ECLI:NL:TADRAMS:2023:125 Raad van Discipline Amsterdam 22-784/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:125 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-06-2023 |
Datum publicatie: | 03-07-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-784/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing: Gedeeltelijk niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en gedeeltelijk gegrond. Verweerder heeft zonder overleg met of instemming van klager het uurtarief van de juridisch medewerker verhoogd. Bovendien maken de door verweerder overgelegde declaraties, en de daarbij behorende specificaties, nauwelijks inzichtelijk hoe de declaraties zijn opgebouwd. Verweerder heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Gelet op de ernst van dit handelen en mede gelet op de omstandigheid dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, acht de raad een waarschuwing passend en geboden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
Van 26 juni 2023
in de zaak 22-784/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerder
gemachtigde: mr. J. Mencke
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 24 juni 2021 (ontvangen op 29 juni 2021) en op 25 juni 2021 (door
middel van het klachtenformulier) hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
Bij brief van 14 juli 2021 hebben klagers hun klacht nader aangevuld.
1.2 Op 3 oktober 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2021-1475624
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 mei 2023. Daarbij waren
klagers en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft schade geleden als gevolg van twee verkeersongevallen, die hebben
plaatsgevonden op 14 november 2016 en 28 januari 2017. Klaagster is zijn echtgenote.
Verzekeringsmaatschappij Achmea (hierna: Achmea) is aangesproken om de schade van
klager te vergoeden. Klager werd in deze kwestie eerst bijgestaan door mr. M.
2.3 Op 27 maart 2017 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met het kantoor
van verweerder. Klagers wensten over te stappen naar een andere advocaat. Op 18 april
2017 heeft een intakegesprek plaatsgevonden met verweerder en op 24 april 2017 heeft
telefonisch overleg plaatsgevonden tussen verweerder en klaagster. Op 25 april 2017
heeft verweerder zich gemeld bij het kantoor van mr. M, bij Achmea en bij klager.
2.4 Mr. M heeft op 23 mei 2017 het dossier overgedragen aan verweerder en daarbij
meegedeeld dat ter zake van zijn werkzaamheden nog een factuurbedrag van € 1.579,53
openstond en gevraagd die nota bij de afwikkeling van de zaak mee te nemen in de onderhandelingen
met Achmea.
2.5 Op 7 augustus 2017 heeft een tweede gesprek plaatsgevonden tussen klagers en
verweerder.
2.6 Op 7 september 2017 heeft verweerder een eerste declaratie met urenspecificatie
aan Achmea gestuurd d.d. 31 augustus 2017. Een afschrift daarvan heeft verweerder
aan klager gestuurd.
2.7 Op 10 januari 2018 heeft bij klagers een huisbezoek plaatsgevonden, waarbij
ook de schaderegelaar aanwezig was. Eén dag voor het huisbezoek heeft de juridisch
medewerker van verweerder, de heer A (hierna: A), gebeld met klagers met de mededeling
dat verweerder ziek was en om te bespreken of hij het huisbezoek alleen, zonder verweerder,
zou bijwonen of dat dit geannuleerd moest worden. Klagers hebben ermee ingestemd dat
het huisbezoek in bijzijn van A doorgang vond.
2.8 Op 29 januari 2018 heeft klager gereageerd op het bezoekverslag en schrijft
hij aan verweerder, voor zover relevant:
"Geachte [verweerder], Dank voor uw e-mail. lk hoop dat het inmiddels beter gaat met
u. Jammer dat u niet aanwezig kon zijn maar [A] heeft ons ook ontzettend goed bijgestaan.
Ik heb het rapport samen met mijn partner doorgenomen en de volgende opmerkingen (...).”
2.9 Op 21 februari 2018 heeft verweerder een tweede declaratie met urenspecificatie
aan Achmea gestuurd, met kopie aan klager. De uren van verweerder en A zijn daarin
uitgesplitst.
2.10 In maart 2018 zijn klager en klaagster getrouwd.
2.11 Op 24 juli 2018 is een derde declaratie gestuurd.
2.12 In het advocatendossier bevindt zich een memo van A houdende een verslag van
een telefoongesprek dat hij op 19 juli 2018 heeft gevoerd met klaagster. Daarin is
onder meer vermeld:
“Zij vertelde dat zij nogal in hun maag zitten met de nota van de vorige belangenbehartiger
en hebben ook onze declaraties gezien. Zij vraagt zich af of de kosten niet hoger
worden dan de schade. Ook heeft zij de declaraties bekeken en ziet zij soms telefoongesprekken
met cliënt op de naam van AV staan terwijl zij na het intakegesprek niet veel meer
met AV hebben gesproken. Verder gaf zij aan dat zij zijn overgestapt vanwege AV, maar
hebben nu vooral contact met mij. Uitgelegd dat alles wat ik met hen bespreek ik ook
met AV bespreek. Zij begrijpt het. Toen gezegd dat als zij liever contact met AV willen
en niet meer met mij, zij dit eerlijk moeten zeggen. Ik heb liever duidelijkheid dan
dat er straks misverstanden ontstaan. De partner zei toen dat zij dit niet willen
als AV door mij op de hoogte wordt gehouden van de zaak. Zij zijn blij met mijn hulp
en zijn tevreden. Zij zegt dat zij contact met mij willen houden.”
2.13 Op 24 juli 2018 heeft verweerder de derde declaratie met specificatie verstuurd
aan Achmea en in afschrift aan klager.
2.14 Uit een telefoonnotitie in het advocatendossier blijkt dat klaagster op 8
augustus 2018 telefonisch contact heeft gehad met, achtereenvolgens, A en verweerder
en dat klaagster daarbij gemeld heeft dat klager onder werktijd een aanrijding had
gehad en met verweerder heeft besproken hoe te handelen.
2.15 Op 20 september 2018 heeft klaagster verweerder verzocht om een persoonlijk
gesprek. Op diezelfde dag heeft verweerder, voor zover relevant, als volgt gereageerd:
“(...) Nu ik uw bericht heb gelezen denk ik dat we inderdaad beter eerst zelf een
persoonlijk gesprek kunnen plannen. Om de advocaatkosten niet te veel te laten oplopen
stel ik voor dat u samen naar mijn kantoor komt. Is dat mogelijk?”
