ECLI:NL:TADRAMS:2023:110 Raad van Discipline Amsterdam 23-009/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:110 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-06-2023 |
Datum publicatie: | 16-06-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-009/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Klager 1 heeft als 100% aandeelhouder van klager 2 slechts een afgeleid belang bij de klacht over verweerder en dat is onvoldoende voor ontvankelijkheid. Het is de raad niet gebleken dat verweerder zich heeft beroepen op valse dan wel gefingeerde vorderingen en stukken en ook niet dat verweerder wist of behoorde te weten dat de informatie die hij van zijn cliënt kreeg onjuist was. Er is in ieder geval geen moment aan te wijzen waarop verweerder namens zijn cliënt bewust stukken heeft ingediend waarvan hij wist dat die gefingeerd waren. Het debat over deze stukken is pas ontstaan nadat verweerder de vordering namens zijn cliënt had ingediend. Het enkele feit dat in de onderliggende procedure tussen klager 2 en de heer O. door de rechtbank Amsterdam op 18 mei 2022 een oordeel is gegeven over de status dan wel de rechtsgeldigheid van de vordering van de heer O. en de stukken waarop hij die heeft gebaseerd, brengt niet mee dat verweerder deze stukken nooit in die procedure had mogen overleggen of had moeten weten dat die stukken onjuiste informatie bevatten. Klacht in alle onderdelen ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 5 juni 2023
in de zaak 23-009/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerder
gemachtigde: mr. W. Knoester, advocaat te Rotterdam
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 27 juli 2022 heeft klager 1 mede namens klager 2 bij de deken van de Orde
van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend
over verweerder.
1.2 Op 3 januari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2026804/JS/KV
digitaal van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 april 2023. Daarbij
was verweerder aanwezig. Verweerder is op de zitting bijgestaan door mr. W. Knoester.
Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager 1 is 100% aandeelhouder van klager 2.
2.2 Klager 1 en zijn zakenpartner de heer G. hebben dan wel hadden een zakelijk
conflict over een of meer onroerende zaken in Moskou. Deze onroerende zaken zijn juridisch
eigendom van bedrijf X, een Nederlandse vennootschap. De aandelen in deze vennootschap
worden gehouden door klager 2 die certificaten heeft uitgegeven. De heer G. houdt
dan wel hield 50% van deze certificaten en klager 2 de andere 50%.
2.3 De heer G. is bevriend met de heer O. De heer O. is een lening van vijf miljoen
Amerikaanse dollar aangegaan met de moeder van de heer G. tegen een rente van 10%.
2.4 Op 15 februari 2018 heeft een Russische rechter de heer G. bij verstek veroordeeld
tot betaling aan de heer O. van 9,7 miljoen Amerikaanse dollar op grond van de door
de heer G. afgegeven borgstelling tot zekerheid van de nakoming van de geldlening
van de heer O. aan de moeder van de heer G.
2.5 Bij notariële akte van 9 augustus 2018 hebben de heren G. en O. een schuldbekentenis
in een vaststellingsovereenkomst laten vastleggen.
2.6 Op 26 februari 2020 heeft een Russische rechter het verstekvonnis van 15 februari
2018 vernietigd. Deze beslissing is onherroepelijk geworden.
2.7 Op 7 april 2020 heeft in opdracht van klager 2 een veiling plaatsgevonden van
de certificaten van de aandelen van de heer G. in bedrijf X. De heer O. heeft samen
met drie anderen aanspraak gemaakt op de executieopbrengst. Verweerder heeft de heer
O. hierin bijgestaan.
2.8 Op 29 juli 2020 is de heer G. in staat van faillissement verklaard.
2.9 Bij beschikking van 18 augustus 2020 heeft de rechtbank op verzoek van de heer
O. een rechter-commissaris benoemd ten overstaan van wie de verdeling van de netto-opbrengst
zal plaatsvinden. Ook heeft de rechtbank een voorlopige staat van verdeling van de
opbrengst opgesteld.
2.10 Bij vonnis van 21 oktober 2020 heeft een Russische rechter overwogen dat de
heer O. niet als schuldeiser van de heer G. kan worden toegelaten in de insolventieprocedure,
omdat de overeenkomsten waarop het verstekvonnis van 15 februari 2018 is gebaseerd
frauduleus zijn. Volgens de Russische rechter is de heer O. niet in staat geweest
een bedrag van vijf miljoen Amerikaanse dollar aan de moeder van de heer G. te lenen
omdat hij daartoe de financiële middelen niet had.
