ECLI:NL:TADRAMS:2023:105 Raad van Discipline Amsterdam 23-282/A/A
| ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:105 | 
|---|---|
| Datum uitspraak: | 05-06-2023 | 
| Datum publicatie: | 16-06-2023 | 
| Zaaknummer(s): | 23-282/A/A | 
| Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen | 
| Beslissingen: | Voorzittersbeslissing | 
| Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij in een familierechtzaak. | 
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
                  van 5 juni 2023 
                  in de zaak 23-282/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
  
                  klager
over:
                  
                  verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 21 april 2023 met kenmerk 2184427/JS/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de bij e-mail van 24 mei 2023 door klager nagezonden stukken.
1    FEITEN
                  Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
                  uit van de volgende feiten.
                  1.1    Klager en mevrouw H (hierna: de vrouw) zijn getrouwd geweest. Uit het huwelijk
                  zijn twee - nu nog minderjarige - kinderen geboren. Verweerster heeft in de echtscheidingsprocedure,
                  gevoerd bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank), de belangen van
                  de vrouw behartigd. Klagers belangen zijn behartigd door zijn advocaat (hierna: mr.
                  R). 
                  1.2    Tussen klager en de vrouw moesten in het kader van de echtscheiding afspraken
                  worden gemaakt over de verkoop van de echtelijke woning, de kinderen, de alimentatie
                  en de verdeling van de gemeenschap. 
                  1.3    Op 1 december 2021 heeft tussen partijen een viergesprek plaatsgevonden.  
                  1.4    Bij e-mail van 23 december 2021 heeft verweerster mr. R het volgende meegedeeld:
                  “(…) [De vrouw] heeft inmiddels met een makelaar en een financieel adviseur gesproken.
                  [De vrouw] blijft bij haar wens de echtelijke woning te verkopen. Dat kan in gang
                  worden gezet nadat partijen overeenstemming hebben bereikt over de financiële afwikkeling
                  als er een ondertekend convenant is. Dit zal zoals bekend het snelst gaan als partijen
                  de afwikkeling in overleg regelen, hetgeen nog steeds de wens is van [de vrouw]. [De
                  vrouw] heeft mij dan ook gevraagd u een inhoudelijke brief te schrijven. Ik heb daar
                  vandaag geen tijd meer voor en morgen ben ik vrij. Ik zal dan ook in de loop van volgende
                  week bij u inhoudelijk op de zaak terugkomen.” 
                  1.5    Bij e-mail van 27 december 2021 heeft verweerster mr. R als volgt geschreven:
                  “Ik ontving zojuist uw e-mail met een verzoek om een reactie. Ik refereer aan onderstaand
                  bericht dat ik u vorige week donderdag heb gestuurd (…). U verneemt later deze week
                  inhoudelijk van mij.” 
                  1.6    Op 3 januari 2022 heeft mr. R klager het volgende bericht gestuurd: “Ter verduidelijking
                  (…) [verweerster] is wel teruggekomen op het viergesprek in haar mail maar zij stelt
                  het plannen van een gesprek uit n.a.v. een reactie op haar brief. Dat vind ik niet
                  bereidwillig overkomen om er onderling uit te komen. Vandaar dat ik er rekening mee
                  houd dat het wel procederen wordt.”
                  1.7    Bij e-mail van 23 februari 2022 heeft verweerster mr. R het volgende bericht
                  gestuurd: “Hierbij gaat het F4 formulier dat ik vandaag heb ingediend bij de rechtbank
                  Midden-Nederland. Ik heb nog steeds niet (…) de gevraagde jaaropgaven 2021 van [klager]
                  ontvangen. Dit strookt niet met de eerder en vaker door [klager] geuite wens om voortgang
                  te maken. Ik ga ervan uit dat de jaaropgaven 2021 nu allemaal beschikbaar zijn. (…)”
                  1.8    In maart 2022 heeft de vrouw bij de politie aangifte tegen klager gedaan. 
                  1.9    Bij e-mail van 2 maart 2022 heeft verweerster mr. R, voor zover relevant, het
                  volgende bericht gestuurd: “(…) Om inhoudelijk te kunnen reageren en een algeheel
                  afwikkelingsvoorstel te kunnen doen, wil ik graag de jaaropgaven 2021 van de hierna
                  genoemde rekeningen van [klager] ontvangen. Het is nu 2 maart 2022 en deze zijn inmiddels
                  allemaal beschikbaar. (…)”
                  1.10    Bij e-mail van 4 maart 2022 heeft mr. R verweerster geschreven: “(…). Verder
                  zij (…) opgemerkt dat de toon van uw mail cliënt niet aanstaat gezien mede het feit
                  dat hij zich altijd zeer schappelijk opstelt en altijd volledige medewerking verleent.