2.16 Op 25 oktober 2018 hebben klager, die inmiddels sinds augustus arbeidsongeschikt
was, en klaagster op het kantoor van verweerder gesproken met verweerder en A. Op
22 november 2018 is een gespreksverslag opgesteld.
2.17 Op 28 november 2018 heeft verweerder aan klager een e-mail van Achmea doorgezonden,
die in kennis wilde worden gesteld van de huidige situatie van klager. Op 17 december
2018 heeft A telefonisch overleg gevoerd met klaagster. Op 7 februari 2019 heeft verweerder
per e-mail van klagers vernomen dat klager knieklachten had en een operatie moest
ondergaan.
2.18 Op 25 maart 2019 heeft verweerder klager een conceptversie van een brief aan
Achmea gestuurd met een concept van de vierde declaratie.
2.19 Op 3 april 2019 heeft klaagster een uitgebreide reactie gestuurd op de conceptversie
van de brief. Hierop heeft verweerder de aangepaste versie van de conceptbrief op
12 april 2019 opnieuw aan klager gestuurd. Uiteindelijk is op 24 april 2019 de definitieve
versie van de brief vergezeld van de vierde declaratie aan klager gezonden. Verweerder
heeft de vijfde declaratie op 8 oktober 2019 per e-mailbericht aan Achmea gezonden.
Klager heeft een kopie van de declaratie ontvangen.
2.20 Nadat begin oktober 2019 nieuwe medische informatie was ingewonnen, heeft
op 10 oktober 2019, ditmaal in het bijzijn van verweerder en A, opnieuw een huisbezoek
bij klager plaatsgevonden op verzoek van Achmea.
2.21 Bij brief van 6 november 2019 heeft verweerder aan klager een conceptbrief
aan Achmea, de schadestaat en een conceptversie van de zesde declaratie toegezonden.
In de brief schrijft verweerder onder meer:
“lk begrijp dat u liever wat anders had gehoord, maar het ligt nu eenmaal op mijn
weg om u goed te informeren, ook over de haalbaarheid en de onderhandelingen die er
mogelijk volgen. lk zeg dit ook aangezien u verantwoordelijk blijft voor de juridische
kosten (…) U kunt de kant op van expertises, maar ook kan ik voorstellen om overleg
te plegen over een regeling. Wilt u laten weten wat u het liefst wil.”
Klagers hebben hierop op 18 november 2019 gereageerd. Zij schrijven onder meer:
“Ik begrijp niet wat u bedoelt met dat ik verantwoordelijk blijf voor de juridische
kosten? Deze worden toch vergoed door de wederpartij? Daarnaast wil ik ook even gelijk
vermelden dat ik niets begrijp van uw declaratie overzicht en alle genoemde kosten.”
2.22 Op 21 november 2019 heeft A, na afstemming met verweerder, telefonisch contact
met klaagster. In een memo van dit telefoongesprek staat onder meer het volgende:
“Er is gebeld met de partner van cliënt en gesproken over het uitgebreide commentaar
op de brief aan Achmea. Er is aangegeven dat een aantal zaken zullen worden aangepast
en dat het goed is dat zij commentaar geven, maar cliënt moet de zaak ook aan ons
proberen over te laten. Daarnaast moeten zij er rekening mee houden dat het commentaar
telkens voor extra werkzaamheden en kosten zorgen. Mevrouw benoemt de kosten mede
in het licht van de betreffende brief waarin staat te lezen dat zij verantwoordelijk
blijven voor de advocaatkosten. Klaagster vraagt of de wederpartij de kosten niet
moet betalen. [A] vertelt dat er op dat moment ruim € 9.000,- openstaat en dat Achmea
de 'redelijke’ advocaatkosten dient te betalen. Als bij een eindafwikkeling blijkt
dat Achmea de kosten niet redelijk vindt, dan is het zo dat cliënt juridisch gezien
verantwoordelijk blijft voor de onvergoed gebleven kosten.”
2.23 Op 25 november 2019 heeft verweerder namens klager Achmea, ten vervolge op
het huisbezoek uit oktober, per e-mail onder meer nader geïnformeerd over de medische
en psychische situatie van klager, ten behoeve van klager betaling van een voorschot
op het smartengeld van € 7.500,- gevraagd en zijn zesde declaratie toegezonden. Verweerder
heeft dit emailbericht doorgezonden aan klager en daarin over de kosten het volgende
meegedeeld:
“Juridische kosten op grond van artikel 6:96 BW zijn de redelijke advocaatkosten verhaalbaar
op de aansprakelijke verzekeraar. De redelijkheid van de kosten hangt af van factoren
als de omvang van de aangetoonde schade, de ernst van het letsel en de complexiteit
van de zaak. Hoewel de wederpartij de redelijke kosten van de rechtsbijstand zal dienen
te vergoeden, dekt dat de werkelijke kosten niet altijd. Voor het onvergoede gedeelte
van de kosten blijft u zelf verantwoordelijk. Als u vragen heeft over mijn declaraties
dan verneem ik dit graag en zal ik een en ander toelichten.”
2.24 In het advocatendossier zit een notitie van een telefoongesprek van 30 maart
2020 van A met klagers waarin onder meer nadere medische informatie is opgevraagd.
In de notitie is onder meer vermeld:
“Tenslotte nog over de openstaande kosten gesproken. De partner vroeg zich af hoeveel
er nu is betaald en wat er nog openstaat. Gezegd dat er tot nu toe circa € 20.000,-
is betaald en dat er nog € 5.988,- openstaat. In de laatste mail van 25 maart 2020
heeft de behandelaar aangegeven dat deze kosten worden vergoed. Ook uitgelegd dat
cliënt altijd een kopie van de declaraties ontvangt bij onze brieven.”
2.25 Op 31 maart 2020 is de zevende declaratie aan Achmea gezonden, met kopie aan
klager.