2.11 In een verklaring van een door een Russische rechtbank benoemde ‘financial
manager’ is verklaard dat de heer O. is uitgesloten van de crediteurenlijst omdat
zijn vordering volgens het Russische vonnis van 21 oktober 2020 gefingeerd was.
2.12 Vervolgens zijn een rangregeling en een renvooiprocedure geopend, omdat er
naast de heer O. nog andere beslagleggers waren. In de renvooiprocedure was klager
2 de vorderende partij.
2.13 Op 14 december 2020 heeft verweerder van de heer O. een ‘legal opinion’ van
een advocaat uit Moskou ontvangen. In deze ‘legal opinion’ is onder meer uitgelegd
dat het enkele feit dat iemand in een insolventieprocedure niet wordt toegelaten als
crediteur niet betekent dat de vordering niet bestaat.
2.14 In de procedure over de verdeling van de veilingopbrengst van de aandelen
in bedrijf X heeft de rechtbank Amsterdam op 18 mei 2022 geoordeeld dat de vordering
die de heer O. heeft ingediend in de rangregeling gefingeerd is. De aanspraken van
de heer O. op de veilingopbrengst van de certificaten van de heer G. is afgewezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder
het volgende:
a) verweerder heeft de heer O. bijgestaan;
b) verweerder heeft zich beroepen op valse dan wel gefingeerde vorderingen en stukken,
waarmee hij informatie heeft verstrekt waarvan hij weet, althans had behoren te weten,
dat deze onjuist is.
3.2 De achtergrond van de klacht is dat verweerder als advocaat van de heer O.,
volgens klagers, heeft geprobeerd het belang van klager 2 in de renvooiprocedure te
verwateren.
3.3 Klagers hebben in verband met hun klacht gewezen op gedragsregels 1 en 8. Gedragsregel
1 bepaalt dat de advocaat is gehouden tot een betamelijke beroepsuitoefening. Gedragsregel
8 bepaalt dat de advocaat zich dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke
informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is.
3.4 De raad zal hierna, waar nodig, op de standpunten en stukken van klagers ingaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en beroept zich primair op de niet-ontvankelijkheid
van klager 1, omdat klager 1 volgens hem geen partij is bij de procedure die onderwerp
is van de ingediende klacht. Subsidiair betwist verweerder dat hij tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat van een gefingeerde
vordering geen sprake is. Volgens verweerder was het verstekvonnis van 15 februari
2018 al gewezen toen hij door de heer O. werd gevraagd hem bij te staan en hebben
klagers de authenticiteit van dat vonnis nooit betwist. Verder voert verweerder aan
dat hij geen reden had om te twijfelen aan de authenticiteit van de leningsovereenkomst
tussen de heer O. en de moeder van de heer G. en de borgstelling door de heer G. ten
behoeve van die lening. Volgens verweerder heeft hij zijn cliënt gevraagd hoe het
vonnis van 21 oktober 2020 zich verhoudt tot de ingenomen standpunten in de Nederlandse
procedure over de rangregeling en heeft de heer O. hem vervolgens de ‘legal opinion’
van zijn advocaat in Moskou toegestuurd. Deze advocaat kwam vertrouwenswaardig over
en de meegestuurde documenten gaven geen aanleiding om aan de authenticiteit van de
‘legal opinion’ te twijfelen, aldus verweerder. Tot slot voert verweerder aan dat
hij ook geen reden zag om zijn bijstand aan de heer O. te staken.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Klager 1 is niet-ontvankelijk in de klacht
5.1 Verweerder heeft allereerst een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van
klager 1, omdat klager 1 volgens verweerder geen partij is bij de procedure die onderwerp
is van de ingediende klacht. Dit beroep slaagt. Het klachtrecht in de zin van de Advocatenwet
komt toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks
in zijn belang is of kan worden getroffen. De klacht gaat over het handelen van verweerder
als advocaat van de heer O., een vriend van de heer G. die via een leningsovereenkomst
met de moeder van de heer G. aanspraak maakte op de waarde van de door de heer G.
gehouden certificaten van de aandelen in bedrijf X. Klager 1 en de heer G. zijn ieder
voor 50% aandeelhouder van bedrijf X en de aandelen worden gehouden door klager 2.
