ECLI:NL:TADRAMS:2023:168 Raad van Discipline Amsterdam 23-140/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:168 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-09-2023 |
Datum publicatie: | 28-09-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-140/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft zich niet evident onjuist, noch onnodig grievend uitgedrukt. Er is geen sprake van een schending van de gedragsregels 7 en 8. Daarbij heeft verweerder ook overigens de grenzen van de aan hem toekomende vrijheid bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt, niet overschreden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 11 september 2023
in de zaak 23-140/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
gemachtigde: mr. W. Albers
over:
verweerder
gemachtigde: mr. J.N. de Blécourt
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 13 mei 2022 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 24 februari 2023 heeft de raad van discipline te Amsterdam (hierna: de raad)
het klachtdossier met kenmerk 1928735/JS/KV van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 juli 2023. Daarbij
waren de gemachtigden van klagers, en (via een digitale verbinding) klaagster 2 en
(namens de organisatie) de heer C. Hernandez, als ook verweerder met zijn gemachtigde,
aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de nagezonden stukken van verweerder van 21 maart 2023.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster 1 is een Hondurese mensenrechtenorganisatie. De voormalig leidster
van de organisatie, mevrouw BC (hierna: BC), is in maart 2016 vermoord.
2.3 Klagers 2 tot en met 5 zijn de nabestaanden van BC.
2.4 DESA, een Hondurees bouwbedrijf, houdt zich bezig met de (voorgenomen) bouw
van een dam in Honduras (hierna ook: het project). De Nederlandse Financieringsmaatschappij
Ontwikkelingslanden N.V. (hierna: FMO) heeft enige tijd het project gefinancierd,
maar heeft zich later teruggetrokken.
2.5 Klagers verzetten zich tegen het project. Zij menen dat FMO onrechtmatig heeft
gehandeld door het project te financieren. Op 16 juli 2018 hebben klagers daarom een
procedure tegen FMO aanhangig gemaakt bij de rechtbank Den Haag. Verweerder heeft
FMO in deze procedure bijgestaan.
2.6 Op 15 mei 2019 heeft verweerder een conclusie van antwoord (hierna: Cva) ingediend.
2.7 Verweerder is met ingang van 30 maart 2022 uitgeschreven als advocaat in verband
met het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd.
2.8 Op 28 juni 2022 hebben klagers aangifte tegen FMO gedaan.
2.9 Op 13 mei 2022 hebben klagers een klacht over verweerder bij de deken ingediend.
3 KLACHT
a) De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder
zich onnodig grievend en onjuist te hebben uitgelaten in de conclusie van antwoord
en onvoldoende distantie te hebben betracht tot zijn cliënt. Klager heeft hiermee
de gedragsregels 7 en 8 overtreden.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De onderhavige klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt
daarbij is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn
cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze
vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat
zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen
feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c)
de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij
geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand
van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen
mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is
de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te
wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2 Gedragsregel 7 bepaalt dat een advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten.
Daarbij heeft te gelden dat het enkele feit dat de standpunten van de cliënt van een
advocaat de wederpartij niet welgevallig zijn, nog niet betekent dat de advocaat de
grenzen van de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende
vrijheid heeft overschreden.
5.3 Uit gedragsegel 8 volgt dat een advocaat de belangen van zijn cliënt dient
te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en
dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Van schending
van deze regel is slechts sprake indien een advocaat feitelijke gegevens verstrekt
waarvan hij weet, althans behoort te weten dat die onjuist zijn. Dat is niet het geval
indien blijkt dat de advocaat is uitgegaan van de juistheid van de stellingen van
zijn cliënt en dat hij ook geen reden heeft gehad om daaraan te twijfelen.
5.4 Klagers verwijten verweerder dat hij in de Cva onjuiste en onnodig grievende
uitlatingen heeft gedaan jegens klagers. Hiermee heeft verweerder de gedragsregels
7 en 8 overtreden. Verweerder heeft BC en de overige leden van de organisatie in de
Cva onterecht en onjuist als gewelddadig en als criminelen weggezet. Klagers noemen
hierbij ter illustratie de volgende in de Cva door verweerder gedane uitlatingen:
- “DESA had bijvoorbeeld al gemeld dat er vanaf april 2013 diverse geweldsincidenten
zijn geweest onder leiding van [de organisatie], zoals het meermaals bedreigen van
medewerkers op het terrein van het Project.”