2.26 Op 9 april 2020 heeft klaagster gebeld met A omdat er door de werkgever aan
klager een loonstop is opgelegd, waarna verweerder en A intern overleg hebben gepleegd
met een arbeidsrechtadvocaat en verweerder.
2.27 Bij e-mail van 28 april 2020 heeft verweerder de brief van Achmea van 25 april
2020 aan klager doorgestuurd en (medische) informatie opgevraagd (verzuimdossier vanaf
1 januari 2013). Hij schrijft hierin onder meer:
“Zoals u kunt lezen stelt de medisch adviseur van Achmea dat er sprake is van psychiatrische
problematiek, met psychotische tendens, die niet in causaal verband staat met de verkeersongevallen.
Wel kan er volgens hem door de verkeersongevallen een stressgerelateerde component
zijn. Omdat er volgens de behandelaar nader onderzoek nodig is vraagt hij om het volledige
verzuimdossier van 1 januari 2013 (datum in dienst) tot op heden.”
2.28 Op 20 mei 2020 is de achtste declaratie naar Achmea toegezonden. Klager heeft
een kopie hiervan ontvangen.
2.29 Begin juni 2020 heeft verweerder aan klager per e-mail het advies van zijn
medisch adviseur toegezonden, waarna klager om meer duidelijkheid vraagt. Klager schrijft
onder meer:
“Wilt u zo vriendelijk zijn om het advies voor mij nader toe te lichten? Wat heeft
de inhoud van dit advies te betekenen voor mijn huidige procedure en mijn kansen?
lk wil graag door u hierover worden geadviseerd.”
Per e-mail van 16 juni 2020 heeft verweerder onder meer geantwoord:
“Mijn medisch adviseur schrijft dat (…) hij dus van mening [is] dat er geen sprake
is van relevante medische voorgeschiedenis. Voor wat betreft de knieklachten is het
voor hem lastig om met zekerheid te zeggen dat er sprake is van een causaal verband
(…) Met betrekking tot de psychische klachten is mijn medisch adviseur van mening
dat er sprake is van een causaal verband tussen de beide ongevallen en uw klachten.
Aangezien er discussie is tussen beide medisch adviseurs over het causale verband
heeft mijn medisch adviseur voorgesteld om op termijn een expertiseonderzoek te laten
plaatsvinden en meer duidelijkheid te krijgen. (...) U kunt nu aangeven welke weg
u wilt inslaan. U kunt de kant op van de expertises, maar ook kan ik voorstellen om
overleg te plegen over een regeling. Dan weet u wat de verzekeraar in dit stadium
van de zaak wilt betalen om van de zaak af te komen. Voor wat betreft de risico's
van de expertiseonderzoeken in uw zaak verwijs ik u naar mijn brief van 6 november
2019. (…)”
2.30 Klager heeft op 18 juni 2020 aan verweerder geschreven:
“Dank voor uw verheldering wat het medisch advies van uw medische adviseur betreft.
U vraagt aan mij wat ik het liefst wil? Dat weet ik niet en ik weet ook niet wat de
juiste keuze is voor mij op dit moment. lk twijfel heel erg en wil graag dat u mij
daarbij helpt.”
Klager heeft in die e-mail verschillende vragen geformuleerd, welke op 23 juni 2020
door verweerder zijn beantwoord. Op een vraag over de kosten heeft verweerder het
volgende geschreven:
“De kosten van de deskundigen zal de wederpartij wel vergoeden, maar voor de advocaatkosten
blijft u zelf verantwoordelijk. Als de medische onderzoeken in uw nadeel uitvallen
verwacht ik dat de tegenpartij moeilijk doet om alles te vergoeden. Tot nu toe is
het grootste gedeelte betaald.”
2.31 Verweerder heeft op 20 oktober 2020 een e-mailbericht van Achmea ontvangen
met het medisch advies van een medisch adviseur van Achmea. Op 26 oktober 2020 heeft
verweerder het advies doorgestuurd aan klager en hem gevraagd telefonisch contact
met hem op te nemen. Omdat een reactie uitbleef, heeft A op 29 oktober 2020 telefonisch
contact opgenomen met klagers. Klagers hebben bij die gelegenheid laten weten dat
klager in augustus 2020 een vaststellingsovereenkomst had ondertekend met zijn werkgever
en dat hij een transitievergoeding heeft ontvangen.
2.32 Op 17 november 2020 heeft verweerder een conceptbrief voor de verzekeraar
aan klager gestuurd, en daarbij onder meer opgemerkt:
“lk begreep van Frank dat uw voorkeur niet uitgaat naar de onafhankelijke expertises
en dat u de zaak graag wil regelen. Daarom heb ik geschreven dat u openstaat voor
een minnelijke regeling mits er een redelijk voorstel wordt gedaan. Om uw onderhandelingspositie
te versterken heb ik voorgesteld om eventueel een expertise uit te voeren en een arbeidsdeskundige
in te schakelen. Dit zijn namelijk kostbare trajecten voor de verzekeraar.”
2.33 Op 2 december 2020 is de negende declaratie naar zowel de verzekeraar als
naar klager gezonden.
2.34 Op 23 februari 2021 heeft Achmea een regelingsvoorstel gedaan, te weten een
totale schadevergoeding van € 50.000,-. Klagers zijn hier niet mee akkoord.
2.35 Op 25 februari 2021 heeft klager verweerder geschreven dat hij als tegenbod
€ 80.000,- exclusief advocaatkosten verwachtte.
2.36 Op 4 maart 2021 heeft een videogesprek plaatsgevonden met verweerder, A en
klagers waarbij het voorstel van Achmea is besproken. In het advocatendossier bevindt
zich een memo van dit gesprek waarin onder meer is vermeld:
“(…) Uiteindelijk hebben we over de vervolgstappen gesproken en stelt cliënt voor
om een tegenvoorstel te doen bij Achmea. (…) Vervolgens aan hem gevraagd aan welke
bedragen hij denkt. (…) Hij wil een eigen onderneming starten en autobanden vanuit
Turkije naar Nederland importeren, maar heeft hiervoor een startkapitaal van 75.000
/85.000,- nodig. (…) [Verweerder] stelt voor om een brief te schrijven aan Achmea
en daarbij ook de schadestaat mee te sturen. Dan vervolgens aangegeven dat zijn voorstel
overeenkomt met de reeds geleden schade, maar dat in zijn voorstel geen bedrag is
meegenomen voor de toekomst. (…) Uiteindelijk spreken wij af om een en ander in een
brief te zetten en een tegenvoorstel te doen.”
