ECLI:NL:TADRAMS:2023:15 Raad van Discipline Amsterdam 22-992/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:15 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-01-2023 |
Datum publicatie: | 10-02-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-992/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij. Het stond verweerster vrij namens haar cliënten conservatoir beslag te leggen. Zij heeft de belangen van klaagster hiermee niet onnodig of onevenredig geschaad. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 30 januari 2023
in de zaak 22-992/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 15 december 2022 met kenmerk 1747130/JS/RAB, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is executeur van de nalatenschappen van haar overleden ouders. Voor
de erfafwikkeling heeft klaagster een financieel adviseur (hierna: de financieel adviseur)
ingeschakeld. Een neef en nicht van klaagster zijn beiden erfgenamen van de erflaters.
Zij hadden op 24 maart 2021 een e-mail van de financieel adviseur ontvangen met het
verzoek de eerder aan hen toegezonden overeenkomst voor 1 april 2021 ondertekend aan
hem te retourneren, zodat hij die kon doorgeleiden naar klaagster als executeur en
zij kon overgaan tot uitbetaling van beide erfdelen.
1.2 De neef en nicht hebben verweerster verzocht hun belangen in deze kwestie te
behartigen. Bij aangetekende (en gewone) brief van 30 maart 2021 heeft verweerster
klaagster namens haar cliënten een brief gestuurd, waarin verweerster heeft verzocht
om informatie met betrekking tot de nalatenschap om tot berekening van het erfdeel
en de legitieme portie van haar cliënten te kunnen komen.
1.3 Op 14 april 2021 is de brief ongeopend retour gekomen, omdat deze geadresseerd
bleek te zijn aan het oude adres van klaagster. Op 15 april 2021 is de neef naar het
bij hem laatst bekende adres van klaagster gegaan. De nieuwe bewoonster deelde hem
mee dat klaagster sinds 29 maart 2021 daar niet meer woonde.
1.4 Op 15 april 2021 heeft verweerster een kopie van de brief van 30 maart 2021
per e-mail aan de financieel adviseur gestuurd. Hierin schrijft zij, onder meer, het
volgende: “U heeft cliënten benaderd met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap
van hun opa (…), overleden op 20 december 2007. Echter, tot een afwikkeling is het
vooralsnog niet gekomen. Vervolgens kwamen cliënten erachter dat ook hun oma (…) is
overleden op 20 september 2009. Cliënten is gebleken dat hun tante (…) ten aanzien
van de nalatenschap van oma als executeur is benoemd en dat zij die benoeming heeft
aanvaard. Cliënten gaan ervan uit dat u bent ingeschakeld door de executeur om contact
te zoeken met cliënten om e.e.a. ten aanzien van de nalatenschap van hun opa met hen
te regelen. Namens cliënten heb ik inmiddels bijgevoegde brief op 30 maart jl. aan
de executeur gestuurd, maar tot op heden heb ik daarop nog geen reactie ontvangen.
Bij deze verzoek ik u bijgevoegde brief door te sturen aan de executeur met het verzoek
zo snel mogelijk te reageren op deze brief.”
1.5 Op 16 april 2021 heeft verweerster telefonisch contact opgenomen met het kantoor
van de financieel adviseur. Haar is bij die gelegenheid meegedeeld dat de financieel
adviseur Corona had en zo spoedig mogelijk bij verweerster op de zaak terug zou komen.
1.6 Op 21 april 2021 heeft verweerster in opdracht van haar cliënten aan de voorzieningenrechter
van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) verlof gevraagd voor het
leggen van conservatoir derdenbeslag onder een vijftal banken ten laste van klaagster
en/of ten laste van de nalatenschap. De totale vordering van de cliënten van verweerster,
inclusief hun legitieme portie, was op dat moment begroot op circa € 168.055,41. De
rechtbank heeft op 22 april 2021 het verlof verleend en vervolgens is op dezelfde
dag door de deurwaarder het verzochte beslag gelegd. Binnen 14 dagen diende de eis
in de hoofdzaak te worden ingesteld.
1.7 Op 23 april 2021 heeft de financieel adviseur verweerster bericht dat hij door
Corona in het ziekenhuis lag en nog niet in staat is geweest om de brief aan klaagster
door te sturen.
1.8 Op 29 april 2021 heeft klaagster de beslagstukken en een dagvaarding op haar
nieuwe adres ontvangen. Na die datum is er veelvuldig contact geweest tussen de advocaat
van klaagster en verweerster en uiteindelijk is de zaak op 20 mei 2021 minnelijk geregeld.
