ECLI:NL:TADRAMS:2023:118 Raad van Discipline Amsterdam 23-331/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:118 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-06-2023 |
Datum publicatie: | 03-07-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-331/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over verweerder in zijn hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap. Klager wordt niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten in een artikel gepubliceerd in het NRC-Handelsblad. Niet gebleken is dat verweerder met die uitlatingen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 26 juni 2023
in de zaak 23-331/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 16 mei 2023 met kenmerk 2167708/JS/AS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Bij beschikking van 17 september 2020 heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof
Amsterdam (hierna: de OK) verweerder voor de duur van de procedure benoemd tot bestuurder
van een vennootschap (hierna: de vennootschap). Tevens heeft de OK bij deze beschikking
een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken binnen de vennootschap.
De heer Van A is daarbij als onderzoeker (hierna: de onderzoeker) aangesteld. Het
onderzoek diende zich (onder meer) te richten op de timing van het verlenen van goedkeuring
aan een dividenduitkering aan twee aandeelhouders van de vennootschap.
1.2 Klager is bestuurder van een trustkantoor geweest. Dit trustkantoor is bestuurder
van één van de twee hiervoor genoemde aandeelhouders.
1.3 De door de OK benoemde onderzoeker heeft op 31 oktober 2022 zijn verslag uitgebracht.
Dit verslag is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
1.4 De vennootschap is in juli 2021 een civielrechtelijke procedure gestart tegen
(onder andere) klager. Deze procedure ziet op onttrekking van gelden aan de vennootschap
door middel van een dividenduitkering.
1.5 Verweerder is in het najaar van 2022 door journalisten van het NRC-handelsblad
(hierna: NRC) geïnterviewd. Op 4 november 2022 is in NRC een artikel verschenen. In
dit artikel staat onder meer het volgende:
1.6 “In maart 2023 moeten de partijen voor de rechtbank Amsterdam verschijnen in
deze civiele zaak, waarmee [verweerder] hoopt het gestolen geld terug te krijgen.
“We willen de knikkers terug”, zegt hij. “En daarnaast vinden we het een enorm ethisch
probleem. Al die facilitators, de trustbestuurders, banken, advocaten, zijn allemaal
schakels in een systeem waarmee I(…) d(…) S(…) miljoenen heeft kunnen verduisteren.
Het zijn meer dan figuranten.” Facilitators blijven vaak buiten schot van het Openbaar
Ministerie, zegt [verweerder]. Advocaat D(…): “Corruptie mag niet lonen, ook in Nederland
niet.”
1.7 Op 2 december 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder
in verband met de uitlatingen in het artikel van het NRC.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
dat hij zich in de publicatie in NRC van 4 november 2022 onnodig grievend heeft uitgelaten
over klager. In dat artikel suggereert verweerder door klager gepleegde criminele
handelingen - vervalsing van documenten c.q. het ondertekenen van documenten met de
wetenschap dat deze vervalst zijn - terwijl verweerder weet dat dit niet waar is.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Voor zover verweerder stelt dat de klacht van klager niet-ontvankelijk is omdat
verweerders gedragingen aan de vennootschap waarvan hij bestuurder is moeten worden
toegerekend, volgt de voorzitter verweerder niet in dit betoog. Verweerder heeft de
uitlatingen gedaan die klager als onnodig grievend heeft ervaren, zodat verweerder
door middel van het tuchtrecht op deze uitlatingen aangesproken moet kunnen worden.
Dat verweerder deze uitlatingen als bestuurder van de vennootschap heeft gedaan acht
de voorzitter voor de ontvankelijkheidstoets verder niet relevant. De voorzitter acht
klager dan ook ontvankelijk in zijn klacht.
4.2 De voorzitter overweegt voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling van de
klacht verder het volgende. De voorzitter stelt vast dat verweerder de uitlatingen
in kwestie heeft gedaan in zijn hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap. Het
in de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten
van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen.
Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat
blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Het criterium waaraan het handelen
van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter
een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig
wordt getoetst. Getoetst wordt namelijk slechts of de advocaat zich bij de vervulling
van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur
wordt geschaad.
4.3 In het onderhavige geschil ligt de vraag voor of verweerder met zijn uitlatingen
in NRC het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Hiervan is naar het oordeel
van de voorzitter geen sprake. Verweerder heeft toereikend gesteld dat hij klager
niet bij naam heeft genoemd in het artikel en hem daarin ook niet persoonlijk heeft
beschuldigd van het plegen van strafbare feiten. Verweerder heeft slechts de oproep
gedaan dat het strafrecht zijn beloop moet hebben in deze zaak en dat het OM onderzoek
moet doen naar Nederlandse betrokkenen door een vervolging in te stellen. De voorzitter
volgt verweerder in zijn stelling dat hij niet verantwoordelijk is voor het NRC-artikel
zelf, maar uitsluitend voor zijn uitlatingen hierin. Niet gebleken is dat verweerder
klager in zijn uitlatingen bij naam heeft genoemd. Dat NRC klagers naam en betrokkenheid
benoemt en beschrijft in het artikel is volgens verweerder op basis van openbare informatie
en kan niet aan zijn handelen toegerekend worden. Dat klager het inzoomen op en het
uitvergroten van zijn naam alleen maar kan zien in combinatie met de gepubliceerde
oproep van verweerder dat het OM vervolging zou moeten instellen tegen Nederlandse
betrokkenen, overtuigt de voorzitter niet van een ander oordeel hierover.
4.4 Op grond van het voorgaande komt de voorzitter tot de slotsom dat verweerder
zich niet zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
Dat betekent dat de klacht kennelijk ongegrond zal worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 26 juni 2023