2.37 Op 23 maart 2021 heeft verweerder telefonisch aan Achmea het tegenvoorstel
van € 85.000,- gedaan. Op 29 maart 2021 heeft verweerder opnieuw telefonisch contact
met Achmea. Dan biedt Achmea € 75.000,- aan schadevergoeding plus de volledige advocaatkosten.
2.38 Op 29 maart 2021 heeft verweerder klaagster telefonisch geïnformeerd dat Achmea
niet bereid was om € 85.000,- te betalen, maar dat Achmea wel € 75.000,- plus een
slotbetaling van € 7.600,- voor de kosten van verweerder wilde betalen.
2.39 Op 29 maart 2021 heeft verweerder de conceptvaststellingsovereenkomst die
hij van Achmea had ontvangen, aan klagers toegezonden, waarbij hij klager heeft meegegeven
dat hij deze overeenkomst kon ondertekenen indien hij daarmee akkoord is en dat het
voorstel bij non-acceptatie komt te vervallen. Klager heeft bij e-mail van 30 maart
2021 laten weten dat hij akkoord is met het voorstel van € 75.000,- als bedrag voor
de totale schadevergoeding, onder de voorwaarde dat de nota van het kantoor van mr.
M (ten bedrage van € 1.579,53) niet voor zijn rekening komt.
2.40 Hierop heeft verweerder, eveneens op 30 maart 2021, een e-mail van Achmea
aan klagers doorgestuurd. Hierin schrijft verweerder onder meer dat Achmea de declaratie
van mr. M niet wilde vergoeden en dat dat deze dus moest worden voldaan uit de schadevergoeding.
2.41 Op 1 april 2021 heeft klager, onder meer, geantwoord:
“lk voel mij aan mijn lot overgelaten en ik verwacht van uw kant ook geen nadere hulp
meer. lk vind deze houding van uw kant erg jammer en ben erg teleurgesteld in de samenwerking.
Nu ik de zaak ga schikken maak ik geen gebruik meer van uw diensten en regel ik het
verder zelf met de verzekeraar. lk wil niet dat u mij hier ook nog straks een rekening
voor gaat sturen en ik er financieel nog meer op achteruit ga.”
2.42 Op 1 april 2021 heeft verweerder klager, onder meer, het volgende geschreven:
“Ik vind het vervelend dat u de zaken zo opvat. Er is wel degelijk onderhandeld over
de nota van [het kantoor van mr. M] aangezien deze is opgenomen in de schadestaat.
Achmea heeft een lumpsum aangeboden waarin alle kosten zijn verdisconteerd waaronder
deze nota. Aangezien u mij hierop attendeerde heb ik voorgesteld om nog een extra
bedrag voor de nota van [het kantoor van mr. M] te claimen. lk heb erover nagedacht
en wil de zaak nu oplossen. Daarom zal ik ervoor zorgen dat [het kantoor van mr. M]
wordt betaald uit het slotbedrag dat Achmea aan mijn kantoor zal betalen. lk adviseer
u om de onderhandelingen niet zelf te gaan voeren aangezien de advocaatkosten onderdeel
uitmaken van de totale regeling. Het is dus in uw belang dat ik de zaak voor u afhandel.
Tot slot stuur ik u alle declaraties die ik heb gezonden (bijlage). Deze zaten bij
de brieven waarvan u per email een kopie heeft gehad. Wilt u mij bellen?”
2.43 Op 1 april 2021 heeft A telefonisch contact opgenomen met klagers en een poging
gedaan om er samen uit te komen. Op 6 april 2021 heeft klager verweerder het volgende
e-mailbericht gestuurd:
“Fijn dat u alsnog de rekening van [het kantoor van mr. M] voor uw rekening neemt.
Graag ontvang ik per omgaande een deugdelijke specificatie van al uw werkzaamheden
en uw facturen. Zo mis ik bijvoorbeeld de factuur van de slotdeclaratie. lk ontvang
ook graag de opdrachtbevestiging. Die heb ik namelijk eerder niet gekregen. Ik heb
[A] laten weten dat ik erover na wil denken of ik nog gebruik wil maken van uw diensten.
U hoort nog van mij."
2.44 Op 6 april 2021 heeft verweerder het volgende e-mailbericht gestuurd met de
tiende en tevens laatste declaratie met specificatie:
“Hierbij treft u mijn slotdeclaratie aan plus de specificatie die ik heb beperkt tot
en met 29 maart jongstleden. In het door Achmea toegezegde slotbedrag van € 7.600,-
zit ook de laatste nota ad € 508,20 van mijn medisch adviseur begrepen (bijlage).
Uit het overzicht blijkt welke declaraties mijn kantoor heeft verzonden en wat Achmea
heeft vergoed. Daarbij zitten ook de kosten voor het opvragen van medische informatie
en het inwinnen van medisch advies. lk begrijp dat ik u geen opdrachtverlening heb
gezonden waarop mijn uurtarief staat. Dit bedraagt € 275,- exclusief kantoorkosten
van 6,5% en BTW. Het tarief van [A] is lager, aanvankelijk € 185,- en sinds 2020 €
225,-. Om u tegemoet te komen zal ik ervoor zorgen dat de nota van [het kantoor van
mr. M] wordt betaald uit het slotbedrag dat Achmea heeft toegezegd. Als u nog vragen
heeft over de vaststellingsovereenkomst stel ik voor dat u mij belt. U kunt de stukken
het beste via mij terugsturen aangezien ik dan alles goed naar Achmea kan bevestigen."
