ECLI:NL:TADRAMS:2023:148 Raad van Discipline Amsterdam 23-206/A/A 23-207/A/A 23-208/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:148 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-08-2023 |
Datum publicatie: | 24-08-2023 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; klachten in drie samenhangende zaken. De klacht over verweerders 1 en 2, die luidt dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door A als meerderheidsaandeelhouder van Simetra en Simetra als vennootschap bijstand te verlenen in een juridisch geschil tegen Nortra, die minderheidsaandeelhouder is van Simetra, is niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks eigen belang bij Nortra. In gedragsregel 15 is - kort gezegd - bepaald dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalig) cliënt van hem of van een kantoorgenoot, omdat dit kan leiden tot belangenverstrengeling. Dit betekent dat een mogelijke belangenverstrengeling uitsluitend relevant kan zijn in de verhouding tussen de cliënten van verweerders 1 en 2 onderling. Nortra is geen (voormalig) cliënte van verweerders 1 en 2, zodat haar belangen niet worden beschermd door gedragsregel 15. Hoewel het hof in zijn beslissing van 31 januari 2022 (ECLI:NL:TAHVD:2022:16) heeft geoordeeld dat een advocaat zich ook rekenschap moet geven van de belangen van andere betrokkenen, ook als die niet een (voormalig) cliënt zijn, geldt dit naar het oordeel van de raad niet voor de minderheidsaandeelhouder in een vennootschapsrechtelijk geschil als het onderhavige. Wanneer de minderheidsaandeelhouder het niet eens is met de koers of besluitvorming van de vennootschap staan hiervoor andere wegen open om hiertegen te ageren. De minderheidsaandeelhouder kan via het vennootschapsrecht maatregelen treffen, hetgeen Nortra in het onderhavige geval ook heeft gedaan. De raad beslist hiermee in lijn met de beslissing van de raad van 9 januari 2023 (ECLI:NL:TADRAMS:2023:3). De klacht van verweerders 1 en 2 - hierna klagers - over de gemachtigde van Nortra, hierna verweerder 3, is in alle onderdelen gegrond. De raad rekent het verweerder 3 ernstig aan dat hij zich tot tweemaal toe, en ondanks dat hij is verzocht dit niet te doen, in strijd met gedragsregel 25 lid 1 rechtstreeks tot de wederpartij heeft gewend, terwijl hij wist dat deze door advocaten (klagers) werden bijgestaan. Daarnaast heeft verweerder 3 klagers zonder dat daarmee een rechtens te respecteren belang gediend was persoonlijk aansprakelijk gesteld, hen onderdeel gemaakt van het conflict van hun cliënten en hiermee het conflict onnodig verder gepolariseerd. Daarmee heeft verweerder 3 in strijd gehandeld met de gedragsregels 24 en 5. Dit heeft de raad gebracht tot de conclusie dat verweerder 3 de grenzen van de vrijheid van de advocaat-wederpartij ernstig heeft overschreden en hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op de ernst en de aard van dit tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en zijn gebrek aan ter zitting getoond inzicht in de onjuistheid van zijn handelen, acht de raad, ondanks het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder 3, de maatregel van een berisping met kostenveroordeling passend en geboden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 21 augustus 2023
in de zaaknummers 23-206/A/A, 23-207/A/A, 23-208/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster 1
gemachtigden: mr. C.B. Schutte, mr. R. van den Berg en mr. J. Ruitenburg
over:
verweerders
klager 2
advocaat te Amsterdam
klager 3
advocaat te Utrecht
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 15 augustus 2022 heeft klaagster 1 (hierna: Nortra) bij de deken van de
Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken Amsterdam) een
klacht ingediend over verweerder in zaak 23-206/A/A (hierna: mr. W) en over verweerder
in 23-208/A/A (hierna: mr. H).
1.2 Ofschoon mr. H ressorteert onder het arrondissement Midden-Nederland heeft
hij ermee ingestemd dat de klacht in het arrondissement Amsterdam wordt behandeld
en dat daartoe toestemming wordt gevraagd aan de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken Midden-Nederland).
1.3 Op eveneens 15 augustus 2022 hebben mrs. W en H bij de deken Amsterdam een
klacht ingediend over verweerder in zaak 23-207/A/A (hierna: mr. S)
1.4 Met instemming van de deken Midden-Nederland is het onderzoek naar de klachten
over en weer door de deken Amsterdam verricht.
1.5 Na afronding van het onderzoek heeft de deken Amsterdam op 21 december 2022
op grond van artikel 46aa lid 5 van de Advocatenwet de voorzitter van het Hof van
Discipline (hierna: het hof) verzocht de raad van discipline Amsterdam (hierna: de
raad) aan te wijzen om de klachten te behandelen.
1.6 Bij beslissing van 14 maart 2023 heeft de voorzitter van het hof voor behandeling
van de klachtzaken de raad aangewezen.
