ECLI:NL:TADRAMS:2023:140 Raad van Discipline Amsterdam 23-041/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:140 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-08-2023 |
Datum publicatie: | 17-08-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-041/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; Gedeeltelijk gegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in strijd met gedragsregel 8 de rechtbank in strijd met de waarheid te informeren. Het is van groot belang dat een advocaat op zijn woord kan worden geloofd. Verweerders handelwijze strookt dan ook niet met hetgeen een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De raad acht, nu verweerder ook geen zelfreflectie heeft getoond ten aanzien van hetgeen hem wordt verweten, de maatregel van een waarschuwing en kostenveroordeling passend en geboden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 14 augustus 2023
in de zaak 23-041/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 september 2022 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 juni 2023. Daarbij
waren klaagster, ter zitting vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer B, klager
en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de door verweerder op 14 februari 2023 nagezonden stukken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster voert - met bijstand van klager als haar advocaat - bij dagvaarding
van 6 september 2021 een bodemprocedure bij rechtbank Midden-Nederland locatie Lelystad
(hierna: de rechtbank) tegen twee gedaagden, te weten mevrouw C. N (hierna: N) en
de heer J.J. H (hierna: H). H wordt in deze procedure bijgestaan door verweerder.
N werd (tijdens de in geding zijnde periode) bijgestaan door een procesadvocaat en
door mr. E, die tevens H.C. Holding B.V. - aandeelhouder van klaagster - bijstaat.
H en N hebben elkaar in vrijwaring opgeroepen.
2.3 Klaagster is een door N opgerichte vennootschap die zich richt op de behandeling
van eetstoornissen. N en H waren beiden bestuurder van klaagster.
Feiten rondom verweerders uitstelverzoek bij de rechtbank (klachtonderdeel a)
2.4 Klaagster vordert in de genoemde bodemprocedure hoofdelijke veroordeling van
zowel N als H tot betaling van een geldbedrag van ruim € 1.000.000,-. Klaagster legt
aan haar vordering achtereenvolgens ten grondslag: terugbetaling rekening courant
vordering, ongerechtvaardigde verrijking en bestuurdersaansprakelijkheid.
2.5 Zowel N als H stonden in de dagvaardingsprocedure voor conclusie van antwoord
op de roldatum 22 juni 2022. N heeft met instemming van klaagster - en derhalve door
middel van het indienen van een eenstemmig verzoek - de rechtbank om uitstel verzocht.
Aan N is uitstel verleend voor het nemen van een conclusie van antwoord tot 3 augustus
2022.
2.6 Nadat verweerder van het uitstelverzoek van N had vernomen, heeft hij op 21
juni 2022 (om 08:24 uur) klager en de advocaat van N het volgende bericht gestuurd:
“Cliënt heeft nooit ingestemd met uitstel. Waar komt dit vandaan? Mijn cliënt is hiermee
niet akkoord, kunt u dit s.v.p. per ommegaande rechtzetten richting de rechtbank?”
2.7 De procesadvocaat van N heeft verweerder hierop bericht dat het een eenstemmig
verzoek betrof namens N waarmee klaagster had ingestemd en dat een akkoord van verweerder
namens H niet nodig was.
2.8 Bij e-mail van 21 juni 2022 (om 11.39 uur) heeft verweerder de procesadvocaat
van N, met (onder meer) klager in cc, als volgt geantwoord: “Dank voor uw bericht
dat correct is, mijn reactie was te snel. N.B. Aan [klager] bij deze het verzoek of
ook wordt ingestemd met een uitstel voor cliënt [H]. Mag ik daarop graag zo spoedig
mogelijk vernemen?”
2.9 Bij e-mail van 21 juni 2022 (om 11:41 uur) heeft verweerder klager het volgende
bericht gestuurd: “Voor de zekerheid breng ik mijn verzoek om akkoord te gaan met
een 1ste uitstel voor de conclusie van antwoord van [H] nog separaat onder uw aandacht.
Mag ik graag per omgaande van uw vernemen?”
2.10 Bij e-mail van 21 juni 2022 (13:34 uur) heeft klager verweerder als volgt
geantwoord: “Onderstaand bericht bereikt mij zojuist voor het eerst. U dient volgens
mij morgen een conclusie van antwoord te nemen. Waarom uw verzoek mij zo laat bereikt
en welke redenen u van de zijde van uw cliënt [H] nu plots heeft, zijn mij niet duidelijk.