2.45 Op 15 april 2021 heeft klaagster laten weten dat zij en klager ontevreden
zijn over de gang van zaken. Verweerder heeft hierop op 15 april 2021 per e-mail als
volgt geantwoord:
“Geachte [klagers], lk kan mij niet vinden in hetgeen u stelt en heb uw brief opgevat
als een klacht. Daarom zal mijn kantoor hem op de voorgeschreven wijze behandelen.
Mijn kantoorgenoot, [mr. J], treedt op als klachtenfunctionaris en komt op korte termijn
bij u op de zaak terug."
2.46 Bij brief van 29 april 2021 heeft mr. J (hierna: de klachtenfunctionaris)
een reactie gegeven op de klacht. De klachtenfunctionaris heeft op 14 mei 2021 met
klaagster telefonisch overleg gevoerd over de ingediende klachten, maar hebben samen
geen oplossing kunnen bereiken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder
het volgende:
a) verweerder heeft nagelaten een schriftelijke of mondelinge opdrachtbevestiging
te verstrekken voor de dienstverlening;
b) verweerder heeft onduidelijkheid laten bestaan omtrent de voorwaarden van de
dienstverlening;
c) verweerder heeft tijdens het intakegesprek niet met klagers besproken dat hij
A zou laten meewerken in de zaak;
d) verweerder heeft zonder overleg tussentijds het uurtarief van A verhoogd;
e) verweerder heeft niet gewezen op een mogelijke aanspraak op gefinancierde rechtsbijstand;
f) verweerder heeft zonder expliciete toestemming van klager voorschotdeclaraties
geïnd op de totale schadevergoeding waarop klager aanspraak maakt;
g) verweerder heeft de algemene voorwaarden en/of klachten-/geschillenregeling
niet ter hand gesteld;
h) verweerder heeft klager onvoldoende actief geïnformeerd over de voortgang van
de werkzaamheden in de zaak;
i) verweerder heeft onvoldoende tijd, aandacht en/of prioriteit aan de zaak geschonken;
j) verweerder heeft procedurele fouten gemaakt waardoor het belang van klager is
geschaad;
k) verweerder heeft onjuist advies gegeven waardoor de belangen van klager zijn
geschaad;
l) verweerder is afspraken niet nagekomen;
m) verweerder heeft excessief gedeclareerd;
n) verweerder heeft werkzaamheden gedeclareerd die niet zijn verricht of werkzaamheden
gedeclareerd waarvan klagers hebben aangegeven dat deze niet moesten worden uitgevoerd
of waarvan hen gegarandeerd was dat deze gratis zijn.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid in verband met tijdigheid
5.1 De raad ziet zich voor de vraag gesteld in hoeverre alle klachtonderdelen tijdig
zijn ingediend en overweegt hiertoe als volgt.
5.2 Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet geldt voor het indienen
van een klacht een vervaltermijn van drie jaar. Deze termijn start op het moment dat
de klager kennis heeft genomen, of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen, van het
handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het gaat dan
om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij de klager van het
handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve
wetenschap van dat handelen of nalaten bij de klager.
5.3 Op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 2 Advocatenwet blijft na afloop
van de vervaltermijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien
de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien (dus na die drie
jaar) bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van
een klacht één jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden
zijn aan te merken. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding
van deze termijn verschoonbaar zijn (vgl. Hof van Discipline van 7 december 2020,
ECLI:NL:TAHVD:2020:256).
5.4 De verwijten die verweerder worden gemaakt in klachtonderdelen a), b), c) en
g) hebben (volledig) betrekking op gedragingen van verweerder bij aanvang van de dienstverlening
op of omstreeks het intakegesprek op 18 april 2017. De klacht van klagers is voor
het eerst door de deken ontvangen op 25 juni 2021 en dus meer dan drie jaren nadat
klagers kennis hebben genomen of redelijkerwijs kennis hadden kunnen nemen van het
handelen van verweerder waarop de klachtonderdelen betrekking hebben.
5.5 Voor wat betreft de klachtonderdelen e), f), h), i), j), k), l), m) en n) heeft
te gelden dat deze klachtonderdelen niet tijdig zijn voor zover deze betrekking hebben
op de periode van dienstverlening tot 25 juni 2018. Hier heeft de raad evenmin aanleiding
te oordelen dat klagers niet eerder kennis hadden kunnen nemen van de verwijten waarop
deze klachtonderdelen betrekking hebben.
5.6 Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn,
dat deze klachtonderdelen buiten de termijn - en derhalve te laat - zijn ingediend,
is de raad niet gebleken. De stelling van klagers dat zij niet wisten dat het mogelijk
was een tuchtklacht in te dienen over een advocaat en dat zij dit direct hebben gedaan
nadat zij erop waren gewezen dat dit mogelijk was, kan niet als een zodanige bijzondere
omstandigheid gelden. Onbekendheid met wet- en regelgeving komt naar het oordeel van
de raad voor eigen rekening en risico van klagers.
5.7 De klachtonderdelen a), b), c) en g) zijn dan ook niet-ontvankelijk. De klachtonderdelen
e), f), h), i), j), k), l), m) en n) zijn niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking
hebben op de periode tot 25 juni 2018
5.8 Het voorgaande betekent dat de raad uitsluitend een inhoudelijk oordeel kan
geven over de klachtonderdelen d) en daarnaast over klachtonderdelen e), f), h), i),
j), k), l), m) en n) voor zover deze betrekking hebben op de periode vanaf 25 juni
2018.
Ontvankelijkheid in verband met belang van klaagster
5.9 De raad overweegt ten aanzien van het belang van klaagster bij de in 5.8 genoemde
klachtonderdelen het volgende. In de Advocatenwet komt het voorziene recht om een
klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene
die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang
is of kan worden getroffen.