1.7 Op 22 maart 2023 heeft de raad de klachtdossiers met kenmerken JS/RAB2045324,
JS/RAB2046856 en JS/RAB2062943 van de deken ontvangen.
1.8 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 juli 2023. Daarbij zijn
namens Nortra verschenen de gemachtigden mr. S (tevens verweerder in zaak 23-207/A/A),
mr. Van den B en mr. R. Ook zijn verschenen mrs. W en H (als klagers in de zaak 23-207/A/A
en verweerders in de zaken 23-206/A/A en 23-208/A/A). Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.9 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde klachtdossiers en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Tevens heeft de raad kennisgenomen
van de bij e-mails van 6 april 2023 en 26 juni 2023 door mr. S namens Nortra in de
zaken 23-206/A/A, 23-207/A/A en 23-208/A/A nagezonden stukken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klachten gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De vennootschap Simetra Investments B.V. (hierna: Simetra) is in 2015 opgericht
met de heer A (hierna: A) als directeur-grootaandeelhouder (90%-aandeelhouder) en
Nortra als minderheidsaandeelhouder (destijds 10%-aandeelhouder). Simetra legt zich
toe op de bouw en exploitatie van een hotel in Amsterdam (hierna: het Simetra-hotel).
2.3 Nortra is meerderheidsaandeelhouder van de Aeon Plaza Hotels groep (hierna:
Aeon), die zich toelegt op het exploiteren van hotels in Amsterdam. Het was de bedoeling
dat het Simetra-hotel na zijn voltooiing ook door Aeon zou worden geëxploiteerd. Aeon
was tijdens de bouwfase tot aan de voltooiing en opening van het hotel in juli 2019
bestuurder van Simetra.
2.4 Tussen A enerzijds en Nortra anderzijds is na oplevering van het hotel een
geschil gerezen over Simetra en het Simetra-hotel. A heeft Aeon als bestuurder van
Simetra ontslagen en zichzelf tot enig bestuurder benoemd.
2.5 Mrs. W en H staan sinds maart 2020 respectievelijk oktober 2020 Simetra en
haar directeur-grootaandeelhouder A als advocaten bij. Mrs. S en Van den B staan Nortra,
haar bestuurder de heer C (hierna: C) en Aeon als advocaten bij.
2.6 Door Simetra is een aandeelhoudersvergadering voorbereid teneinde de bevoegdheid
voor het uitgeven van 15.000.000 aandelen in Simetra voor een periode van 6 maanden
over te dragen aan het bestuur.
2.7 Op 7 april 2020 heeft deze aandeelhoudersvergadering plaatsgevonden. In die
vergadering heeft A emissiebesluiten aangenomen die meebrengen dat als Nortra daar
niet op zou reflecteren, haar belang van 10% tot minder dan 0,001% zou verwateren.
A heeft mr. W gevraagd om de aandeelhoudersvergadering als zijn gevolmachtigde bij
te wonen. Mr. W heeft dat verzoek aanvaard en mr. S hierover op 6 april 2020 geïnformeerd.
Op 4 mei 2020 zijn de notulen van de aandeelhoudersvergadering rondgestuurd.
2.8 Tijdens de aandeelhoudersvergadering van 7 april 2020 was ook de heer J (hierna:
J) aanwezig. J is oud-advocaat en in 2018, samen met mr. S, benoemd als functionaris
in een onderzoek naar Aeon. Tijdens de aandeelhoudersvergadering heeft mr. W de volmacht
van J ter discussie gesteld, gelet op de kwaliteitseis uit de statuten van Simetra.
2.9 Nortra heeft bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken op de aandeelhoudersvergadering
en sedert april 2020 zowel A, Simetra als mr. W gewezen op de volgens haar bestaande
belangenverstrengeling doordat mr. W als advocaat van Simetra en A optrad. Daarnaast
heeft Nortra geprotesteerd tegen de besluitvorming rondom de voorgenomen emissie,
maar uiteindelijk wel aangegeven te zullen reflecteren.
2.10 Op 6 mei 2020 heeft mr. S Simetra en A aangeschreven. In deze brief sommeert
hij hen om het bestuursbesluit om aandelen uit te geven in te trekken. Een afschrift
van die brief stuurt hij naar de advocaten van Simetra en A.
2.11 Bij brief van 11 mei 2020 heeft mr. W geantwoord dat hij zowel Simetra als
A vertegenwoordigt in het geschil tegen Nortra en dat het bestuursbesluit niet wordt
ingetrokken. Verder heeft mr. W aan mr. S verzocht om zich in het vervolg tot hem
te richten in plaats van tot zijn cliënten.
2.12 Op 15 mei 2020 heeft J Simetra geschreven dat mr. W niet kan optreden voor
Simetra en diens aandeelhouder A. J sommeert Simetra om mr. W te ontslaan als advocaat
en de kwestie voor te leggen aan een andere advocaat.