Ik kan uw verzoek slecht los zien van het wel tijdig en met redenen omklede verzoek
van de zijde van [N]. Dat is op zich geen reden voor uw cliënt [H]. Mogelijk zijn
er andere redenen maar u zal de conclusie ook al wel gereed hebben nu het indienen
ervan voor morgenochtend op de rol staat. Hoe dan ook, ik zal uw verzoek aan [klaagster]
voorleggen. Of ik die nog tijdig kan bereiken en of [klaagster] uw verzoek kan beoordelen
voordat u moet indienen, vraag ik me daarbij - gelet op deze veel te korte termijn
die u daarvoor hanteert - wel af en een tijdige beantwoording is daarom verre van
zeker. Ik zal [klaagster] adviseren u het uitstel niet verlenen. Dit gezegd hebbende
zult u wel handelen zoals u gerade acht.”
2.11 Bij e-mail van 21 juni 2022 (14:21 uur) heeft verweerder als volgt gereageerd
op het bericht van klager: “Het is juist dat wij voornemens waren om morgen te dienen.
Het toeval wil dat er juist vandaag nieuwe informatie beschikbaar is gekomen die tijd
zal vergen om te verwerken en ook met derden (onze eigen deskundige) zal moeten worden
besproken (de zaak is zoals u bekend complex), waardoor wij alsnog in tijdsnood komen.
Daarom is een eenmalig uitstel nodig. Aangezien uw cliënte [klaagster] mede-gedaagde
[N] een uitstel heeft gegund (…) zie ik niet waarom datzelfde niet aan mijn cliënt
[H] zou worden gegund. [Klaagster] wordt immers in geen enkel belang geschaad. Ik
verzoek [klaagster] nogmaals dringend om in te stemmen met een eenmalig uitstel.”
2.12 Voordat klager de reactie van klaagster op het uitstelverzoek kon terugkoppelen
aan verweerder, had verweerder een B-formulier bij de rechtbank ingediend met een
uitstelverzoek, waarin hij rechtbank als volgt informeert: “[Klaagster] heeft ingestemd
met een uitstelverzoek van mede-gedaagde [N]. Mijn verzoek namens gedaagde [H] werd
door eiseres echter geweigerd vanwege het late moment. Ik heb uitgelegd dat ik voornemens
was om de conclusie van antwoord morgen 22 juni 2022 in te dienen, maar dat er juist
vandaag nieuwe informatie tot mij is gekomen die maakt dat ik die datum toch niet
ga halen, vandaar alsnog het verzoek om uitstel. Ik heb tevens erop gewezen dat [klaagster],
gelet op het reeds toekennen van uitstel aan mede-gedaagde [N], in geen enkel belang
wordt geschaad wanneer ook aan mijn client [H] uitstel wordt gegund. Ik verzoek Uw
rechtbank om indien mogelijk mij vandaag nog te laten weten of het verzoek wordt toegestaan.
(…)”
2.13 Bij e-mail van 21 juni 2022 (14:46 uur) heeft verweerder klager het uitstelverzoek
aan de rechtbank doorgestuurd met de volgende mededeling: “Mede gelet op de tijdsdruk
diende ik bijgaand uitstelverzoek in bij de rechtbank.”
2.14 Bij B-formulier van eveneens 21 juni 2022 heeft klager (namens klaagster)
bij de rechtbank bezwaar gemaakt tegen het uitstelverzoek van verweerder. Klager schrijft,
voor zover relevant: “Wederpartij [H] verzoekt vandaag, einde ochtend, plotsklaps
om uitstel van de termijn tot het indienen morgen (22 juni 2022) van de conclusie
van antwoord. Dit doet [H] nadat hem bekend is geworden dat [N] om klemmende redenen
medewerking verleend heeft gekregen van eiseres tot een eerste uitstel. [Klaagster]
geeft geen instemming aan dit daarmee eenzijdige verzoek van [H]. [H] heeft geen klemmende
redenen zodat het eenzijdige verzoek van [H], waarmee door eiseres niet is ingestemd,
op grond van het procesreglement [RvD: Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken
bij de rechtbanken, hierna verder: het procesreglement] moet worden afgewezen (…).