5.10 De raad is van oordeel dat klaagster door het handelen van verweerder geen
rechtstreeks eigen belang heeft bij een klacht over verweerder. Verweerder heeft uitsluitend
als advocaat bijstand aan klager verleend. Weliswaar was klaagster als partner en
gemachtigde van klager hierbij nauw betrokken, maar in die hoedanigheid heeft klaagster
hooguit een afgeleid belang en dat is onvoldoende om haar klachten over verweerder
ontvankelijk te achten. De raad acht klaagster zelf dan ook niet-ontvankelijk in haar
klachten. De klachten zullen dan ook inhoudelijk alleen worden beoordeeld voor zover
zij zijn ingediend en toegelicht door klager (van wie klaagster de gemachtigde is).
Maatstaf inhoudelijke beoordeling klachtonderdelen klager
5.11 De klacht van klager heeft betrekking op de dienstverlening van zijn (voormalig
advocaat). De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft
de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die
de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met
de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan.
De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar
worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te
voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Die professionele standaard
veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk
handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.12 De raad zal de inhoudelijk te beoordelen klachtonderdelen aan de hand van
deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor
wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk
vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.13 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende
klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel
46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden
aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de
wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van
tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en
wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel d) – verhoging uurtarief A
5.14 Klager verwijt verweerder dat hij zonder overleg tussentijds het uurtarief
van A heeft verhoogd.
5.15 Verweerder voert aan dat hij de zaak van klager heeft behandeld en dat A daarbij
een ondersteunende rol heeft gespeeld. Verweerder heeft de werkzaamheden op de specificaties
bij de declaraties uitgesplitst en daarbij een apart tarief gehanteerd voor A. Aanvankelijk
bedroeg dit tarief € 185,- en vanaf december 2020 (dat wil zeggen vanaf declaratie
9) heeft verweerder dit tarief verhoogd naar € 225,-. Vanaf dat moment raakte A ook
intensiever betrokken bij de zaak van klager. De gebeurde wel nog steeds onder verweerders
verantwoordelijkheid. Klager was van deze intensievere rol van A op de hoogte en heeft
tegen deze werkwijze en rolverdeling geen bezwaar gemaakt. Hoewel de verhoging van
het uurtarief van A niet uitdrukkelijk met klager is besproken, was dit volgens verweerder
wel herleidbaar uit de aan klager (al dan niet in concept) toegezonden declaraties.
Klager heeft geen bezwaar gemaakt tegen de declaraties.
5.16 De raad overweegt het volgende. Op grond van gedragsregel 16 lid 1 dient een
advocaat zijn cliënt van belangrijke afspraken - in het bijzonder van financiële afspraken
- op de hoogte te brengen. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil
dient hij deze bovendien schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Verweerder heeft
erkend dat hij zonder overleg met, of instemming van, klager het uurtarief van A in
december 2020 heeft verhoogd. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de raad
onbetamelijk gehandeld. Dat de verhoging van het uurtarief volgens verweerder wel
viel te herleiden uit de specificaties bij de declaraties, leidt niet tot een ander
oordeel. Daarbij tekent de raad aan dat de door verweerder overgelegde declaraties,
en de daarbij behorende specificaties, nauwelijks inzichtelijk maken hoe de declaraties
zijn opgebouwd. Zo staat hierin per handeling het aantal minuten weergegeven zonder
het bedrag te vermelden dat daarbij hoort, maar wordt volstaan met één totaalbedrag
voor alle handelingen in die declaratie tezamen. Hiermee voldoet de declaratie evenmin
aan gedragsregel 17 lid 4 waarin onder meer is bepaald dat een declaratie zo moet
zijn ingericht dat een cliënt eenvoudig kan vaststellen hoe het te declareren bedrag
is opgebouwd. Ook de omstandigheid dat de declaratie in beginsel door Achmea zou worden
opgepakt, maakt niet dat verweerder op deze wijze – en zonder uitdrukkelijke instemming
van klager - het uurtarief van A mocht verhogen. Zoals verweerder zelf herhaaldelijk
kenbaar heeft gemaakt in zijn correspondentie, bleef klager, als opdrachtgever, immers
uiteindelijk verantwoordelijk voor de voldoening van de declaraties. De raad acht
klachtonderdeel d) gelet op het voorgaande omstandigheden dan ook gegrond.
Klachtonderdeel e) – mogelijkheid gefinancierde rechtsbijstand vanaf 25 juni 2018
5.17 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij klager op geen enkel
moment heeft gewezen op een mogelijke aanspraak op gefinancierde rechtsbijstand, ook
niet toen klager een WW-uitkering ontving.
5.18 De raad overweegt het volgende. Op grond van gedragsregel 18 lid 1 rust op
een advocaat de plicht om zijn cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking
komt voor gefinancierde rechtsbijstand, niet alleen bij aanvang van de zaak, maar
ook steeds tussentijds wanneer daartoe aanleiding bestaat.
5.19 Verweerder heeft toereikend aangevoerd dat er in het onderhavige geval geen
aanleiding was klager op enig moment op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand
te wijzen, nu er geen sprake van was dat klager hiervoor in aanmerking kwam. Allereerst
heeft te gelden dat deze optie in letselschadezaken alleen geldt indien de aansprakelijkheid
niet is erkend en dat was niet aan de orde in klagers zaak. Bovendien heeft verweerder
onweersproken gesteld dat klagers inkomen van circa € 2.500,- netto per maand te hoog
was om voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking te komen. Ook nadat klager
vanaf de tweede helft van 2020 een WW-uitkering ontving kwam hij hier niet voor in
aanmerking, omdat zijn inkomen, gecombineerd met het inkomen van klaagster - werkzaam
als jurist - met wie hij inmiddels een gezamenlijke huishouding is gaan voeren, te
hoog was. Van klachtwaardig handelen van verweerder is dan ook geen sprake. Gelet
hierop is klachtonderdeel e) ongegrond.
Klachtonderdelen f), m) en n) vanaf 25 juni 2018
5.20 Deze klachtonderdelen hebben alle betrekking op verweerders declaraties en
lenen zich daarom voor gezamenlijke behandeling. De raad stelt voorop dat verweerder
voor zijn werkzaamheden in totaal 10 declaraties heeft gestuurd in de periode van
31 augustus 2017 tot en met 6 april 2021. Gelet op de gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid
van deze klachtonderdelen (zie r.o. 5.1 tot en met 5.7), beperkt de beoordeling van
de raad zich tot de werkzaamheden genoemd in de declaraties binnen de driejaarstermijn.