                  (…).” 
                  1.11    Verweerster heeft op 23 maart 2022 een verweerschrift bij de rechtbank ingediend.
                  Hierin staat onder meer: “De overgrote meerderheid van het vermogen staat om naam
                  van [klager]. De vouw heeft daartoe geen toegang of inzage. Zij is afhankelijk van
                  de informatievoorziening door [klager] en ook van het door hem gevoerde beheer over
                  zijn beleggingen en spaargelden. Zij heeft hier geen controle over.” 
                  1.12    Op 24 maart 2022 heeft de vrouw een WhatsApp-bericht van 23 maart 2022 van
                  klager aan zijn kinderen aan verweerster doorgestuurd. In dit bericht staat: “Mamma
                  schijnt al meer dan 3 jaar op Tinder te zitten. (…) Succes met jullie nieuwe vaders.
                  (…)” 
                  1.13    Vanaf 28 maart 2022 is naar aanleiding van een politiemelding Veilig Thuis
                  bij de echtscheiding betrokken geraakt.  
                  1.14    Op 4 april 2022 heeft verweerster een algeheel afwikkelingsvoorstel gedaan
                  aan mr. R. 
                  1.15    Op 9 april 2022 heeft klager zijn kinderen het volgende WhatsApp-bericht gestuurd:
                  “Hallo jongens. Ik heb de vakantie naar Frankrijk geboekt. Omdat het bij de Cote d’Azur
                  is (van 6 t/m 13 augustus) overnachten we onderweg. Dus terug op zondag 14 augustus.
                  Ik wil graag op 3 augustus weg, om bijvoorbeeld onderweg (Parijs of Dijon omgeving
                  of zo) paar dagen te zijn. Dus in totaal van 3 t/m 14 augustus. (…)” 
                  1.16    Op 19 april 2022 hebben partijen en ouderschapsplan ondertekend. Verweerster
                  heeft op 21 april 2022 een concept-echtscheidingsconvenant gestuurd aan de wederpartij.
                  
                  1.17    Bij e-mail van 10 mei 2022 heeft verweerster mr. R, voor zover relevant, geschreven:
                  “Ik heb u op 21 april 2022 een concept convenant gestuurd en daarop tot op heden niet
                  van u vernomen. (…). Ondertussen is de situatie tussen partijen weer verslechterd
                  omdat [klager] weer is begonnen met het sturen van hinderlijke mails. (…). Veilig
                  Thuis, is zoals [klager] weet, inmiddels begonnen met het uitvoeren van een onderzoek
                  naar de gezinssituatie. [klager] geeft steeds aan, ook via u, dat het concept convenant
                  geen juiste weergave bevat van de beoogde regeling. Daarnaast heeft [klager] zichzelf
                  via de kinderen toegang tot de echtelijke woning verschaft zonder akkoord en in afwezigheid
                  van [de vrouw]. (…) [Klager] is voorts met ingang van april 2022 gestopt met het betalen
                  van de bijdrage van € 1.200,- netto per maand. Tot slot heeft [klager] allerlei bedragen
                  van de e/o rekening naar zijn privérekening overgeboekt (…). Ondertussen verstrijkt
                  de tijd bij het uitblijven van een constructieve inhoudelijke reactie van [klager]
                  op het concept convenant en moet [de vrouw] opnamen doen van haar beleggingsportefeuille
                  om de levensonderhoudskosten van haar en de kinderen te volden nu [klager] niet betaalt.