2.13 Mr. W heeft hierop naar mr. S gereageerd bij e-mail van 18 mei 2020. In zijn
e-mail schrijft mr. W, voor zover relevant: “Allereerst verzoek ik u en de heer J(…)
om correspondentie tussen onze cliënten via ons als advocaten te laten lopen. Zeker
als de heer J(…) - die gedurende een lange tijd ook advocaat is geweest en waarmee
u zeer nauw samenwerkt - reageert op correspondentie die tussen ons als advocaten
heeft plaatsgevonden. De stellingen en eisen in de brief van de heer J(…) zijn niet
alleen vergezocht en gebaseerd op onjuiste aannames, maar verder ook onjuist. Die
stellingen worden dus betwist. Indien uw cliënte (…) niet (…) met mij als advocaat
wenst te communiceren, dan komt dat geheel voor haar eigen rekening en risico”
2.14 Op 27 mei 2020 heeft mr. W namens Simetra een sommatiebrief aan mr. S (ten
behoeve van Nortra) gestuurd, waarin Nortra wordt gesommeerd uiterlijk op 2 juni 2020
de aandelen af te nemen.
2.15 Op 28 mei 2020 heeft mr. S namens Nortra alle betrokkenen bij de emissie,
onder wie A als bestuurder-grootaandeelhouder en mr. W als advocaat van Simetra persoonlijk
aansprakelijk gesteld voor schade die zij ter zake van de volgens Nortra onrechtmatige
emissie zou (kunnen) lijden.
2.16 Mr. W heeft diezelfde 28 mei 2020 per e-mail als volgt gereageerd: “Het is
één ding dat onze cliënten het niet met elkaar eens zijn. Het is iets compleet anders
als u acties tegen mij persoonlijk gaat richten. Ik ga mij beraden over te ondernemen
stappen. U bent echt te ver gegaan.”
2.17 Mr. W heeft vervolgens bij brief van 5 juni 2020 als volgt op de aansprakelijkheidstelling
gereageerd: “U heeft mij (…) persoonlijk onder druk gezet (…). Ik neem u dat bijzonder
kwalijk en voel mij door u en uw cliënten bedreigd en ernstig geschaad in mijn vrije
en onafhankelijke beroepsuitoefening. Ik verzoek u daarom uw persoonlijke aantijgingen
onmiddellijk in te trekken en ongedaan te maken (…). Overigens verzoek ik u dit niet
omdat ik denk dat uw verwijten ook maar in geringe mate juist zijn of hout snijden.”
2.18 Bij brief van 15 juni 2020 heeft mr. W zijn verzoek aan mr. S herhaald.
2.19 Mr. S heeft hierop bij brief van 17 juni 2020 haar aansprakelijkheidsstelling
van 28 mei 2020 gehandhaafd.
2.20 Eind juni 2020 heeft mr. W een dagvaarding namens Simetra uitgebracht bij
de rechtbank Amsterdam met vorderingen gericht tegen Aeon. Aeon heeft verweer gevoerd
en vorderingen in reconventie ingesteld. In deze Simetra-Aeon-procedure heeft de rechtbank
op 5 oktober 2023 (de raad begrijpt: 2022) een eindvonnis gewezen, waarbij Aeon grotendeels
in het gelijk is gesteld. Mr. H heeft namens Simetra hoger beroep ingesteld tegen
dit vonnis.
2.21 In oktober 2020 heeft A namens Simetra een buitengewone aandeelhoudersvergadering
(hierna: bava) uitgeschreven. Op die bava is Nortra niet verschenen. Blijkens de notulen
van die bava heeft mr. H tijdens die bava opgetreden als de advocaat van Simetra en
mr. W als de advocaat van A.
2.22 Bij e-mail van 19 oktober 2020 heeft mr. S A en Simetra opnieuw rechtstreeks
aangeschreven. Hierop door mr. W gewezen in een bericht van 20 oktober 2020 heeft
mr. S in een reactie daarop van 21 oktober 2020 de aansprakelijkheidsstelling herhaald.
2.23 Bij e-mail van 8 december 2020 heeft mr. S ook mr. H aansprakelijk gesteld
omdat hij zich volgens mr. S heeft geleend voor het voortzetten en legitimeren van
onrechtmatige verwateringshandelingen van de heer A in Simetra. Mr. S verwijst daarbij
ter onderbouwing van zijn stelling naar de brieven van 28 mei en 27 juni 2020 (de
raad begrijpt 17 juni 2020). Mr. S schrijft verder in zijn e-mail dat mr. H zich als
advocaat van Simetra had moeten onthouden van het meewerken aan deze onrechtmatige
verwateringshandelingen van A. Zulks gold temeer nu volgens mr. S duidelijk was dat
hij slechts als stro-advocaat naar voren was geschoven, om het voortgezette onrechtmatige
handelen van A en mr. W te legitimeren, aldus die e-mail.
