ECLI:NL:TADRAMS:2023:114 Raad van Discipline Amsterdam 23-300/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:114
Datum uitspraak: 19-06-2023
Datum publicatie: 29-06-2023
Zaaknummer(s): 23-300/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de dienstverlening van de eigen advocaat.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 19 juni 2023
in de zaak 23-300/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 4 mei 2023 met kenmerk 2016285/JS/MvV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief van klager van 19 mei 2023, door de raad ontvangen op 25 mei 2023.  

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Op 15 juni 2021 is klager door de politie-eenheid Noord-Nederland aangehouden. 
1.2    Op 16 juni 2021 is klager voor de eerste maal door de politie verhoord. Tijdens dit verhoor heeft klager afgezien van het recht op rechtsbijstand. Later dezelfde dag is klager voor de tweede maal verhoord. Ook tijdens dit verhoor heeft hij geen gebruik gemaakt van bijstand van een advocaat. Op 17 juni 2021 is klager voor de derde maal verhoord en ook tijdens dit verhoor was er geen sprake van rechtsbijstand. In het kader van de voorgeleiding is mr. S, advocaat te Leeuwarden, aan klager toegevoegd. 
1.3    Op 17 augustus 2021 heeft klager zich tot mr. P gewend met het verzoek tot overname van de strafzaak. 
1.4    Op 5 september 2021 heeft klager zich tot verweerster gewend met het verzoek om hem als advocaat bij te staan. Verweerster heeft, na contact met mr. P, klager in de PI bezocht en heeft de behandeling van de strafzaak overgenomen. Verweerster heeft klager gedurende zes maanden als advocaat bijgestaan.  
1.5    Op 24 september 2021 heeft een pro forma zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank). Blijkens het proces-verbaal was verweerster als advocaat ter zitting aanwezig en was klager via een videoverbinding aanwezig. In het proces-verbaal staat, voor zover relevant: “De raadsvrouw voert -zakelijk weergegeven- onder meer aan: Er was toegezegd dat verdachte fysiek aanwezig mocht zijn. Het is vervelend dat dat niet is gebeurd. Ik zou dit graag met verdachte willen bespreken. De rechtbank onderbreekt de zitting. De rechtbank hervat na een korte onderbreking de zitting. De raadsvrouw voert -zakelijk weergegeven - onder meer aan: ik heb met verdachte gesproken en wij zien dat het om proceseconomische redenen wenselijk is dat verdachte via een videoverbinding aanwezig is.”
1.6    Op 7 oktober en 28 oktober 2021 heeft verweerster klager opnieuw bezocht in de PI. De toenmalige kantoorgenoot van verweerster, mr. Van S, heeft klager op 15 november 2021 bezocht in de PI. 
1.7    Op 26 november 2021 heeft een pro forma zitting plaatsgevonden. Blijkens het proces-verbaal was als advocaat van klager mr. Van S aanwezig en was klager niet aanwezig. In het proces-verbaal staat over klagers afwezigheid het volgende: “De raadsman verklaart desgevraagd dat verdachte niet aanwezig wenst te zijn en dat hij gisteren een afstandsverklaring heeft getekend. De raadsman verklaart uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen. De rechtbank laat de advocaat tot de verdediging toe, zodat de zaak op tegenspraak wordt behandeld.” 
1.8    Op 29 november 2021 heeft verweerster namens klager bij de rechtbank een klaagschrift ingediend strekkende tot teruggave van alle inbeslaggenomen goederen. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft hiertegen verweer gevoerd en zich in dat kader op het standpunt gesteld dat het beklag integraal ongegrond moest worden verklaard.
1.9    Op 21 december 2021 heeft een pro forma zitting plaatsgevonden over de vordering van het OM tot observatie. Blijkens het proces-verbaal van deze zitting was mr. S als advocaat aanwezig en was klager niet op de zitting aanwezig. In het proces-verbaal staat hierover het volgende: “De voorzitter deelt (…) het volgende mee: Verdachte zou via een geluids- en beeldverbinding aanwezig moeten zijn om hierop te worden gehoord, maar ik constateer dat de rechtbank de enige deelnemer is in het videogesprek. De griffier belt met de PI (…). Een medewerker van de PI (…) deelt mee dat verdachte niet gehoord wil worden en afstand doet van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. De raadsman deelt (…) het volgende mee: Ik ga ervan uit dat dat zijn wens is. (…) Ik denk dat hij misschien wel fysiek ter zitting wil verschijnen, maar hij zal inhoudelijk niet veel toe kunnen voegen aan mijn verhaal. (…) De rechtbank heft besloten om te de vordering (…) tot observatie te behandelen zonder dat verdachte daarbij aanwezig is. Verdachte is tweemaal in de gelegenheid gesteld om ter zitting te verschijnen. (…) Hij doet ook vandaag uitdrukkelijk afstand van zijn recht om bij de behandeling (…) aanwezig te zijn.”
1.10    Mr. Van S heeft zich op de zitting van 21 december 2021 bediend van een pleitnota. In de pleitnota is verweer gevoerd tegen de vordering van het OM tot observatie en in dat kader naar voren gebracht dat de vordering van het OM tot plaatsing in het PBC niet voldoet aan de hiervoor wettelijke vereisten en dat de vordering derhalve afgewezen dient te worden.
1.11    Bij beschikking van 31 januari 2022 heeft de rechtbank het klaagschrift van 29 november 2021 dat verweerster namens klager had ingediend grotendeels gegrond verklaard en is beslist dat een deel van de inbeslaggenomen goederen aan klager teruggegeven moest worden. Dit gold echter niet voor de laptop.
1.12    Op 15 februari 2022 heeft een pro forma zitting plaatsgevonden. Blijkens het proces-verbaal was mr. Van S als raadsman aanwezig en zou klager via een videoverbinding aanwezig zijn. Vanwege een landelijke storing was het echter niet mogelijk om verbinding te krijgen met de PI. De rechtbank heeft contact opgenomen met de PI en te horen gekregen dat klager afstand deed van zijn recht ter terechtzitting te verschijnen. 
1.13    Bij per e-mail toegezonden brief van 1 maart 2022 heeft verweerster de rechtbank verzocht om het verstrekken van de audiovisuele registraties van de drie verhoren van klager die hebben plaatsgevonden op 16 juni 2021 en 17 juni 2021. Bij het bezoek van mr. Van S aan klager in de PI op 4 maart 2023 heeft hij klager over dit verzoek aan de rechtbank geïnformeerd.  
1.14    Op 4 maart 2022 is de strafzaak op verzoek van klager overgedragen aan advocaat mr. R. Verweerster heeft van mr. R vernomen dat klager overweegt zelf de verdediging te zullen voeren voor de inhoudelijke behandeling.
1.15    Op 12 juli 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Verweerster heeft op 8 augustus 2022 verweer gevoerd tegen de klacht. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. 
a)    verweerster heeft geen gehoor gegeven aan klagers verzoeken de audiovisuele opname of transcriptie van het verhoor door de politie op te vragen; 
b)    verweerster heeft klager gezegd dat hij al zijn in beslag genomen goederen retour zou krijgen, maar het OM heeft zijn laptop niet vrijgegeven; 
c)    verweerster had klager gegarandeerd dat hij op de zitting aanwezig zou kunnen zijn, maar klager heeft geen enkele van de pro-forma zittingen bij de rechtbank in levenden lijve bijgewoond; 
d)    klager heeft een PBC (Pieter Baan Centrum) onderzoek moeten ondergaan zonder enige onderbouwing door het OM. 
e)    verweerster heeft haar geheimhoudingsplicht geschonden door de deken bij e-mailbrief van 8 augustus 2022 te informeren dat zij van de opvolgend advocaat had begrepen dat klager overwoog zelf de verdediging te zullen voeren voor de inhoudelijke behandeling. 