De reden die [H] (…) ter onderbouwing van dit verzoek naar voren brengt, te weten
dat er vandaag beweerdelijk nieuwe informatie beschikbaar zou zijn gekomen, valt niet
onder klemmende redenen en kan evenmin anderszins een reden zijn nu niet te hoeven
concluderen. Beweerdelijke nieuwe informatie kan altijd nadat morgen die conclusie
door [H] is genomen alsnog daarna in het geding worden gebracht (…). Vriendelijk verzoek
derhalve namens [klaagster] het verzoek van [H] (…) af te wijzen”
2.15 Op 22 juni 2022 heeft de rolrechter het verzoek van verweerder toegewezen
en de procedure verwezen naar de rol van 3 augustus 2022 voor het indienen van de
conclusie van antwoord.
2.16 Bij e-mail van 23 juni 2022 (10:19 uur) heeft mr. E verweerder, en klager
in cc, het volgende meegedeeld: “Overigens zeg ik u wel op voorhand dat ik van mening
ben dat u in deze zaak inmiddels meermaals in strijd met de gedragsregels - en dus
klachtwaardig - heeft gehandeld. Dat geldt zowel voor de wijze waarop u uitstel heeft
gevraagd (en gekregen) van de dagvaardingstermijn in vrijwaring als voor de wijze
waarop u uitstel heeft verkregen om te antwoorden in de hoofdzaak. (…) Daar komt bij
dat u ook voor zover ik kan zien de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd. (…).”
2.17 Bij e-mail van 23 juni 2022 (10:38 uur) heeft klager verweerder, en mr. E
in cc, de volgende reactie gestuurd “(…) Ook ik kan u berichten dat (…) handelingen
die u in dezen verrichtte, mij en mijn cliënte als onbetamelijk, laakbaar en klachtwaardig
voorkomen. In overleg met cliënte is in onderzoek en beraad welke maatregelen jegens
u zijn te treffen. Het leek mij goed dat u daarvan eveneens in kennis te stellen.”
Feiten rondom verweerders e-mailbericht van 15 april 2022 (klachtonderdeel b)
2.18 Op 15 april 2022 heeft verweerder per e-mail aan klager een brief gestuurd,
gericht aan het bestuur van H.C. Holding B.V. In de daarbij begeleidende e-mail heeft
verweerder geschreven dat de brief bestemd is voor klaagster, terwijl deze is gericht
aan het bestuur van H.C. Holding B.V., waarvan mr. E de advocaat is. Verweerder schrijft
in die brief, voor zover relevant: “Ik verwijs naar bijgaande brief aan het bestuur
van uw cliënte [klaagster]. Hoewel het om een andere kwestie gaat dan de aanhangige
procedure stuur ik de brief gelet op de Gedragsregels (vooralsnog) alleen aan u. Ik
verzoek u wel mij per ommegaande te bevestigen dat u de brief door zult geleiden aan
het bestuur van [klaagster]. (bij gebreke waarvan ik de brief alsnog per aangetekende
post zal laten versturen).”
2.19 Bij e-mail van 29 april 2022 heeft mr. E verweerder bericht dat hij van klaagster
een kopie ontving van verweerders brief van 15 april 2022 gericht aan het bestuur
van de H.C. Holding B.V.
Feiten rondom verweerders e-mailbericht van 26 augustus 2022 (klachtonderdeel c)
2.20 Bij e-mail van 26 augustus 2022 (11:33 uur) heeft verweerder klager het volgende
geschreven: “Ik probeerde u even te bellen. Ik begrijp uit het roljournaal dat u namens
[N] een incident tot oproeping in vrijwaring heeft opgeworpen. Ik wilde dit graag
even verifiëren, mede ook gelet op het uitstelverzoek dat ik tijdens mijn vakantie
ontving.”
2.21 In antwoord hierop bij e-mail van 26 augustus 2022 (14:35 uur) heeft klager
verweerder laten weten dat hij niet de advocaat van N is.