2.24 Eind 2020 heeft mr. W zijn bijstand aan A en Simetra volledig aan mr. H overgedragen.
2.25 Nortra heeft begin 2021 een vordering ingesteld tegen A en Simetra tot uittreding
als minderheidsaandeelhouder en tot vernietiging van de emissiebesluiten e.a. uit
2021. In deze procedure heeft mr. H zich met een kantoorgenote zowel voor A als Simetra
gesteld en namens A een eis in reconventie ingesteld. In deze uittredingsprocedure
heeft de mondelinge behandeling op 22 november 2022 plaatsgevonden. De rechtbank Amsterdam
heeft op 18 januari 2023 een tussenvonnis gewezen.
2.26 In het voorjaar van 2021 heeft Nortra de Ondernemingskamer verzocht een enquête
te gelasten naar Simetra. Bij beschikking van 25 oktober 2021 heeft de Ondernemingskamer
een enquête gelast naar de feiten en omstandigheden rondom de gewraakte emissiebesluiten
van Simetra van 2020 en daarbij een onderzoeker benoemd.
2.27 Begin 2022 heeft mr. H namens A beslagen doen leggen ten laste van Nortra.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft de beslagen gedeeltelijk
ondeugdelijk verklaard. Tegen dit vonnis heeft mr. H namens A hoger beroep ingesteld.
2.28 Mr. S heeft mede namens mr. Van den B en zijn cliënt Aeon op 16 december 2021
bij de deken een klacht ingediend over mrs. W, H en P. Nu mrs. H en P niet in Amsterdam
gevestigde advocaten betroffen, is in overleg met klagers besproken de klacht (in
eerste instantie) te beperken tot mr. W. In de reactie van mr. W van 10 januari 2022
kondigt hij een voorwaardelijke klacht aan over mrs. S en Van den B aan. De betrokken
advocaten zijn door de deken uitgenodigd voor een poging de klachten (over en weer)
te bemiddelen. Op 15 maart 2022 heeft een (eerste) gesprek plaats gehad. Naar aanleiding
van dit gesprek hebben mrs. H en W een nadere toelichting op de voorwaardelijke klacht
gegeven en mr. S heeft daarop een reactie gegeven. Een tweede gesprek heeft plaatsgevonden
op 29 juni 2022 onder leiding van de deken in aanwezigheid van mrs. Van den B, S,
W en H. Uitkomst van de bemiddelingsgesprekken is dat de klachten over en weer zijn
beperkt. Dit leidde tot sluiting van dit dossier. Dit heeft de deken op 30 juni 2022
aan partijen bevestigd en hen verzocht de klachten uiterlijk 15 augustus 2022 opnieuw
in te dienen.
2.29 Door partijen zijn op 15 augustus 2022 over en weer nieuwe klachten ingediend
bij de deken. Gelet op de (eerdergenoemde) schriftelijke rondes en de gesprekken is
in overleg besloten dat de klachten over en weer met één schriftelijke ronde afgedaan
zouden worden. Op verzoek van partijen zijn de kwesties gelijktijdig aan de raad voorgelegd.
De deken Midden-Nederland heeft op verzoek van betrokkenen toestemming verleend om
het onderzoek in de klacht ten aanzien van mr. H (ingeschreven in Utrecht) ook in
Amsterdam te behandelen.
3 KLACHTEN
Klacht van Nortra over mrs. W en H (23-206/A/A en 23-208/A/A)
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat mrs. W en H tuchtrechtelijk verwijtbaar
hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Nortra verwijt mrs. W en
H het volgende.
a) Mrs. W en H hebben als advocaten voor Simetra opgetreden tegen haar minderheidsaandeelhouder
Nortra, terwijl zij als advocaten van A in feite de belangen van de directeur-grootaandeelhouder
(dat is A) in Simetra jegens Nortra behartigen. Dit handelen is aldus Nortra in strijd
met -onder meer- gedragsregels 1 en 2;
b) Ondanks dat herhaaldelijk is gewezen op de onoorbaarheid van dit handelen, hebben
mrs. W en H hun optreden voortgezet;
c) Mrs. W en H hebben zich ten onrechte beroepen op gedragsregel 15 en geconcludeerd
dat van belangenverstrengeling geen sprake is.
Klacht mrs. W en H over mr S (23-207/A/A)
3.2 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat mr. S tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Mrs. W en H verwijten mr.