3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Bovendien is de advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen.
4.2    Op grond van de artikelen 10a lid 1 sub e en 11a Advocatenwet is de advocaat ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig kennisneemt tot geheimhouding verplicht.
Klachtonderdeel a)
4.3    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij - ondanks zijn herhaalde verzoeken en ondanks verweersters mededelingen dat zij dit zou doen - heeft nagelaten de transcripties van het verhoor op te vragen. Klager achtte het opvragen van de transcripties van het verhoor van belang, nu de uitwerking van het verhoor ernstige discrepanties zou bevatten met hetgeen werkelijk door hem is verklaard, aldus klager.
4.4    Dit klachtonderdeel faalt. Op grond van het overgelegde klachtdossier en het verweer van verweerster stelt de voorzitter vast dat verweerster op 1 maart 2022 de audiovisuele registraties van de verhoren bij de rechtbank heeft opgevraagd. Over de indiening van dit verzoek heeft mr. Van S klager bij zijn bezoek op 4 maart 2022 geïnformeerd. Klachtonderdeel a) is hiermee kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel b) 
4.5    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster het uitblijven van de teruggave van zijn laptop.
4.6    Ook dit klachtonderdeel faalt. Uit het klachtdossier blijkt dat de rechtbank in haar beschikking van 31 januari 2022 heeft beslist dat de laptop niet aan klager zou worden geretourneerd. Van deze rechterlijke beslissing valt verweerster geen verwijt te maken. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.  

