ECLI:NL:TADRAMS:2023:115 Raad van Discipline Amsterdam 23-302/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:115 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-06-2023 |
Datum publicatie: | 29-06-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-302/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over een advocaat van een derde. Verweerster heeft een oordeel gegeven over de door de bewindvoerder aan haar voorgelegde juridische kwestie ten aanzien van de verkoop van de woning aan klager. Het begrip te kwader trouw dat zij in haar advies heeft gebruikt over klager betreft een juridisch gebruikelijke term die passend en functioneel is in het advies dat zij de bewindvoerder wenste te geven. De gekozen bewoordingen en toonzetting zijn tuchtrechtelijk aanvaardbaar en daarmee niet onnodig grievend. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 19 juni 2023
in de zaak 23-302/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 4 mei 2023 met kenmerk 2192571/JS/MvV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 De heer S (hierna: S) is eigenaar van een woning (hierna: de woning). S heeft
op 29 oktober 2009 een overeenkomst gesloten met klager, die de stiefvader van S is.
Die overeenkomst houdt in dat klager de woning zou kopen van S voor een bedrag van
€ 115.000,- en dat de woning zou worden opgeleverd aan klager, als klager daarom zou
verzoeken. Klager kon wel al beschikken over de woning.
1.2 Op grond van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 21 april
2020 staan de goederen van klager onder bewind van mevrouw A van P Bewindvoering (hierna:
de bewindvoerder). De bewindvoerder heeft verweerster verzocht te adviseren over deze
overeenkomst tussen klager en S waarbij S de woning aan klager heeft verkocht.
1.3 Bij brief van 29 december 2020 heeft verweerster de bewindvoerder hierover
geadviseerd. In de brief schetst verweerster een overzicht van de situatie en een
plan van aanpak met betrekking tot de eigendom en verkoop van de woning. Verweerster
schrijft in dat verband, voor zover relevant: “(…) Hoe dan ook: in deze zaak is een
uitleg van de overeenkomst niet mogelijk gezien de situatie van [S] en de gedragingen
van [klager], die duidelijk te kwader trouw ageert. Het verzoek van [klager] tot overdracht
van de woning is in ieder geval na het sluiten van de “overeenkomst” nimmer gekomen
en de woning is tot op heden nog steeds in eigendom van [S]. Echter, feitelijk is
het [klager] die sinds 2009 over de woning beschikt, deze exploiteert door middel
van verhuur aan twee huurders (…) en zelfs voorzitter is van de VvE van het pand waarvan
de woning onderdeel uitmaakt. Opvallend is dat hij niet de maandelijkse bijdrage aan
de VvE wenst te betalen. (…) Hij heeft op 2 maart 2020 namens de VvE beslag laten
leggen op de woning tot zekerheid van betaling van een - beweerdelijke - achterstand
in de maandelijkse bijdrage aan het reservefonds van de VvE (…). De woning dient thans
te worden verkocht als gevolg van de financiële situatie van [klager]. Het is duidelijk
dat [klager] alles doet om dit te voorkomen (…). Nu [S] (….) rechtstreeks contact
heeft en houdt met [klager], dient mijns inziens – zonder verdere ruggespraak met
hem of anderen – zo spoedig mogelijk een koopovereenkomst te worden gesloten met de
koper die u op het oog heeft (…).”
1.4 De bewindvoerder heeft het advies van verweerster als productie overgelegd
in een procedure bij de kantonrechter om diens goedkeuring voor de verkoop van de
woning te verkrijgen. Ook is het advies als productie ingebracht in een procedure
die klager voert tegen de bewindvoerder.
1.5 Op 27 december 2022 (ontvangen op 29 december 2022) heeft klager bij de deken
een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
dat zij zich in haar brief van 29 december 2020 onnodig grievend over klager heeft
uitgelaten en dat die uitlatingen bovendien feitelijk onjuist zijn.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klacht
4.1 De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht
in te dienen over een advocaat alleen toekomt aan diegene die door het handelen of
nalaten waarover wordt geklaagd, rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
4.2 Verweerster voert aan dat de inhoud van haar advies niet voor klager was bestemd
maar voor haar toenmalige cliënte, de bewindvoerder van S. Klager was noch cliënt,
noch wederpartij van verweerster en heeft dus, aldus verweerster geen enkel belang
bij deze klacht, omdat hij niet rechtstreeks (door verweerster) in zijn belang is
geschaad.
4.3 De voorzitter volgt verweerster niet in de betoog. Zoals verweerster zelf heeft
gesteld was zij zich er bij het opstellen van het advies terdege van bewust dat haar
advies onder ogen kon komen van derden, waaronder een rechter. De voorzitter begrijpt
uit het klachtdossier dat dit ook is gebeurd. De bewindvoerder heeft het advies ingebracht
in een procedure bij de kantonrechter waarin om toestemming voor de verkoop van de
woning is verzocht en het advies is ook ingebracht in een procedure die klager voert
tegen de bewindvoerder. Klager acht zich door de uitlatingen die verweerster over
hem heeft gedaan in het advies, dat nu onderdeel uitmaakt van twee procedures waarin
klager partij is, in zijn belang geschaad. Gelet hierop heeft klager naar het oordeel
van de voorzitter een voldoende rechtstreeks eigen belang bij de klacht over verweerster.