Bij de renvooiprocedure waren klager 2 en de heer O., de cliënt van verweerder, betrokken
maar klager 1 was daarbij geen partij. Het feit dat klager 100% aandeelhouder is van
klager 2 geeft klager 1 slechts een afgeleid belang bij de klacht over verweerder
en dat is onvoldoende voor ontvankelijkheid. Klager 1 is dan ook niet-ontvankelijk
in de klacht over verweerder. De raad zal de klacht van klager 2 hierna inhoudelijk
beoordelen.
De raad toetst de klacht over verweerder aan artikel 46 Advocatenwet
5.2 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht toetst de tuchtrechter
het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet
omschreven normen. Daarbij is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die regels kunnen, vanwege ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij
wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar
handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per
geval beoordeeld.
5.3 De raad stelt vast dat de klacht in alle onderdelen gaat over het handelen
van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat deze
advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen
op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut,
maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat geen feiten mag poneren
waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (b) de advocaat bij de
behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig
of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat
de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal
dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid
daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor
zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het
nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden
van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot
enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen.
De raad verklaart klachtonderdeel a) ongegrond
5.4 Met klachtonderdeel a) verwijten klagers verweerder dat hij de heer O. heeft
bijgestaan in de procedures van klager 2 tegen de heer O. Los van het gebrek aan een
feitelijke onderbouwing wijst de raad erop dat het verweerder vrijstaat om te kiezen
welke cliënten hij wil bijstaan en welke niet. Het stond verweerder dan ook vrij om
de belangen van de heer O. te behartigen. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.
De raad verklaart klachtonderdeel b) ongegrond
5.5 Met klachtonderdeel b) verwijten klagers verweerder dat hij zich heeft beroepen
op valse dan wel gefingeerde vorderingen en stukken, waarmee hij informatie heeft
verstrekt waarvan hij weet, althans had behoren te weten, dat deze onjuist is.
5.6 De raad kan de juistheid van dit verwijt niet vaststellen. Verweerder heeft
verklaard dat hij zijn cliënt heeft bevraagd over zijn vordering naar aanleiding van
het vonnis van 21 oktober 2020 en dat hij toen een ‘legal opinion’ van de advocaat
van de heer O. in Rusland heeft gekregen. Het is de raad niet gebleken dat verweerder
zich heeft beroepen op valse dan wel gefingeerde vorderingen en stukken en ook niet
dat verweerder wist of behoorde te weten dat de informatie die hij van zijn cliënt
kreeg, waaronder de leningsovereenkomst en de borgstelling, onjuist was. Er is in
ieder geval geen moment aan te wijzen waarop verweerder namens zijn cliënt bewust
stukken heeft ingediend waarvan hij wist dat die gefingeerd waren. Het debat over
deze stukken is pas ontstaan nadat verweerder de vordering namens zijn cliënt had
ingediend. Het enkele feit dat in de onderliggende procedure tussen klager 2 en de
heer O. door de rechtbank Amsterdam op 18 mei 2022 een oordeel is gegeven over de
status dan wel de rechtsgeldigheid van de vordering van de heer O. en de stukken waarop
hij die heeft gebaseerd, brengt niet mee dat verweerder deze stukken nooit in die
procedure had mogen overleggen of had moeten weten dat die stukken onjuiste informatie
bevatten. Dit alles wordt niet anders door het oordeel van de rechtbank Amsterdam
in haar vonnis van 18 mei 2022 over de 'legal opinion'. Dat oordeel was er ten tijde
van het verweten handelen nog niet en voor de beoordeling tussen de procespartijen
in een civiele procedure geldt een andere maatstaf en een andere context dan voor
de tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen van de advocaat van een procespartij.
Op grond van het klachtdossier en de door verweerder ter zitting gegeven toelichting
kan de raad ook niet vaststellen dat verweerder de belangen van klagers onevenredig
heeft geschaad door in het belang van zijn cliënt te procederen. Klachtonderdeel b)
is dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klager 1 niet-ontvankelijk in de klacht;
- verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. D. Horeman en H. Bakker, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden: 5 juni 2023