1.9 Op 3 februari 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft ten onrechte belastende rechtsmiddelen ingezet jegens klaagster,
waardoor klaagster financieel nadeel heeft ondervonden
b) Verweerster heeft onzorgvuldig geprocedeerd waardoor klaagster onnodig kosten
heeft gemaakt.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van
de wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet
om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn
cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden
doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij,
(b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs
kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de
belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk
doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen
aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het
algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden
is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af
te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdelen a) en b)
4.2 De klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en komen neer
op het volgende. Klaagster heeft aangevoerd dat zij zonder enige vooraankondiging
geconfronteerd is met conservatoire beslaglegging op al haar bankrekeningen en een
dagvaarding. Klaagster heeft vooraf geen enkel bericht of ingebrekestelling ontvangen
van verweerster. Klaagster was niet eens op de hoogte van de betrokkenheid van verweerster
bij de kwestie. Verweerster bleek op 30 maart 2021 namens cliënten een brief te hebben
gestuurd, maar deze heeft klaagster nooit ontvangen omdat deze brief naar haar oude
adres was gestuurd. Als klaagster de brief had ontvangen, dan had de zaak minnelijk
geregeld kunnen worden en de beslaglegging kunnen worden voorkomen. Klaagster had
dan bovendien geen onnodige kosten hoeven maken. Het conservatoir beslag is ten onrechte
gelegd omdat er geen vrees voor verduistering bestond. Klaagster is altijd voornemens
geweest de cliënten van verweerster uit te betalen waar zij recht op hadden. Dat het
lang duurde voordat er contact was met de cliënten van verweerster kwam doordat klaagster
hun adresgegevens aanvankelijk niet had. Bij toeval stuitte klaagster op het e-mailadres
van de neef. Zij heeft de financieel adviseur vervolgens opdracht gegeven om contact
te leggen, hetgeen hij, onder meer bij brief van 24 maart 2021, heeft gedaan. De financieel
adviseur was in afwachting van de door de neef en nicht getekende overeenkomsten zodat
hij kon overgaan tot uitbetaling van het eerste deel van de erfenis. In plaats daarvan
ontving klaagster op 29 april 2021 echter plotseling de beslagstukken en de dagvaarding
op de mat. Als verweerster de voorzieningenrechter volledig en juist had geïnformeerd,
dan was er nooit toestemming verleend voor de beslaglegging, aldus klaagster.
4.3 De voorzitter stelt voorop dat het aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter
is om de rechtmatigheid van een gelegd beslag te beoordelen. Ook het verwijt dat verweerster
de voorzieningenrechter niet volledig zou hebben geïnformeerd in haar verzoek, valt
daaronder en zal in deze tuchtprocedure buiten beschouwing worden gelaten. De toets
door de tuchtrechter is op dit punt een terughoudende, namelijk het onnodig of onevenredig
schaden van de belangen van de wederpartij zonder redelijk doel. Wat betreft de redelijkheid
van het doel weegt mee dat de Nederlandse wetgever nu eenmaal heeft gekozen voor een
systeem waarin conservatoire beslaglegging met verlof van de voorzieningenrechter
mogelijk is. Tegen deze achtergrond dient het handelen van verweerster te worden beoordeeld.
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster toereikend aangevoerd
dat zij in het belang van haar cliënten op juiste gronden, na daartoe verkregen verlof
van de voorzieningenrechter, beslag heeft laten leggen op bankrekeningen van klaagster
en dat zij met dit beslag geen onnodig of onevenredig nadeel aan klaagster heeft toegebracht.
Evenmin is daarbij gebleken van onzorgvuldig procederen door verweerster. De volgende
feiten en omstandigheden zijn hiervoor relevant. Klaagster en de financieel adviseur
hadden niet gereageerd op verweersters brief van 30 maart 2021 met vragen over de
nalatenschap, ook niet nadat zij deze brief na retourontvangst, op 15 april 2021 per
e-mail aan de financieel directeur had gestuurd met het verzoek de brief aan klaagster
door te sturen. Toen vervolgens bovendien bleek dat klaagster onlangs was verhuisd,
ontstond bij verweersters cliënten de vrees dat klaagster geëmigreerd zou zijn omdat
zij in het verleden meermaals de wens had geuit naar de Verenigde Staten te willen
emigreren. Dat deze plannen van klaagster niet meer actueel waren, konden verweersters
cliënten niet weten en bij hen ontstond de vrees dat zij door een emigratie hun vordering
zouden mislopen. De e-mail van de financieel adviseur van 24 maart 2021 stelde evenmin
gerust. Verweersters cliënten leidden eruit af dat wanneer zij de opgestelde overeenkomst
niet voor 1 april 2021 zouden ondertekenen en retourneren er niet tot uitbetaling
zou worden overgegaan. Aangezien zij een (aanzienlijke) vordering hadden en zekerheid
wilden dat hun vordering kon worden geïncasseerd, heeft verweerster in het belang
van haar cliënten besloten om over te gaan tot het leggen van conservatoir beslag.
Tegen de achtergrond van de geschetste feiten valt niet in te zien dat verweerster
zich met deze handelwijze tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gedragen.
Ook hetgeen klaagster overigens hiertegen heeft aangevoerd leidt de voorzitter niet
tot een ander oordeel. Klachtonderdelen a) en b) zijn daarom kennelijk ongegrond.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht in zijn geheel met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 januari
2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 30 januari 2023