Klacht
2.22 Op 5 september 2022 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over
verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft een uitstelverzoek gedaan in strijd met het procesreglement
en in strijd met de waarheid; hij heeft het aan de rechtbank doen voorkomen alsof
zijn uitstelverzoek door klaagster zou zijn geweigerd en dat zijn uitstelverzoek was
ingegeven door die dag bekend geworden nieuwe informatie;
b) Verweerder heeft op 15 april 2022 een e-mail met incorrecte inhoud aan klager
gestuurd, waarbij een brief was gevoegd die was gericht aan het bestuur van klaagster,
terwijl niet klager maar mr. E de advocaat is van klaagster;
c) Verweerder heeft op 26 augustus 2022 een e-mail aan klager gestuurd waarin hij
schrijft: “Ik begrijp uit het roljournaal dat u namens [N] een incident tot oproeping
in vrijwaring heeft opgeworpen. Ik wilde dit graag even verifiëren mede ook gelet
op het uitstelverzoek dat ik tijdens mijn vakantie ontving”. Dit terwijl klager niet
de advocaat is van N en er geen uitstelverzoek aan verweerder is gestuurd in zijn
vakantie.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klagers
5.1 Verweerder beroept zich in de eerste plaats (onder verwijzing naar een beslissing
van het Hof van Discipline (hierna: het hof) van 30 augustus 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:155)
op de niet-ontvankelijkheid van klagers, aangezien de klacht, aldus verweerder, rauwelijks
is ingediend.
5.2 De raad volgt verweerder niet in zijn standpunt en acht de klacht van klagers
ontvankelijk. Allereerst omdat de beslissing van het hof, waarnaar verweerder verwijst,
betrekking heeft op de specifieke situatie dat een curator een klachtprocedure entameert
tegen de advocaat van de gefailleerde (in wiens faillissement hij als curator optreedt)
zonder dat de curator zich ervan had vergewist of er gegronde redenen waren om tot
het indienen van een klacht over te gaan. Die situatie is niet vergelijkbaar met de
onderhavige situatie, waarin het klagers vrijstond om over verweerder (als advocaat
van de wederpartij) een klacht in te dienen. De vraag of dat rauwelijks is gebeurd
betreft geen ontvankelijkheidscriterium. Overigens hebben klagers verweerder, anders
dan hij stelt, op 23 juni 2022 (onverplicht) laten weten dat overwogen werd een klacht
over hem in te dienen.
Beoordeling klacht
5.3 De klacht gaat, zoals gezegd, over het handelen van verweerder als advocaat
van de wederpartij van klagers. Bij de beoordeling van dat handelen gelden op grond
van vaste rechtspraak van het hof de volgende uitgangspunten. Partijdigheid is een
van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig
bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Een advocaat geniet een ruime
mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem
in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder
meer worden beperkt doordat de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid
kent of redelijkerwijs kan kennen. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen
van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt
hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal
en alleen in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
In gedragsregel 8 is eenzelfde norm opgenomen.
5.4 De raad overweegt verder dat de tuchtrechter, naar vaste jurisprudentie van
het hof, bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de
advocaat verweten handelen of nalaten moet toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet
omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij
ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter
per geval beoordeeld (zie beslissing van het hof van 21 september 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:195).
Klachtonderdeel a)
5.5 Klagers verwijten verweerder in dit klachtonderdeel dat hij bij de rechtbank
een uitstelverzoek heeft gedaan, dat in strijd is met het procesreglement en bovendien
in strijd is met de waarheid. Nadat verweerder op 21 juni 2022, één dag voor de termijn
waartegen verweerder namens H voor antwoord moest concluderen, bekend werd met het
uitstelverzoek namens N, heeft hij klagers verzocht of zij ook konden instemmen met
een uitstel voor H, zonder daarbij een onderbouwing te geven voor dit uitstel. Klager
had hierop aangegeven dat hij dit aan klaagster zou voorleggen, en haar zou adviseren
verweerder het uitstel niet te verlenen. Nog geen kwartier later en nog voordat klager
verweerder van de uitkomst van zijn overleg met klaagster in kennis kon stellen, had
verweerder de rechtbank om uitstel verzocht. Daarbij heeft verweerder de rechtbank
bericht dat klagers het uitstelverzoek hadden geweigerd vanwege het late moment van
het verzoek, terwijl hij klagers had uitgelegd dat hij voornemens was om de conclusie
van antwoord de dag erna - op 22 juni 2022 - in te dienen, maar dat er juist vandaag
nieuwe informatie tot hem was gekomen die maakte dat hij die datum niet zou halen.