S het volgende:
a) Mr. S heeft mrs. W en H persoonlijk en zonder rechtsgrond aansprakelijk gesteld,
waarmee mr. S de onafhankelijkheid en integriteit van de advocaat-wederpartij heeft
aangetast.
b) Mr. S heeft mrs. W en H persoonlijk in procedures betrokken en hen daarmee (onnodig)
onderdeel gemaakt in de rechtsstrijd tussen partijen. Daarmee is gedragsregel 5 geschonden;
c) Mr. S heeft in strijd met gedragsregel 25 en ondanks dat hij daarop is aangesproken
Simetra en A tot tweemaal toe rechtstreeks aangeschreven.
4 VERWEER
4.1 Zowel mrs. W en H als mr. S hebben verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Beoordeling ontvankelijkheid klacht Nortra over mrs. W en H
5.1 De raad stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene klachtrecht niet
in het leven is geroepen voor eenieder, maar slechts voor degene die door een handelen
of nalaten van een advocaat waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn eigen belang
is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke
toetsing vereist is, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De ontvankelijkheid
van de onderhavige klacht moet aan de hand van dit uitgangspunt worden beoordeeld.
5.2 De raad ziet zich voor de vraag gesteld of Nortra in haar klacht over mrs.
W en H kan worden ontvangen. Nortra’s klacht, die uiteenvalt in klachtonderdelen a),
b) en c), komt er - kort gezegd - op neer dat mrs. W en H tuchtrechtelijk verwijtbaar
hebben gehandeld door A als meerderheidsaandeelhouder van Simetra en Simetra als vennootschap
bijstand te verlenen in een juridisch geschil tegen Nortra, die minderheidsaandeelhouder
is van Simetra. Volgens Nortra hebben mrs. W en H zichzelf in een positie gebracht
waarin zij niet onafhankelijk kunnen adviseren of bijstand kunnen bieden in dit geschil
met Nortra door voor Simetra op te treden tegen Nortra, terwijl zij ook advocaat van
A zijn. Nortra wijst ter onderbouwing van haar standpunt op de beslissing van het
hof van 31 januari 2022 (ECLI:NL:TAHVD:2022:16) waaruit volgens Nortra volgt dat een
advocaat ook gehouden is de gerechtvaardigde belangen van derden - in onderhavig geval
de minderheidsaandeelhouder - te betrekken.
5.3 Verweerders hebben zich, mede ter zitting, samengevat, op het standpunt gesteld
dat Nortra geen eigen rechtstreeks belang heeft bij de klacht en de klacht daarom
niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Onder verwijzing naar de beslissing van de
raad van 9 januari 2023 (ECLI:NL:TADRAMS:2023:3) voeren zij aan dat alleen cliënten
en niet ook derden, zoals Nortra, kunnen ageren op basis van een belangenconflict.
De regels ten aanzien van tegenstrijdige belangen (gedragsregel 15) dienen immers
ter bescherming van cliënten en niet van derden. Bovendien stellen zijn zich op het
standpunt dat tussen A en Simetra geen sprake is van een tegenstrijdig belang.
5.4 De raad overweegt als volgt. In onderhavige kwestie hebben mrs. W en H opgetreden
voor hun cliënten A (meerderheidsaandeelhouder van Simetra) en Simetra (de vennootschap).
Uitgangspunt is dat zij partijdig zijn in de behartiging van de gerechtvaardigde belangen
van hun cliënten. Nortra is geen cliënte van mrs. W en H en (geweest), maar als minderheidsaandeelhouder
van Simetra in het geschil betrokken. Tegen deze achtergrond ligt ter beoordeling
voor of Nortra in haar hoedanigheid van minderheidsaandeelhouder geacht moet worden
een rechtstreeks eigen belang te hebben bij haar klacht dat tussen Simetra en haar
meerderheidsaandeelhouder een tegenstrijdig belang zou kunnen ontstaan waardoor zij
als minderheidsaandeelhouder van Simetra, aldus Nortra, ook benadeeld is in haar belangen.
5.5 Naar het oordeel van de raad heeft Nortra weliswaar een afgeleid - financieel
- belang bij de klacht, maar een rechtstreeks eigen belang van Nortra over deze kwestie
ontbreekt. In gedragsregel 15 is - kort gezegd - bepaald dat een advocaat in het algemeen
niet mag optreden tegen een (voormalig) cliënt van hem of van een kantoorgenoot, omdat
dit kan leiden tot belangenverstrengeling. Dit betekent dat een mogelijke belangenverstrengeling
uitsluitend relevant kan zijn in de verhouding tussen de cliënten van mrs. W en H
onderling, te weten Simetra en A. Mrs. W en H hebben betoogd dat van een (potentieel)
tegenstrijdig belang tussen hun cliënten geen sprake is. Nortra is geen (voormalig)
cliënte van mrs. W en H zodat haar belangen niet worden beschermd door gedragsregel
15. Hoewel het hof in zijn beslissing van 31 januari 2022 (ECLI:NL:TAHVD:2022:16)
heeft geoordeeld dat een advocaat zich ook rekenschap moet geven van de belangen van
andere betrokkenen, ook als die niet een (voormalig) cliënt zijn, geldt dit naar het
oordeel van de raad niet voor de minderheidsaandeelhouder in een vennootschapsrechtelijk
geschil als het onderhavige. Wanneer de minderheidsaandeelhouder het niet eens is
met de koers of besluitvorming van de vennootschap staan andere wegen open om hiertegen
te ageren. De minderheidsaandeelhouder kan via het vennootschapsrecht maatregelen
treffen, hetgeen Nortra in het onderhavige geval ook doet.
