ECLI:NL:TADRAMS:2023:149 Raad van Discipline Amsterdam 23-455/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:149 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-08-2023 |
Datum publicatie: | 24-08-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-455/A/A |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over verweerder in zijn hoedanigheid van lid van raad van de orde van advocaten. Niet gebleken is dat verweerder zich bij de vervulling van die functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 21 augustus 2023
in de zaak 23-455/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 4 juli 2023 met kenmerk 2193997/JS/YH en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1. Klager is cliënt geweest van mr. S. Toen klager mr. S in 2018 benaderde, was
mr. S werkzaam als advocaat-stagiair-ondernemer bij het advocatenkantoor Van O&G,
onder patronaat van mr. G. Op 30 april 2019 is mr. S overgestapt naar het kantoor
van mr. H, waar hij, als advocaat-stagiair-ondernemer, werkzaam was onder patronaat
van mr. H.
1.2. Verweerder was van 2010 tot 26 maart 2020 lid van de Raad van de Orde van
Advocaten Amsterdam (hierna: de raad). Hij was portefeuillehouder advocaat-stagiaire-ondernemers
en aangewezen als mentor van mr. S.
1.3. Met ingang van 1 november 2019 heeft mr. S zich laten overschrijven naar het
arrondissement Den Haag. Omdat mr. S zijn praktijk niet langer onder begeleiding van
mr. H uitoefende, heeft de raad mr. S bij brief van 7 november 2019 laten weten dat
zijn stage met ingang van 1 november 2019 op grond van artikel 3.4 lid 2b Voda van
rechtswege is opgeschort. Daarmee is het mentorschap van verweerder ook geëindigd.
1.4. Op 30 januari 2020 heeft de raad mr. S geïnformeerd over het besluit inhoudende
de goedkeuring aan mr. H om de stageovereenkomst met mr. S op te zeggen.
1.5. Het door mr. S beoogde patronaat van mr. Y in Den Haag is niet goedgekeurd
door de Raad van de Orde van Advocaten Den Haag. Mr. S heeft zijn praktijk daardoor
niet kunnen voortzetten. Een deel van de zaken van mr. S is waargenomen, danwel overgedragen
aan andere advocaten. De zaak van klager is niet door een andere advocaat overgenomen.
1.6. Klager heeft op 23 december 2020 een klacht tegen de toenmalige deken in het
arrondissement Amsterdam ingediend. De klacht betrof het onvoldoende toezicht houden
op het patronaatschap door mr. H en het niet benoemen van een zaakwaarnemer nadat
de stage van mr. S was geschorst. De deken in het arrondissement Den Haag heeft in
een voorlopig oordeel geconcludeerd dat deze klacht naar verwachting ongegrond zou
worden verklaard.
1.7. Op 31 december 2022 heeft klager bij de deken onderhavige klacht over verweerder
ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
dat hij in zijn functie als mentor van mr. S klachtwaardig heeft gehandeld door geen
zaakwaarnemer aan te wijzen in de zaak van klager toen mr. S hem niet langer kon bijstaan,
terwijl juist verweerder weet had van het bestaan van zijn zaak.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in de periode dat
hij als lid van de raad portefeuillehouder advocaat-stagiaire-ondernemers was en in
die hoedanigheid de mentor van mr. S was. Daargelaten de vraag of de klacht van klager
van 31 december 2022 tijdig is, nu verweerders mentorschap blijkens de stukken op
1 november 2019 en daarmee langer dan drie jaar geleden is geëindigd, geldt het volgende.
4.2 De voorzitter neemt als uitgangspunt dat het in de artikelen 46 en volgende
van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten
van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen.
Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat,
blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling
van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur
wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd
met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt
kan worden gemaakt.
4.3 Concreet betekent het voorgaande toetsingskader dat in dit geding de vraag
voorligt of verweerder bij de vervulling van zijn functie van mentor van mr. S op
de punten die in dit geding aan de orde zijn zich zodanig heeft gedragen dat daardoor
het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
4.4 Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder als mentor van mr. S betrokken
is geweest bij de overstap van mr. S naar het kantoor van mr. H en hij ook weet had
van de overstappoging van mr. S naar het arrondissement Den Haag. Verweerder moet,
aldus klager, geweten hebben van het bestaan van de zaak van klager, nu deze vermeld
staat op de lijst van zaken van mr. S, die door de raadsman van klager aan de raad
was gestuurd. Klager verwijt verweerder dat hij heeft verzaakt om een zaakwaarnemer
aan te wijzen voor klager toen mr. S zijn praktijk niet langer kon uitoefenen. Hiertoe
was verweerder wel gehouden, nu het zijn verantwoordelijkheid was om toe te zien op
een goede afwikkeling en overdracht van de zaken van mr. S. De zaak van klager heeft
grote vertraging opgelopen doordat mr. S zijn belangen niet langer kon behartigen
en verweerder geen zaakwaarnemer heeft aangewezen.
4.5 Verweerder voert aan dat het noch de taak noch de bevoegdheid van de mentor
is om een waarnemend advocaat aan te wijzen. Daarbij was verweerder niet bekend met
de zaak van klager en is hem niet gevraagd om te bemiddelen bij het zoeken naar een
andere advocaat in klagers zaak. Verweerder was mentor van mr. S. Een mentor houdt
geen toezicht op individuele dossiers van stagiaires. De taak van een mentor is op
afstand. Mr. S heeft zich onaangekondigd en zonder overleg onttrokken aan het patronaat
van mr. H en daarmee aan het toezicht van de raad. Verweerders taak als mentor van
mr. S was daarmee geëindigd. De toenmalige deken heeft destijds nog bemiddeld tussen
mr. S en mr. H ter zake van de zakelijke aspecten van het vertrek van mr. S en de
verdeling van de lopende zaken, maar verweerder is daarbij niet betrokken geweest.
4.6 Het is de voorzitter op grond van de overgelegde stukken, de onderbouwing van
de klacht en het verweer van verweerder niet gebleken dat verweerder bij de uitoefening
van zijn taak als mentor van mr. S zich zodanig heeft gedragen dat het vertrouwen
in de advocatuur is geschaad. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder
genoegzaam toegelicht dat het noch de taak noch de bevoegdheid van de mentor was om
een waarnemend advocaat aan te wijzen. Hoewel de voorzitter begrip heeft voor de vervelende
situatie waarin klager terechtkwam toen mr. S zijn belangen niet langer kon behartigen,
valt verweerder hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.
4.7 De voorzitter is ook verder uit de stukken niet gebleken dat verweerder enig
tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dat betekent dat de voorzitter de klacht
kennelijk ongegrond zal verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 21 augustus 2023