Tot slot heeft verweerder de rechtbank bericht dat klaagster, gelet op het reeds toegekende
uitstel aan mede-gedaagde N, niet in zijn belang werd geschaad wanneer ook aan zijn
cliënt gedaagde H uitstel zou worden gegund. Verweerder heeft hiermee in strijd met
de waarheid doen voorkomen alsof hij klagers een onderbouwd verzoek om uitstel had
gedaan dat door klaagster zou zijn geweigerd. Daarnaast heeft verweerder doen voorkomen
alsof er juist op 21 juni 2022 nieuwe informatie beschikbaar was gekomen die relevant
was voor de namens H te nemen conclusie van antwoord en dat als reden voor het uitstelverzoek
gegeven. Als het al zo was geweest dat net die dag nieuwe informatie tot verweerder
was gekomen, hetgeen klagers meer dan ernstig betwijfelen, dan had die informatie
nadien prima nog in procedure gebracht kunnen worden. Verweerder heeft hiermee volgens
klagers de rechter onjuist geïnformeerd en daarmee willens en wetens klachtwaardig
gehandeld.
5.6 Verweerder voert aan dat op 21 juni 2022 - een dag voordat zijn cliënt H moest
dienen voor antwoord - twee dingen gebeurden. In de eerste plaats bleek dat hij meer
tijd nodig had om de conclusie van antwoord te kunnen afronden. Verweerder had cruciale
informatie ontvangen, waardoor de conclusie van antwoord ingrijpend moest worden gewijzigd
en hij tevens een eis in reconventie moest indienen. Dit laatste moet wettelijk gezien
direct bij conclusie van antwoord gebeuren. In de tweede plaats bleek op 21 juni 2022
dat medegedaagde N uitstel had gekregen voor het indienen van de conclusie van antwoord.
Verweerder heeft klager toen gevraagd of klaagster ook kon instemmen met uitstel voor
H. Klager liet daarop weten dat hij zijn cliënte zou adviseren om het uitstel niet
te verlenen, waarna verweerder nogmaals op uitstel heeft aangedrongen en niets hoorde.
Verweerder heeft de reden van het uitstelverzoek ook nog aan klager gemotiveerd. Gelet
op de berichten van klager heeft verweerder diezelfde dag de rechtbank eenzijdig verzocht
om uitstel wegens klemmende redenen, met kopie aan klager. Verweerder had daarin geen
keuze gelet op de tijdsdruk en het aangekondigde negatieve advies van klager aan klaagster.
Ondanks het bezwaar van klager tegen het uitstelverzoek, heeft de rechtbank het uitstel
vervolgens verleend. Het is verweerder onduidelijk waarom zijn handelwijze klachtwaardig
zou zijn. Verweerder heeft in zijn verzoek de rechtbank geïnformeerd dat de wederpartij
niet akkoord was, dit op basis van de mededeling van klager dat hij klaagster negatief
zou adviseren.
5.7 De raad overweegt het volgende. In gedragsregel 8 is bepaald dat de advocaat
zich zowel in als buiten rechte dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke
informatie waarvan de advocaat weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is.
5.8 Het komt de raad allereerst mede gelet op verweerders toelichting op zitting
- dat de nieuwe informatie berekeningen betroffen die H verweerder op 21 juni 2022
had toegezonden - voldoende aannemelijk voor dat verweerder die dag nieuwe informatie
heeft ontvangen die aanleiding gaf voor zijn uitstelverzoek. Het is de raad onvoldoende
gebleken dat verweerder de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd over de reden van
zijn uitstelverzoek en de raad acht klachtonderdeel a) in zoverre ongegrond.
