij e-mail van 23 juni 2023 nog verzocht enkele bescheiden in te vullen en/of enkele vragen te beantwoorden.
2.15 De Raad van de Orde heeft op 6 juli 2023 vergaderd en besloten het verzoek tot beëdiging in behandeling te nemen. De Raad van de Orde heeft daar de voorwaarde aan verbonden dat verzoeker halfjaarlijks wordt gemonitord, in eerste instantie voor de duur van een jaar. Dat betekent dat hij eind februari 2024 voor het eerst zijn financiële gegevens dient te overleggen (de balans en winst- en verliesrekening). Tevens zal na een jaar een bezoek aan zijn kantoor worden gebracht. Afhankelijk van de cijfers, die aan de Unit FTA zullen worden voorgelegd, zal worden bepaald of de monitoring wordt voortgezet of kan worden beëindigd. Bij e-mail van 11 juli 2023 de Orde van Advocaten Noord-Holland verzoeker hierover geïnformeerd
2.16 Op 7 augustus 2023 heeft de Orde van Advocaten Noord-Holland de rechtbank Noord-Holland bericht dat geen bezwaar bestaat tegen verzoekers beëdiging.
2.17 Verzoeker is vervolgens op 23 augustus 2023 herbeëdigd tot advocaat in het Arrondissement Noord-Holland.
2.18 Gezien de op 14 september 2018 op de voet van artikel 60b Advocatenwet uitgesproken schorsing voor onbepaalde tijd, is het verzoeker, ondanks zijn (her)beëdiging, niet toegestaan om de praktijk als advocaat uit te oefenen. Om die reden heeft verzoeker de raad verzocht op grond van artikel 60b lid 7 Advocatenwet de opgelegde schorsing zo snel mogelijk op te heffen.

3 HET VERZOEK
3.1 Verzoeker verzoekt om opheffing van de door de raad aan hem voor onbepaalde tijd opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk. Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de financiële problematiek die in het verleden hebben geleid tot zijn schorsing op voet van artikel 60b Advocatenwet zich niet meer voordoen. Hij heeft voldaan aan alle verplichtingen en verzoeken van de Orde van Advocaten Noord-Holland en is inmiddels herbeëdigd als advocaat en wenst zijn beroep zo snel mogelijk weer uit te oefenen.

4 HET STANDPUNT VAN DE DEKENS
4.1 De deken Noord-Holland heeft gesteld geen bezwaar te hebben tegen de opheffing van de schorsing, nu de Raad van de Orde het verantwoord acht om verzoeker, onder de voorwaarde van strikte monitoring, weer toe te laten tot de praktijk. De deken Amsterdam heeft zich hierbij aangesloten.

5 BEOORDELING
5.1 Voor opheffing van een schorsing ingevolge het bepaalde in artikel 60b lid 1 Advocatenwet moet aannemelijk zijn dat de gronden die hebben geleid tot de schorsing niet meer aanwezig zijn.
5.2 De raad overweegt als volgt. Verzoeker heeft onderbouwd gesteld dat de financiële problematiek die in het verleden heeft geleid tot zijn schorsing op voet van artikel 60b Advocatenwet zich niet meer voordoet. Zowel de deken Noord-Holland als de deken Amsterdam hebben zich op het standpunt gesteld dat zij onder de voorwaarde van strikte monitoring door de Raad van de Orde geen bezwaar hebben tegen de opheffing van de schorsing. Ter zitting heeft verzoeker verklaard zijn medewerking aan de monitoring te zullen verlenen. Gelet op deze omstandigheden ziet de raad geen beletsel om het verzoek tot opheffing van de schorsing toe te wijzen.

BESLISSING
De raad van discipline:
- heft op met ingang van 25 september 2023 de op 14 september 2018 aan verzoeker opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. C.C. Horrevorts, M. Kemmers, K.C. van Hoogmoed en J.H. Stek, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023.


Griffier Voorzitter


Verzonden op: 25 september 2023