- “Hierna zal tevens blijken dat [de organisatie] in haar verzet tegen het Project
niet heeft geschuwd om voorstanders van het Project te intimideren en zelfs geweld
aan te doen, waardoor voorstanders van het Project zich niet steeds durfden uit te
spreken over hun steun voor het Project. Het gewelddadige verzet van [de organisatie]
tegen het Project was dan ook een terugkerend punt van aandacht tijdens zowel het
due diligence-onderzoek als de monitoring van het Project.”
- “Uit de overige werkzaamheden van [de organisatie] in het kader van haar vermeende
belangenbehartiging, blijkt dat zij een organisatie is die geweld niet schuwt.”
- “Uit de community benefit agreement gesloten tussen de betrokken lokale gemeenschappen
en DESA op 3 september 2013 […] bleek dat [de organisatie] mede-aanstichter was van
het conflict rondom het Project. Ook bleek hieruit dat [de organisatie] de pogingen
van DESA om door middel van overleg een oplossing te bereiken had gefrustreerd.”
- “[de organisatie] c.s. gaan in de Dagvaarding geheel voorbij aan de eigen rol
van [de organisatie] in de onrust en het geweld rond het Project. Het gaat echter
niet aan FMO verwijten te maken met betrekking tot haar due diligence-onderzoek naar
de veiligheidssituatie rond het Project, waar [de organisatie] zelf de onveiligheid
rond het Project heeft gevoed.”
- “[De organisatie] schuwt evenmin de voorstanders van het Project geweld aan te
doen, waardoor voorstanders van het Project zich soms niet durfden uit te spreken
over hun steun voor het Project.”
- “DESA berichtte dat op een gegeven moment tijdens dit incident een militair werd
aangevallen door twee leden van [de organisatie] met machetes. Nadat waarschuwingsschoten
niets hadden uitgehaald, had deze militair de aanvallers uit zelfverdediging neergeschoten.
Volgens DESA onderzochten de autoriteiten dit incident.”
- “Zoals FMO hierboven in randnummers paragraaf 6.8.4 reeds heeft beschreven,
was vanaf 1 april 2013 sprake geweest van protesten tegen het Project. Uit het overzicht
van de incidenten dat GAI had toegevoegd aan het rapport (figuur 11 hieronder) bleek
dat, ondanks een bemiddelingspoging van de minister van SEDINAFROH in mei 2013, deze
protesten steeds gewelddadiger werden, waarbij onder andere werknemers van Sinohydro
door leden van [de organisatie] waren bedreigd met machetes.”
5.5 Klagers stellen dat de door verweerder in de Cva gebruikte bewoordingen onjuist
waren en dat verweerder dit wist of dit in ieder geval had behoren te weten. Verweerder
heeft hiermee gedragsregel 8 geschonden. De bronnen waarnaar verweerder in zijn Cva
verwijst, zijn vooringenomen en controversieel. Daarbij is de door verweerder gebruikte
informatie steeds herleidbaar naar één bron: DESA. DESA heeft de organisatie echter
jarenlang bedreigd en tegengewerkt. Uit verschillende overtuigende NGO-rapporten en
andere onafhankelijke documenten is gebleken dat DESA de agressor was van het conflict
rondom het project en meerdere leden van DESA zijn gearresteerd voor de moord op BC.
Verweerder had dit op basis van deze openbaar beschikbare documenten moeten en ook
kunnen weten. Het had voor verweerder hoe dan ook evident moeten zijn dat hij niet
blind op het standpunt van zijn cliënt FMO had mogen vertrouwen. Ook heeft verweerder
gedragsregel 7 geschonden. De criminaliserende uitlatingen van verweerder waren onnodig
grievend, ongepast en uitermate beledigend en schadelijk voor klagers. Verweerder
heeft misbruik gemaakt van zijn vrijheid als advocaat met als enige doel klagers in
een kwaad daglicht stellen en daarmee het gedrag van FMO goed te praten. Daarbij dragen
de verwijten niet bij aan de juridische verweren in het onderliggende geschil. Verweerder
heeft met het doen van de bewuste uitlatingen de stigmatiserende houding van DESA
en FMO tegenover de organisatie gevolgd en is onterecht voorbij gegaan aan de talloze
openbare documenten die het tegendeel bewijzen.