5.6 De raad komt op grond van het voorgaande en in lijn met de beslissing van de
raad van 9 januari 2023 (ECLI:NL:TADRAMS:2023:3) dan ook tot de slotsom dat de klacht
van Nortra over mrs. W en H niet-ontvankelijk is. De raad komt dan ook niet meer toe
aan een inhoudelijke behandeling van de klacht.
Boordeling klacht mrs. W en H over mr S
5.7 Mr. S heeft ter zitting allereerst aangevoerd dat klachtonderdeel c) volgens
hem niet meer ter toetsing voorligt. Hij heeft in dat verband gewezen op de samenvatting
in de brief van de deken van 30 juni 2022, waarin staat tot welke klachtonderdelen
partijen hun klachten hebben beperkt. Mrs. W en H betwisten dat zij hun recht op klachtonderdeel
c) hebben opgegeven.
5.8 De raad overweegt hierover het volgende. Uit het klachtdossier volgt dat na
sluiting van het eerdere klachtdossier bij de deken, hetgeen is bevestigd in de brief
van de deken van 30 juni 2022, zowel mr. S als mrs. W en H op 15 augustus 2022 nieuwe
klachten hebben geformuleerd. Een van de klachtonderdelen van mrs. W en H bij brief
van 15 augustus 2022 is klachtonderdeel c). Hoewel mr. S in zijn verweer primair heeft
aangevoerd dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, heeft
hij ook tegen dit klachtonderdeel inhoudelijk verweer gevoerd bij de deken en dat
klachtonderdeel is ook opgenomen in de aanbiedingsbrief van de deken van 22 maart
2023. De raad komt gelet hierop tot de slotsom dat ook klachtonderdeel c) in onderhavige
klachtprocedure voorligt en dit onderdeel derhalve getoetst zal worden.
Klachtonderdeel a) en b)
5.9 Deze klachtonderdelen lenen zich gelet op hun onderlinge samenhang voor een
gezamenlijke behandeling. Mrs. W en H verwijten mr. S dat hij in eerste instantie
mr. W en later ook mr. H persoonlijk aansprakelijk heeft gesteld, zonder enige rechtsgrond
voor die persoonlijke aansprakelijkheid. Mr. S heeft in reactie op de sommatiebrief
van mr. W van 27 mei 2020 hem op 28 mei 2020 een aansprakelijkheidsstelling gestuurd.
Volgens mr. W kan de gestelde noch gebleken schade aan de zijde van Nortra hem niet
worden toegerekend, zodat zonder grond en te lichtvaardig is overgegaan tot zijn persoonlijke
aansprakelijkheidsstelling. Op 8 december 2020 heeft mr. S ook mr. H persoonlijk aansprakelijk
gesteld omdat hij zich zou hebben geleend voor het voortzetten en ogenschijnlijk legitimeren
van onrechtmatige verwateringshandelingen van A in Simetra. Daarbij heeft mr. S ter
onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar zijn brieven van 28 mei en 17 juni 2020,
terwijl mr. H toen nog niet als advocaat betrokken was. Ook heeft mr. S. mr. H een
stro-advocaat genoemd (klachtonderdeel a).
5.10 Mrs. W en H verwijten mr. S verder dat hij hen persoonlijk in de procedures
tussen de cliënten heeft betrokken en hen daarmee onderdeel heeft gemaakt van de rechtsstrijd
tussen de cliënten. Mr. S heeft hen met de betrokken partijen vereenzelvigd en daarmee
het geschil onnodig gepolariseerd, waardoor de verhouding tussen partijen onnodig
op scherp is gezet en een schikking is bemoeilijkt (strijdig met gedragsregel 5).
Mr. S heeft nagelaten te reageren op de reacties van (onder meer) mr. W van 28 mei,
5 en 15 juni 2020 waarin hij het onderscheid heeft benadrukt tussen het conflict van
cliënten enerzijds en de door mr. S gedane persoonlijke aansprakelijkheidsstelling
van diens advocaten anderzijds. Zonder de betwiste besluiten omtrent de aandelenemissie
(ter vernietiging) voor te leggen aan een rechter (die zich over de rechtmatigheid
zou kunnen uitspreken) had mr. S zijn oordeel klaar en vereenzelvigde hij mr. W met
diens cliënt A (klachtonderdeel b).