                  Kortom, [de vrouw] heeft er geen enkel vertrouwen meer in dat partijen er alsnog in
                  zullen slagen om een regeling te treffen. [De vrouw] heeft mij dan ook opdracht gegeven
                  een verzoekschrift voorlopige voorzieningen in te dienen (…), hetgeen ik later vandaag
                  zal doen. ”  
                  1.18    Bij brief van 16 mei 2022 heeft mr. R de rechtbank, voor zover relevant, het
                  volgende meegedeeld: “(…) De vrouw heeft bovendien alweer aanvullende eisen gesteld
                  aan het convenant. Op deze wijze komen partijen dan ook niet verder. (…)”
                  1.19    Bij brief van 24 mei 2022 heeft mr. R verweerster, voor zover relevant, als
                  volgt bericht: “[Klager] is niet te spreken over het afzeggen van de makelaar voor
                  de foto’s, daarnaast op een laat moment. (…) het wekt de indruk dat [de vrouw] wel
                  graag nog wat langer in de woning blijft en er niet alles aan doet om de woning te
                  gaan verkopen nu [klager] de kosten doorbetaalt. (…)” 
                  1.20    Op 26 mei 2022 is de vrouw akkoord gegaan met een bezichtiging op 2 juni 2022.
                  Op 3 juni 2022 is een openingsbod van € 1.250.000,- op de echtelijke woning gedaan.
                  1.21    Op 15 juni 2022 heeft een zitting plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter
                  van de rechtbank. Op enig moment heeft verweerster de rechtbank verzocht om indeplaatsstelling
                  van de voor de verkoop en levering van de echtelijke woning aan de koper benodigde
                  wilsverklaring van klager. In dat verband heeft verweerster geschreven: “Nu de vrouw
                  er geen vertrouwen in heeft dat [klager] vrijwillig zal meewerken aan de ondertekening
                  van de verkoopopdracht, de koopovereenkomst en de levering van de woning aan de opvolgend
                  koper, zal zij de rechtbank verzoeken te bepalen dat de beschikking in de plaats treedt
                  van de voor het ondertekenen van de verkoopopdracht, de koopovereenkomst en de akte
                  van levering benodigde wilsverklaring van [klager].” 
                  1.22    Bij e-mail van 16 juni 2022 heeft verweerster mr. R geschreven: “Hierbij bevestig
                  ik dat wij tweemaal telefonisch contact hebben gehad vandaag en er niet onderhandeld
                  is maar dat u daarin een voorstel hebt gedaan, welke ik per mail heb verzocht om met
                  [klager] te kunnen bespreken. (…)” 
                  1.23    Bij e-mail van 28 juni 2022 heeft mr. R verweerster, voor zover relevant,
                  het volgende geschreven: “Gisteravond werd ik gebeld door de rechtbank dat zij de
                  beschikking verdagen naar 6 juli a.s. Vandaag heb ik [klager] op kantoor. Ik verzoek
                  u mij aan te geven of [de vrouw] al dan niet een relatie heeft en van plan is te gaan
                  samenwonen. De reden is dat als dat het geval is en niet is gemeld, [klager] de overeenkomt
                  sluit onder een verkeerde voorstelling van zaken en hij deze aldus zal vernietigen.
                  Dat is zonde van ieders inspanningen. Mag ik ervan uit gaan dat [de vrouw] geen relatie
                  heeft en niet van plan is te gaan samenwonen zodat de reden dat zij afziet van partneralimentatie
                  niet gelegen is in art. 1:160 BW?”
                  1.24    Bij e-mail van 28 juni 2022 heeft klager mr. R het volgende bericht gestuurd:
                  “Achteraf vind ik dat je niet voldoende onafhankelijk was (…). En je teveel geïntimideerd
                  was door [verweerster] die kennelijk niet op de hoogte was van de gedragsregels. En
                  wellicht vanwege de kantoorgenoot van [verweerster] die je niet voor het hoofd [hebt]
                  willen stoten omdat die voorzitter is van een commissie. De kinderen zijn erg beschadigd
                  (…) en niet alleen door mij. De houding en communicatie van [verweerster] en aantoonbaar
                  onjuist weergeven en weglaten van [de vrouw] is erg voor de kinderen. Zij weten alles
                  zelfs zonder het te zeggen. De kinderen worden elke keer gedumpt. (…)”
                  1.25    Op 5 juli 2022 hebben partijen op het kantoor van verweerster een echtscheidingsconvenant
                  ondertekend. 