5.6 De raad overweegt als volgt. Hoewel klagers de uitlatingen van verweerder in
de Cva als onjuist bestempelen en zij deze als onnodig grievend ervaren, is de raad
van oordeel dat verweerder met het doen van die uitlatingen de grenzen van de hem
toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Voor zover klagers stellen dat de door
verweerder gedane uitlatingen in de Cva onjuist zijn omdat de inhoud van de onderliggende
rapporten niet deugt, stelt de raad voorop dat door klagers niet wordt bestreden dat
de door verweerder gedane uitlatingen in de door hem genoemde documenten staan. Vastgesteld
kan dan ook worden dat verweerder de bewuste passages in de Cva heeft opgenomen op
basis van deze, ook door verweerder in de Cva genoemde en besproken, bronnen. Dit
betreft feitenmateriaal dat door de cliënt van verweerder, FMO, aan verweerder is
verstrekt. De vraag die vervolgens voorligt is, of verweerder ook van dit door zijn
cliënt verschafte feitenmateriaal mocht uitgaan of dat er evident duidelijke aanwijzingen
voor hem bestonden om aan de betrouwbaarheid hiervan te moeten twijfelen. Anders gezegd:
heeft verweerder feiten naar voren gebracht waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde
te kennen? Klagers stellen in dit verband dat alle door verweerder genoemde bronnen
herleidbaar zijn naar slechts één en dezelfde -volgens hen- omstreden bron, te weten
DESA. Verweerder heeft hier hiertegen aangevoerd dat hij zich heeft gebaseerd op verschillende,
betrouwbare en ook door zijn cliënt geverifieerde bronnen en dat deze informatie niet
alleen afkomstig is van DESA. De raad is van oordeel dat uit het onderliggende klachtdossier
en hetgeen hierover verder door klagers is aangevoerd, niet blijkt dat het voor verweerder
evident overduidelijk was of had moeten zijn dat de door hem gebruikte documenten
niet betrouwbaar of onjuist waren en dat hij zich daar bij het doen van de bewuste
uitlatingen in de Cva niet op had mogen baseren. Verweerder mocht kort gezegd dan
ook op het door zijn cliënt verschafte feitenmateriaal afgaan. Het is daarbij, zoals
verweerder in zijn verweer ook heeft betoogd, vervolgens aan de civiele rechter, en
dus niet aan de tuchtrechter, om zich een oordeel over de juistheid van de verweren
te vormen in het onderliggende geschil. Binnen dat civiele geschil hebben klagers
de mogelijkheid om hierop verweer te voeren en in dat geschil kan het debat hierover
verder worden beslecht. De raad concludeert op grond van het voorgaande dat geen sprake
is van een schending van gedragsregel 8 door verweerder.
5.7 Op grond van het klachtdossier en hetgeen partijen naar voren hebben gebracht
is het de raad evenmin gebleken dat verweerder zijn woorden in de Cva anders had moeten
kiezen en dat hij met zijn uitlatingen het oogmerk had klagers onnodig te grieven.
Alhoewel de uitlatingen van verweerder in het licht van het onderliggende geschil
stevig te noemen zijn en de gekwetstheid van klagers hierbij invoelbaar is, mede in
het licht van de moord op mevrouw BC in maart 2016, heeft verweerder naar het oordeel
van de raad genoegzaam uitgelegd dat de uitlatingen noodzakelijk waren ter onderbouwing
van het standpunt van zijn cliënt. Verweerder heeft de uitlatingen in die context
gedaan en niet is gebleken dat hij hierin buiten de hem op grond van gedragsregel
7 toekomende kaders is getreden. Van het doen van onnodig grievende uitlatingen door
verweerder, dan wel van een schending van gedragsregel 7 is naar het oordeel van de
raad dan ook geen sprake.
5.8 Gelet op al deze omstandigheden komt de raad tot de slotsom dat verweerder
zich niet evident onjuist, noch onnodig grievend heeft uitgedrukt en dat aldus geen
sprake is van een schending van de gedragsregels 7 en 8. Daarbij heeft verweerder
ook overigens de grenzen van de aan hem toekomende vrijheid bij de behartiging van
de belangen van zijn cliënt, niet overschreden. De klacht is op grond van het voorgaande
naar het oordeel van de raad ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M. Kemmers en R. Vos, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 september 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 11 september 2023