5.11 Mr. S voert aan dat mrs. W en H zich onvoldoende de belangen van Simetra -
en daarmee het belang van minderheidsaandeelhouder Nortra - hebben aangetrokken en
feitelijk de belangen van A hebben behartigd. Daarmee hebben zij bijgedragen aan onrechtmatige
besluitvorming. De aansprakelijkheidsstelling zelf is uitvoerig toegelicht. Mrs. W
en H geven een onjuiste voorstelling van zaken. Mr. S heeft met feiten en juridische
argumenten uiteengezet waarom in de geschillen tussen A en Nortra over hun belangen
in Simetra mrs. W en H zich ervan hadden dienen te onthouden feitelijk hun cliënt
A bij te staan als advocaten van Simetra. Alleen in gevallen van evident misbruik
(bijvoorbeeld wanneer geen enkel rechtens te respecteren belang gediend is met een
(niet onderbouwde) aansprakelijkheidsstelling) is een rol voor de tuchtrechter weggelegd.
Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, aldus mr S.
5.12 Naar het oordeel van de raad is van een situatie waarin het gerechtvaardigd
was om mrs. W en H persoonlijk aansprakelijk te stellen geen sprake (geweest). Mr.
S heeft mr. W op 28 mei 2020 (voor het eerst) persoonlijk aansprakelijk gesteld, toen
hij krap twee maanden optrad voor zijn cliënten Simetra en A, en hij als hun advocaat
slechts de aandeelhoudersvergadering van 7 april 2020 had bijgewoond en op 27 mei
2020 een sommatiebrief had gestuurd aan Nortra. Nadat mr. W mr. S op 28 mei 2020,
5 juni 2020 en 15 juni 2020 had aangesproken op de aansprakelijkheidsstelling en het
onderscheid had benadrukt tussen het conflict van de cliënten enerzijds en de door
mr. S gedane persoonlijke aansprakelijkheidsstelling van diens advocaten anderzijds,
heeft dit mr. S niet op andere gedachten gebracht, maar heeft mr. S zijn aansprakelijkheidstelling
op 17 juni 2020 gehandhaafd. Vervolgens heeft mr. S ook mr. H op 8 december 2020,
toen hij nog geen twee maanden als advocaat bijstand verleende aan A en Simetra, persoonlijk
aansprakelijk gesteld voor handelingen die hij als advocaat voor A en Simetra heeft
verricht. Daarbij heeft mr. S ter toelichting voor zijn aansprakelijkheidsstelling
van mr. H verwezen naar zijn brieven van 28 mei 2020 en 17 juni 2020, terwijl mr.
H toen dus nog niet bij het geschil betrokken was.
5.13 Volgens mr. S, volgt uit de beslissing van het hof van 4 september 2020 (ECLI:
NL:TAHVD:2020:117) dat een aansprakelijkheidstelling pas verwijtbaar is als deze zonder
enige grond is gedaan is gedaan. Hiervan is aldus mr. S is geen sprake, omdat hij
goede redenen had voor de persoonlijke aansprakelijkheidstellingen, namelijk om de
rechten van zijn cliënte (Nortra) veilig te stellen en hij deze redenen bovendien
uitgebreid heeft toegelicht in zijn brieven van 28 mei 2020 en 17 juni 2020. De raad
volgt mr. S niet in dit standpunt. Weliswaar is juist is dat mr. S gronden heeft aangevoerd
voor de persoonlijke aansprakelijkheidstellingen, maar deze legitimeren zijn handelwijze
niet. Door geen onderscheid te maken tussen enerzijds het conflict tussen de cliënten
en anderzijds de advocaten die hun cliënten hierin bijstaan, heeft mr. S zich zodanig
vereenzelvigd met zijn cliënte dat hij daarmee zijn professionele distantie die hij
als advocaat in acht dient te nemen uit het oog heeft verloren en het conflict (onnodig)
verder heeft gepolariseerd.
5.14 De raad komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat mr. S met zijn
handelwijze rondom de aansprakelijkheidstellingen in strijd heeft gehandeld met de
onderlinge welwillendheid en het vertrouwen die gedragsregel 24 van advocaten verlangt.
Bovendien heeft mr. S door mrs. W en H persoonlijk in de procedures van hun cliënten
te betrekken en hen daarmee (onnodig) onderdeel te maken van de rechtsstrijd tussen
partijen zich eveneens onvoldoende rekenschap gegeven van gedragsregel 5, waarin is
bepaald dat een regeling in der minne voorkeur heeft boven een proces. Mr. S heeft
hiermee niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt en de grenzen van
de vrijheid die hij als advocaat-wederpartij geniet ernstig overschreden. De klachtonderdelen
a) en b) zijn derhalve gegrond.