Klachtonderdeel c) 
4.7    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij hem had gegarandeerd dat hij op de zitting aanwezig zou kunnen zijn, maar dat klager geen enkele van de pro-forma zittingen bij de rechtbank in levenden lijve heeft bijgewoond.
4.8    Verweerster voert het volgende aan. Uit het proces-verbaal van de pro forma zitting van 24 september 2021 blijkt dat klager via een videoverbinding aanwezig was. Verweerster heeft namens klager bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid door middel van deze videoverbinding in plaats van fysieke aanwezigheid. Zij heeft bepleit dat fysieke aanwezigheid was toegezegd en om die reden dat zij de noodzaak zag om de zitting te schorsen om te overleggen met haar client. Tijdens de schorsing heeft verweerster de wenselijkheid en noodzaak van fysieke aanwezigheid boven de aanwezigheid via videoverbinding met klager besproken. Klager is akkoord gegaan met de uitvoering van het recht op aanwezigheid middels een videoverbinding zoals is terug te lezen in het proces-verbaal van de zitting van 24 september 2021. Voor de pro forma zittingen d.d. 26 november 2021, 21 december 2021 en 15 februari 2022 heeft klager afstand getekend, zo blijkt uit de processen-verbaal van de pro forma zittingen. Mr. Van S heeft vooraf telefonisch en fysiek (in de PI) besproken of hij aanwezig wenste te zijn tijdens de behandelingen van de pro forma zittingen. Daarbij is klager geïnformeerd over de voor- en nadelen van aanwezigheid bij de zitting, de mogelijke bijdrage die klager tijdens een pro forma zitting kan leveren en de mogelijke gevolgen van het tekenen van afstand van aanwezigheid tijdens de pro forma zittingen. Klager heeft tijdens deze gesprekken te kennen gegeven dat hij niet aanwezig wenste te zijn (om hem moverende redenen) en afstand van zijn aanwezigheidsrecht zou tekenen. Deze mededeling heeft mr. Van S ter zitting van 26 november 2021 en 21 december 2021 aan de rechtbank overgebracht, waarna de afstandsverklaring door de rechtbank bij de PI is geverifieerd. Op 15 februari 2022 had de rechtbank een videoverbinding voor de zitting van klager georganiseerd. Wegens een landelijke storing was het netwerk niet beschikbaar en kon de videoverbinding niet tot stand komen. De rechtbank heeft ter zitting de wens tot aanwezigheid van klager telefonisch bij de PI nagevraagd. Uit dit gesprek tussen de voorzitter van de rechtbank met de PI en klager in het bijzijn van mr. Van S bleek dat klager een afstandsverklaring had ondertekend. Ook voor de zitting van 15 februari 2022 heeft klager derhalve afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht
4.9    De voorzitter overweegt het volgende. Het is de verantwoordelijkheid van de advocaat om conform de wens van zijn cliënt een beroep te doen op het aanwezigheidsrecht van een cliënt op zitting en de wens tot aanwezigheid aan de rechterlijke instantie kenbaar te maken. Op grond van het betoog van verweerster en het toegezonden klachtdossier, komt de voorzitter tot de slotsom dat deze verantwoordelijkheid in achtgenomen is en verweerster geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat klager niet fysiek aanwezig is geweest op de zittingen. Nog los van het feit dat verweerster niet bij alle zittingen als advocaat van klager aanwezig was en daarmee ook geen verantwoordelijkheid draagt voor de gang van zaken op die zittingen, geldt dat genoegzaam is gebleken dat klager ofwel via videoverbinding aanwezig was ofwel afstand had gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. Van klachtwaardig handelen is dan ook niet gebleken. Klachtonderdeel c) is derhalve kennelijk ongegrond.  

Klachtonderdeel d) 
4.10    Klager verwijt verweerster dat hij een PBC onderzoek heeft moeten ondergaan zonder enige onderbouwing van het OM. 
4.11    De voorzitter volgt klager niet in dit klachtonderdeel. Verweerster heeft toereikend aangevoerd dat ondanks het uitgebreide verweer dat blijkens de in het geding gebrachte pleitnota is gevoerd tegen de vordering van het OM tot plaatsing in het PBC, de rechtbank de plaatsing in het PBC heeft bevolen. Het is de voorzitter niet gebleken dat het gevoerde verweer niet voldeed aan de eisen die binnen de beroepsgroep als professionele standaard heeft te gelden. Van klachtwaardig handelen is niet gebleken, zodat klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond is. 
Klachtonderdeel e) 
4.12    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door de deken in haar verweerschrift van 8 augustus 2022 mee te delen dat zij van de opvolgend advocaat had begrepen dat klager overwoog zelf de verdediging te zullen voeren voor de inhoudelijke behandeling. 
4.13    Ook dit klachtonderdeel slaagt niet. Zoals verweerster terecht heeft aangevoerd, moet verweerster zich kunnen verweren ten aanzien van de klacht van klager over haar dienstverlening aan hem. In een dergelijke procedure kan het niet anders dan dat er informatie wordt gedeeld over de kwestie en derhalve over klager. Deze informatie is in het kader van de klachtprocedure gedeeld met de deken en deze informatie is derhalve, anders dan klager stelt, niet naar buiten gebracht. Van schending van de geheimhoudingsplicht en daarmee van klachtwaardig handelen is geen sprake. Klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond. 
4.14    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j  Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2023. 


Griffier         Voorzitter