                  1.26    Bij e-mail van 5 juli 2022 van klager aan verweerster, en in cc aan mr. R,
                  heeft klager het volgende geschreven: “Ik ben niet gediend van zo’n behandeling wederom
                  op uw kantoor vandaag. Ik zou toch echt de gedragsregels eens nalezen. Mijn advocate
                  is in alle contacten correct geweest naar u, uw kantoorgenoten en [de vrouw]. (…)”
                  
                  1.27    Bij brief van 25 juli 2022 heeft verweerster de rechtbank het volgende meegedeeld:
                  “(…) In reactie op het bericht van [mr. R] van 22 juli 2022 het volgende. [Mr. R]
                  geeft aan dat de kinderen verhinderd zijn om de kindgesprekken bij te wonen op 4 augustus
                  2022 (…). Dit is onjuist. De kinderen gaan van 5 tot en met 14 augustus a.s. met [klager]
                  op vakantie. (…). Beide kinderen zijn dus beschikbaar op 4 augustus a.s. om 16:30
                  uur om de kindgesprekken met de rechter te voeren indien zij daartoe behoefte hebben.
                  Er hoeft dus geen nieuwe datum te worden vastgesteld voor de kindgesprekken. (…)”
                  
                  1.28    Op 12 september 2022 heeft verweerster mr. R een e-mail gestuurd waarin zij
                  schrijft dat mr. R zich voortaan rechtstreeks tot de vrouw kon wenden indien zij haar
                  diende te berichten.
                  1.29    Bij brief van 20 oktober 2022 heeft de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK)
                  klager meegedeeld dat er een onderzoek wordt ingesteld naar de situatie van zijn kinderen,
                  maar dat vanwege een werkvoorraad niet direct gestart wordt met dit onderzoek. 
                  1.30    Op 16 december 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
                  
2    KLACHT
                  2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
                  heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
                  het volgende. 
                  a)    Verweerster heeft zich onnodig grievend jegens klager uitgelaten in correspondentie
                  en telefoongesprekken met de advocaat van klager; 
                  b)    Verweerster heeft de vrouw aangezet tot het doen van aangifte tegen klager,
                  in welke aangifte zeer ernstige, onterechte beschuldigingen staan. De aangifte is
                  uitgebreid aan bod gekomen tijdens de voorlopige voorzieningen zitting; 
                  c)    Verweerster heeft escalerend opgetreden, is niet bereidwillig geweest om er
                  onderling uit te komen en heeft zich niet gehouden aan de regels van de Vfas (Vereniging
                  familie en erfrecht advocaten scheidingsmediators). Hiermee heeft verweerster geen
                  rekening gehouden met de belangen van de kinderen en schade bij de kinderen veroorzaakt;
                  
                  d)    Verweerster heeft misbruik gemaakt van het feit dat haar kantoorgenoot voorzitter
                  van de Vfas is;
                  e)    Verweerster heeft haar cliënte aangezet tot het verkopen van een aandelenportefeuille
                  (waarin klager € 100.000,- had gestort ten behoeve van de kinderen), zodat met de
                  opbrengst de facturen van verweerster konden worden betaald hetgeen onrechtmatig is
                  jegens klager; 
                  f)    Verweerster heeft belangrijke informatie achtergehouden; 
                  g)    Verweerster heeft de zaak onnodig vertraagd door basale zaken te betwisten en
                  onnodig stukken op te vragen; 
                  h)    Verweerster heeft onredelijke termijnen heeft gesteld; 
                  i)    Verweerster is op het laatste moment met extra stukken en extra eisen gekomen.
3    VERWEER
                  3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
                  waar nodig, op het verweer ingaan.
4    BEOORDELING
                  4.1    De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt
                  is dat die advocaat veel vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen
                  op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut,
                  maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend
                  mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan
                  zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging
                  van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig
                  mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen
                  of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij
                  zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
                  Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
                  zijn of die, zonder dat deze tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
                  onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
                  4.2    In familiezaken moet een advocaat waken voor onnodige polarisatie tussen de
                  ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden
                  verwacht, omdat vooral de belangen van kinderen een grote rol kunnen spelen.
                  Klachtonderdeel a)
                  4.3    Klager stelt zich in dit klachtonderdeel op het standpunt dat verweerster zich
                  onnodig grievend over klager heeft uitgelaten in correspondentie en telefoongesprekken
                  met de advocaat van klager. Ter onderbouwing van zijn klacht heeft klager meerdere
                  e-mailberichten in geding gebracht, waaruit deze uitlatingen, aldus klager, blijken.