De klacht van klager is derhalve ontvankelijk.
Inhoudelijk oordeel
4.4 De klacht gaat over verweerster als advocaat van een derde, namelijk van de
bewindvoerder. Uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht is in een dergelijk geval
dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van de cliënt te
behartigen op de wijze als de advocaat in overleg met de cliënt goeddunkt. Deze vrijheid
is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich
niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij/derde, (b) de advocaat geen
feiten mag poneren waarvan de advocaat de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen,
(c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van de cliënt de belangen van de
wederpartij of van derden niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk
doel.
4.5 Klager is van mening dat verweerster zich in haar advies van 29 december 2020
aan de bewindvoerder onnodig grievend over hem heeft uitgelaten. De opmerking van
verweerster dat klager “duidelijk te kwader trouw ageert”, ontbeert elke feitelijke
grond en is onjuist en onnodig grievend. Deze opmerking wordt geenszins genuanceerd,
bijvoorbeeld als zijnde enkel de mening van verweerster. Ook hetgeen verweerster heeft
gesteld over het niet betalen van de maandelijkse bijdrage aan de VvE en het door
klager gelegd beslag op de woning, is feitelijk onjuist. Verweerster heeft zonder
enig feitelijk onderzoek te doen een advies geschreven, dat alleen al doordat het
door een advocaat is opgesteld de suggestie wekt dat het een correcte voorstelling
van feiten betreft, terwijl het tegendeel waar is. Klager is hierdoor in een kwaad
daglicht gesteld. Verweerster had dit moeten beseffen en een voorbehoud moeten maken
met betrekking tot het gebruik van het advies.
4.6 Verweerster voert aan dat de opmerking ter zake de gedragingen van klager slechts
een juridisch oordeel van verweerster was waartoe zij op zorgvuldige wijze is gekomen
op basis van de door haar cliënte aan haar verstrekte informatie. Verweerster betreurt
het dat klager zich persoonlijk aangevallen voelt. Volgens verweerster berust dit
echter op een misverstand. Er is geen sprake van een zware beschuldiging aan het adres
van klager, laat staan dat verweerster zich met het advies onnodig grievend zou hebben
uitgelaten jegens klager. Te kwader trouw is een juridisch begrip en het was ook in
die context bedoeld. Met betrekking tot de stelling van klager dat een aantal feiten
genoemd in de brief aan haar cliënte onjuist zouden zijn, merkt verweerster op dat
zij niet in de gelegenheid is om de juistheid of onjuistheid van de stellingen van
klager te verifiëren. In het algemeen kan zij zeggen dat zij in haar twintig jaar
als advocaat nog nooit een stelling naar voren heeft gebracht waarvan zij de onjuistheid
kende of had moeten kennen: niet naar cliënten toe en niet naar derden toe.
4.7 De voorzitter overweegt het volgende. Hoewel voorstelbaar is dat klager zich
gegriefd voelt door de uitlatingen van verweerster over hem in haar advies, zijn de
uitlatingen naar het oordeel van de voorzitter niet onnodig grievend. Van onnodige
grievende uitlatingen is sprake wanneer uitlatingen apert onjuist, zeer kwetsend of
neerbuigend zijn of wanneer deze in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan
het debat. Daarvan is niet gebleken. Verweerster heeft een oordeel gegeven over de
door de bewindvoerder aan haar voorgelegde juridische kwestie ten aanzien van de verkoop
van de woning van S aan klager. Het begrip te kwader trouw dat zij in haar advies
heeft gebruikt over klager betreft een juridisch gebruikelijke term die passend en
functioneel is in het advies dat zij de bewindvoerder wenste te geven. De gekozen
bewoordingen en toonzetting zijn in die context tuchtrechtelijk aanvaardbaar.
4.8 Voor zover klager verweerster verwijt dat zij zonder enig feitelijk onderzoek
te doen een advies heeft geschreven en dat verweerster daarbij uitgegaan is van verkeerde
feiten, geldt het volgende. Verweerster heeft aangevoerd dat zij gebruik heeft gemaakt
van de informatie die haar cliënte haar heeft verstrekt en zij niet in de gelegenheid
was om die feiten op juistheid te verifiëren. De voorzitter overweegt dat het verweerster
vrijstaat om gebruik te maken van het feitenmateriaal dat haar cliënte haar verschaft.
Slechts in uitzonderingsgevallen is zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
Daarbij moet het gaan om informatie waarvan op voorhand duidelijk is dat die apert
onjuist is. Dat in dit geval van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake was en verweerster
nader onderzoek had moeten doen naar de haar verstrekte informatie heeft klager onvoldoende
onderbouwd en blijkt overigens ook niet uit het klachtdossier. Van verwijtbaar handelen
door verweerster is ook in dat verband niet gebleken.
4.9 De voorzitter komt gelet op bovenstaande tot de slotsom dat verweerster binnen
de grenzen is gebleven van de vrijheid die zij als advocaat wederpartij geniet. De
voorzitter zal de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond
verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2023.
Griffier Voorzitter