5.9 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met zijn mededeling aan de rechtbank
dat klaagster niet akkoord ging met zijn uitstelverzoek, zonder hierover het bericht
van klager af te wachten, de rechtbank wel in strijd met de waarheid geïnformeerd
en daarmee wegens schending van gedragsregel 8 klachtwaardig gehandeld. Anders dan
verweerder stelt, had hij op basis van klagers bericht dat hij klaagster zou adviseren
om het uitstel niet te verlenen, de rechtbank niet mogen informeren dat klaagster
niet akkoord ging met een uitstel. De tijdsdruk en het aangekondigde negatieve advies
van klager aan klaagster bieden geen rechtvaardiging voor dit handelen. Bovendien
heeft verweerder met zijn berichtgeving aan de rechtbank bezijden de waarheid doen
voorkomen alsof hij aan klagers had toegelicht waarom hij uitstel wenste. Van een
onderbouwd uitstelverzoek was geen sprake. Pas toen klager zijn verbazing uitte over
het late verzoek, heeft verweerder toegelicht dat hij die dag nieuwe informatie had
ontvangen. Dat de rechtbank het uitstel heeft verleend ondanks het bezwaar van klagers,
leidt de raad niet tot een ander oordeel. De raad acht klachtonderdeel a) in zoverre
gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.10 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij op 15 april 2022
een e-mail aan klager heeft gestuurd, waarbij hij een brief had gevoegd die was gericht
aan het bestuur van H C Holding B.V., terwijl niet klager maar mr. E de advocaat is
van H C Holding B.V.
5.11 De raad overweegt het volgende. In de Advocatenwet komt het recht om een klacht
in te dienen tegen een advocaat niet aan iedereen toe, maar slechts aan diegene die
door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is
of kan worden getroffen. Het feit dat verweerder klagers per e-mail een brief heeft
gestuurd die bedoeld was voor een andere partij raakt klagers niet rechtsreeks in
hun belang. Uitsluitend (mr. E namens) het bestuur van H C Holding B.V. kan een klacht
indienen over verweerder als die meent dat verweerder ten opzichte van hem tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld door een aan hem gerichte brief aan de verkeerde ontvanger
te sturen. Aangezien klagers zelf geen eigen rechtstreeks belang hebben zal de raad
klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk verklaren.
Klachtonderdeel c)
5.12 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij op 26 augustus
2022 een e-mail aan klager heeft gestuurd waarin hij het volgende schrijft: “Ik begrijp
uit het roljournaal dat u namens [N] een incident tot oproeping in vrijwaring heeft
opgeworpen. Ik wilde dit graag even verifiëren mede ook gelet op het uitstelverzoek
dat ik tijdens mijn vakantie ontving.” Dit terwijl klager niet de advocaat van N is
en er geen uitstelverzoek aan verweerder is gestuurd in zijn vakantie.
5.13 Naar het oordeel van de raad ontbreekt ook voor wat betreft dit klachtonderdeel
een rechtstreeks eigen belang voor klagers om hierover een klacht in te dienen. Met
verwijzing naar het bij rechtsoverweging 5.11 weergegeven toetsingskader geldt ook
hier dat het feit dat verweerder klagers een e-mail heeft gestuurd die bedoeld was
voor een andere partij klagers niet rechtsreeks in hun belang raakt. Uitsluitend N
kan een klacht indienen over verweerder als zij meent dat verweerder ten opzichte
van haar tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door een e-mail die haar betreft
aan de verkeerde advocaat te sturen. Aangezien klagers zelf geen eigen rechtstreeks
belang hebben zal de raad klachtonderdeel c) eveneens niet-ontvankelijk verklaren.
6 MAATREGEL
6.1. De raad heeft de klacht van klagers gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder
heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in strijd met gedragsregel 8 de rechtbank
in strijd met de waarheid te informeren. Het is van groot belang dat een advocaat
op zijn woord kan worden geloofd. Verweerders handelwijze strookt dan ook niet met
hetgeen een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De raad acht, nu verweerder ook
geen zelfreflectie heeft getoond ten aanzien van hetgeen hem wordt verweten, de maatregel
van een waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- op grond van de Richtlijn Kostenveroordeling toe te kennen aan de bestuurder
van klaagster die op zitting is verschenen.
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten, en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline”
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gedeeltelijk gegrond;
- verklaart klachtonderdeel a) voor het overige ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen b) en c) niet-ontvankelijk;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. A.Ch.H. Franken en L.C. Dufour, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 14 augustus 2023