Dat betekent dat uitsluitend ter beoordeling staan de gedeclareerde werkzaamheden
vanaf 25 juni 2018 vermeld in de specificatie bij de declaratie van 24 juli 2018 en
de daaropvolgende declaraties.
5.21 In klachtonderdeel f) verwijt klager verweerder dat hij zonder zijn expliciete
toestemming voorschotdeclaraties heeft geïnd op de totale schadevergoeding waarop
klager aanspraak maakte.
5.22 De raad overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel dat verweerder genoegzaam
heeft onderbouwd - en dit blijkt ook uit het overgelegde klachtdossier - dat klager
vanaf het begin van zijn werkzaamheden alle declaraties en urenspecificaties in kopie,
en een aantal daarvan zelfs in conceptvorm, heeft ontvangen. Klager heeft niet geprotesteerd
tegen de werkwijze, waarbij verweerder zijn voorschotdeclaraties bij Achmea indiende,
zodat verweerder er naar het oordeel van de raad van mocht uitgaan dat klager instemde
met deze werkwijze. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is de raad dan ook niet
gebleken, zodat klachtonderdeel f), voor zover dit ziet op de periode vanaf 25 juni
2018 ongegrond is.
5.23 In klachtonderdelen m) en n) verwijt klager verweerder onjuist en excessief
te hebben gedeclareerd. Ter toelichting van deze klachtonderdelen heeft klager een
groot aantal voorbeelden genoemd, die verweerder stuk voor stuk heeft weersproken.
De raad zal niet ingaan op al deze voorbeelden van klager en het verweer van verweerder
hiertegen. Een dergelijke bespreking valt buiten het bestek van dit geding, aangezien
de tuchtrechter geen declaratiegeschillen toetst, maar enkel waakt tegen excessief
declareren. Of een declaratie als excessief (en daarmee onjuist) moet worden aangemerkt
hangt af van de omstandigheden van het geval. Op grond van het omvangrijke klachtdossier
en de door partijen naar voren gebrachte standpunten, heeft de raad niet kunnen vaststellen
dat verweerder excessief (en daarmee onjuist) heeft gedeclareerd in dit geschil. Verweerder
heeft allereerst toereikend onderbouwd dat de kosten van rechtsbijstand weliswaar
relatief hoog zijn in verhouding tot de uiteindelijke schadevergoeding die aan klager
is uitgekeerd, maar dat bedacht dient te worden dat het in klagers zaak ging om twee
ongevallen en de zaak complex was doordat de medische causaliteit onduidelijk was
en de vraag zich aandiende of de schade nog wel volledig kon worden toegerekend. Aangezien
er zo veel vragen waren, diende dit ook te worden uitgezocht. Zoals ook blijkt uit
de correspondentie weergegeven onder de feiten, is er vooral veel en vaak gecommuniceerd
over concepten, de schadestaat en medische adviezen, hetgeen de hoogte van de kosten
grotendeels kan verklaren. Daarnaast geldt dat Achmea deze kosten (tot aan de laatste
declaratie) redelijk heeft bevonden en heeft voldaan. Tot slot hecht de raad eraan
op te merken dat klager de einddeclaratie van verweerder van € 7.600,- door Achmea
aan zichzelf heeft laten uitkeren en tot op heden heeft geweigerd deze aan verweerder
te voldoen, hetgeen de stelling dat sprake is van excessief declaratiegedrag, minst
genomen, in een ander daglicht stelt.
5.24 De raad komt op grond van voorgaande feiten en omstandigheden tot de slotsom
dat de klachtonderdelen f), m) en n), voor zover deze klachtonderdelen zien op de
periode vanaf 25 juni 2018, ongegrond zijn.
Klachtonderdelen h), i), j), k) en l) vanaf 25 juni 2018
5.25 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en gaan
over de kwaliteit van verweerders dienstverlening. Klager verwijt verweerder dat hij
hem onvoldoende actief heeft geïnformeerd over de voortgang van de werkzaamheden in
de zaak. Klager moest steeds zelf actief om informatie vragen. De summiere communicatie
die zij hadden, was met A. Als klager had geweten dat een juridisch medewerker (A)
op de zaak zou worden gezet, dan had hij voor een andere advocaat gekozen (klachtonderdeel
h). Verder verwijt klager verweerder onvoldoende tijd, aandacht en en/of prioriteit
aan de zaak te hebben geschonken. Alles wat klager aan A doorgaf, moest opnieuw worden
herhaald aan verweerder omdat verweerder niet op de hoogte was van de inhoud van het
dossier. Verweerder haalde vaak feiten van andere zaken door de war met de zaak van
klager. Verweerder kwam onvoorbereid op klagers over. Vaak moest klager zelf alles
bedenken, uitzoeken of regelen (klachtonderdeel i). Ook heeft verweerder volgens klager
procedurele fouten gemaakt (klachtonderdeel j), heeft verweerder klager een onjuist
advies gegeven (klachtonderdeel k) waardoor het belang van klager is geschaad. Tot
slot is verweerder volgens klager afspraken niet nagekomen (klachtonderdeel l). Klager
heeft zijn verwijten toegelicht aan de hand van de gang van zaken rondom de getroffen
regeling met Achmea. Klager wenste dat de kosten van zijn voormalig advocaat, mr.
M, als eis zou worden betrokken bij de onderhandeling. Klager wilde dat dit bedrag
buiten de schadestaat om werd betrokken bij de advocaatkosten. Verweerder wist niets
van deze kosten af en moest dit navragen bij A. Daaruit bleek dat verweerder deze
kosten niet eerder had meegenomen in zijn onderhandelingen, ondanks het feit dat klager
verweerder meermaals hierop had geattendeerd. Pas daarna heeft verweerder opnieuw
contact gezocht met Achmea met de vraag of Achmea bereid was deze de kosten te vergoeden.