Klachtonderdeel c)
5.15 In dit klachtonderdeel verwijten mrs. W en H mr. S dat hij ondanks dat hem
bekend was dat Simetra en A advocatuurlijke bijstand genoten, hen op 6 mei 2020 rechtstreeks
heeft aangeschreven. Nadat mr. S hierop op 11 mei 2020 is aangesproken heeft hij dit
op 19 oktober 2020 wederom gedaan.
5.16 De raad overweegt het volgende. Gedragsregel 25 lid 1 bepaalt dat een advocaat
zich met een partij betreffende een aangelegenheid waarin deze naar hij weet door
een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst
van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming heeft gegeven rechtstreeks met
die partij in verbinding te treden. In het tweede lid is als uitzondering bepaald
dat een aanzegging met rechtsgevolg wel rechtstreeks aan een partij mag worden gedaan,
mits die aanzegging gelijktijdig aan de advocaat van die partij wordt gestuurd.
5.17 De raad stelt op grond van de gedingstukken vast dat mr. S zich op 6 mei 2020
en 19 oktober 2020 rechtstreeks tot de cliënten van mrs. W en H heeft gericht. Voor
zover mr. S heeft gesteld dat het hem niet duidelijk was wie van hen voor welke partij
optrad, volgt de raad mr. S hierin niet. In ieder geval is mr. S er op 11 mei 2020
en op 18 mei 2020 uitdrukkelijk op gewezen dat hij zich tot de advocaten van A en
Simetra diende te wenden. Bovendien heeft mr. S zelf erkend dat hij ermee bekend was
dat A en Simetra advocatuurlijke bijstand genoten, aangezien hij in zijn verweer schrijft
dat het nodig was de sommatie van 6 mei 2020 in het belang van Nortra rechtstreeks
aan Simetra te sturen met gelijktijdige kopie aan de advocaten. De raad komt op grond
hiervan ook tot de slotsom dat mr. S in strijd met gedragsregel 25 lid 1 heeft gehandeld
en hem op grond daarvan eveneens een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Klachtonderdeel
c) is derhalve gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Aangezien de klacht over mr. S in alle onderdelen gegrond is, ziet de raad
aanleiding voor het opleggen van een maatregel. De raad rekent het mr. S ernstig aan
dat hij zich tot tweemaal toe, en ondanks dat hij is verzocht dit niet te doen, in
strijd met gedragsregel 25 lid 1 rechtstreeks tot de wederpartij heeft gewend, terwijl
hij wist dat deze door advocaten werden bijgestaan. Daarnaast heeft mr. S mrs. W en
H zonder dat daarmee een rechtens te respecteren belang gediend was persoonlijk aansprakelijk
gesteld, hen onderdeel gemaakt van het conflict van hun cliënten en hiermee het conflict
onnodig verder gepolariseerd. Daarmee heeft mr. S in strijd gehandeld met de gedragsregels
24 en 5. Dit heeft de raad geleid tot de conclusie dat verweerder de grenzen van de
vrijheid van de advocaat-wederpartij ernstig heeft overschreden en hiermee tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op de ernst en de aard van dit tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen en zijn gebrek aan ter zitting getoond inzicht in de onjuistheid
van zijn handelen, acht de raad, ondanks het blanco tuchtrechtelijk verleden van mr.
S, de maatregel van een berisping passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
In de klachtzaak 23-207/A/A
7.1 Omdat de raad de klacht over mr. S, hierna verder verweerder in de zaak 23-207/A/A
gegrond verklaart, moet verweerder in zaak 23-207/A/A op grond van artikel 46e lid
5 Advocatenwet het door mr. W en H, hierna verder klagers 2 en 3, betaalde griffierecht
van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klagers 2 en 3 geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing
hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder in de zaak 23-207/A/A door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder in de zaak 23-207/A/A
daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende
proceskosten:
a) € 25,- aan reiskosten van klager 2 en € 25,- aan reiskosten van klager 3,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder in de zaak 23-207/A/A moet het bedrag van 2 x € 25,- aan reiskosten
binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers
2 en 3. Zij geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder in de zaak 23-207/A/A door.
7.4 Verweerder in de zaak 23-207/A/A moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal
van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing
onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000,
BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in de zaak 23-206/A/A niet-ontvankelijk;
- verklaart de klacht in de zaak 23-208/A/A niet-ontvankelijk;
- verklaart de klacht over verweerder in de zaak 23-207/A/A in alle onderdelen
gegrond;
- legt aan verweerder in de zaak 23-207/A/A de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder in de zaak 23-207/A/A tot betaling van het griffierecht
van € 50,- aan klagers 2 en 3;
- veroordeelt verweerder in de zaak 23-207/A/A tot betaling van de reiskosten van
2 x € 25,- aan klagers 2 en 3, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3;
- veroordeelt verweerder in de zaak 23-207/A/A tot betaling van de proceskosten
van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn
als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. I.J. de Laat en H. Bakker, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 21 augustus 2023