Het is klager bovendien onduidelijk of verweerder of A de onderhandelingen heeft gevoerd
met Achmea en een regeling met Achmea heeft getroffen. Klager mocht niet bij de onderhandelingen
aanwezig zijn. Klager ontving slechts een telefoontje dat zijn bod van € 85.000,-
was afgewezen en nog voordat hij had kunnen reageren op het tegenbod van Achmea, had
verweerder zonder overleg of toestemming van klager akkoord gegeven op het tegenbod
van € 75.000,-, terwijl klager nog verder had willen onderhandelen, aldus steeds klager.
5.26 Verweerder betwist dat de kwaliteit van zijn dienstverlening onder de maat
is geweest. Inhoudelijk heeft hij, samen met zijn collega A, klager telkens deugdelijk
geadviseerd over de kansen en risico’s van de zaak. De zaak was complex en er moest
veel worden uitgezocht. Verweerder heeft samen met A klager telkens op de hoogte gehouden
van ontwikkelingen en iedere stap in de behandeling van zijn zaak is met klager afgestemd.
De onderhandelingen met Achmea heeft verweerder zelf gevoerd, nadat hij klager op
21 maart 2021 had voorgelicht en gesproken tijdens een 60 minuten durend videogesprek.
Daarin gaf klager te kennen dat hij de zaak wilden afsluiten. Klager kon zich, zo
gaf hij destijds te kennen, verenigen met een schadevergoeding van circa € 75.000,-
/ € 85.000,- (exclusief advocaatkosten) en daarom werd afgesproken om een tegenvoorstel
van € 85.000,- te doen. Verweerder heeft Achmea op 29 maart 2021 gebeld om het voorgaande
te mee te delen, hetgeen bij Achmea in goede aarde viel. Achmea verhoogde toen de
eerder aangeboden schadevergoeding van € 50.000,- naar € 75.000,- exclusief de advocaatkosten.
Méér zat er niet in aangezien Achmea bij non-acceptatie verder wilde met de expertises.
Verweerder heeft toen bij Achmea aangegeven dat hij dit voorstel aan klager moest
voorleggen, niets meer en niets minder. Dat Achmea meteen een vaststellingsovereenkomst
heeft toegezonden is in de letselschadepraktijk gebruikelijk en dit betekende niet
dat al een overeenkomst tot stand was gekomen. Het was een aanbod tot het sluiten
van een overeenkomst. Klager heeft, naar het oordeel van verweerder, naar omstandigheden
een zeer ruime schadevergoeding gekregen. Voor een hogere schadevergoeding was, zoals
gezegd, een onafhankelijk expertiseonderzoek nodig, hetgeen klager niet wilde ondergaan.
Verweerder heeft hierover meerdere malen uitvoerige persoonlijke gesprekken met klager
gevoerd en klager heeft zelf besloten het voorstel van Achmea te accepteren, aldus
verweerder.
5.27 De raad overweegt het volgende. Zoals volgt uit het toetsingskader onder 5.11,
geldt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen
sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag
worden verwacht. Tegen de achtergrond van het zeer omvangrijke klachtdossier en met
name het uitgebreid gedocumenteerde verweer van verweerder, komt de raad tot oordeel
dat van een ondermaatse dienstverlening aan klager niet is gebleken. Op basis van
de stukken wordt vastgesteld dat door verweerder en/of A veelvuldig inhoudelijk is
gecommuniceerd met klager. Hoewel een opdrachtbevestiging ontbreekt, blijkt uit het
dossier afdoende dat verweerder en/of A klager telkens op de hoogte heeft gehouden
van de ontwikkelingen in zijn zaak en geadviseerd heeft over de kansen en risico’s
in zijn zaak. Voor klagers verwijten dat verweerder onvoldoende actief communiceerde,
afspraken niet nakwam, onvoldoende tijd in de zaak stak, onjuiste adviezen heeft gegeven,
procedurefouten heeft gemaakt, niet goed op de hoogte was van het dossier en klagers
zaak verwarde met andere zaken, biedt het klachtdossier onvoldoende feitelijke grondslag.
Uit het dossier blijkt bovendien - zie verweerders e-mail aan klager van 30 maart
2021 - dat verweerder, anders dan klager stelt, de declaratie van mr. M wel degelijk
in de onderhandelingen heeft betrokken en dat deze kosten ook opgenomen zijn in de
eerste schadestaat die naar Achmea is gestuurd, zoals ook de klachtenfunctionaris
heeft vastgesteld. Bovendien blijkt - zie 2.44 - dat verweerder, om klager tegemoet
te komen, heeft aangeboden de kosten van mr. M te voldoen uit de slotbetaling van
Achmea (welke betaling verweerder, als overwogen, nooit heeft ontvangen). De stelling
van klager dat verweerder die kosten zou zijn vergeten en daarmee klachtwaardig heeft
gehandeld, wordt dan ook verworpen.
5.28 De raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de klachtonderdelen
h), i), j), k) en l), voor zover deze zien op de periode vanaf 25 juni 2018 ongegrond
zijn.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft zonder overleg met of instemming van klager het uurtarief
van de juridisch medewerker A verhoogd. Bovendien heeft te gelden dat de door verweerder
overgelegde declaraties, en de daarbij behorende specificaties, nauwelijks inzichtelijk
maken hoe de declaraties zijn opgebouwd. Verweerder heeft daarmee tuchtrechtelijk
verwijtbaar gehandeld. Gelet op de ernst van dit handelen en mede gelet op de omstandigheid
dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, acht de raad een waarschuwing
passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a), b), c) en g) niet-ontvankelijk.
- verklaart klachtonderdelen e), f), h), i), j), k), l), m) en n) voor zover deze
betrekking hebben op de periode tot 25 juni 2018 niet-ontvankelijk;
- verklaart de klacht voor zover ingediend door klaagster niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdelen e), f), h), i), j), k), l), m) en n) voor zover ingediend
door klager en voor zover betrekking hebbend op de periode vanaf 25 juni 2018 ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel d) voor zover ingediend door klager gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen en J.C. Ellerman, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 26 juni 2023