                  
                  4.4    De voorzitter overweegt dat van onnodig grievende uitlatingen sprake is als
                  bewoordingen in de context van de berichtgeving, bijvoorbeeld, apert onjuist, zeer
                  kwetsend of neerbuigend zijn. Van onnodig grievende uitlatingen kan daarnaast sprake
                  zijn als grievende bewoordingen in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het
                  debat waarbinnen de bewoordingen worden gebruikt. Uit de onder de feiten weergegeven
                  e-mailcorrespondentie volgt naar het oordeel van de voorzitter niet dat verweerster
                  zich op enig moment in haar correspondentie onnodig grievend heeft uitgelaten over
                  klager. De toon van haar correspondentie aan mr. R is zakelijk en heeft, zoals verweerster
                  stelt, geen betrekking op de persoon van klager. Evenmin biedt het klachtdossier grondslag
                  voor klagers stelling dat verweerster zich telefonisch onnodig grievend heeft uitgelaten.
                  De e-mail van 16 juni 2022 (geciteerd onder 1.22 van de feiten) die klager ter illustratie
                  noemt en waarin verweerster aangeeft dat er die dag niet is onderhandeld, kan niet
                  als onnodig grievend worden aangemerkt. Tot slot geeft ook het door klager overgelegde
                  deel van een door verweerster opgesteld verweerschrift (geciteerd onder 1.21 van de
                  feiten) geen blijk van onnodig grievende uitlatingen aan het adres van klager. Verweerster
                  heeft toegelicht dat de negatieve uitlatingen over klager zijn gedaan, omdat de vrouw
                  op basis van hetgeen zich tussen partijen had voorgedaan er geen vertrouwen in had
                  dat klager vrijwillig zou meewerken aan de verkoop van de woning. Op grond hiervan
                  concludeert de voorzitter dat de bewoordingen noodzakelijk waren voor het debat dat
                  werd gevoerd en derhalve niet als onnodig grievend kunnen worden bestempeld. De voorzitter
                  komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat van klachtwaardig handelen door
                  verweerster geen sprake is en acht klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond. 
                  Klachtonderdeel b) 
                  4.5    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij de vrouw heeft aangezet
                  tot het doen van aangifte tegen klager, in welke aangifte zeer ernstige, onterechte
                  beschuldigingen staan. De aangifte is uitgebreid aan bod gekomen tijdens de voorlopige
                  voorzieningen zitting.  
                  4.6    Dit klachtonderdeel faalt naar het oordeel van de voorzitter. Verweerster heeft
                  toereikend aangevoerd dat haar weliswaar bekend is dat de vrouw aangifte heeft gedaan
                  tegen klager, maar dat zij niet weet wat de inhoud van die aangifte is en verder niet
                  betrokken is geweest bij de aangifte tegen klager. Zij heeft ook geen kopie van de
                  aangifte van de vrouw ontvangen en deze heeft tijdens de procedures bij de rechtbank
                  en ook tijdens de onderhandelingen met mr. R geen rol gespeeld. Naar het oordeel van
                  de voorzitter is gelet hierop allerminst aannemelijk dat verweerster de vrouw zou
                  hebben aangezet tot het doen van aangifte tegen klager. Dit heeft klager ook niet
                  onderbouwd en ook het klachtdossier geeft geen steun aan deze stelling, zodat ook
                  klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond is. 
                  Klachtonderdeel c) 
                  4.7    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij escalerend heeft
                  opgetreden, niet bereidwillig is geweest om er onderling uit te komen en zich niet
                  gehouden heeft aan de regels van de Vfas. Hiermee heeft verweerster geen rekening
                  gehouden met de belangen van de kinderen en schade bij de kinderen veroorzaakt. Zo
                  heeft verweerster volgens klager de rechtbank op 25 juli 2022 bericht dat de kinderen
                  beschikbaar waren voor het door de rechtbank geplande kinderverhoor op 4 augustus
                  2022, terwijl verweerster had moeten weten de kinderen dan met hem op vakantie waren.
                  Verder zijn volgens klager instanties als de RvdK, Jeugdzorg en Veilig Thuis door
                  toedoen verweerster bij het gezin betrokken geraakt.
                  4.8    De voorzitter overweegt het volgende. Anders dan klager stelt, is niet gebleken
                  dat verweerster in onderliggende procedure escalerend heeft opgetreden. Verweerster
                  heeft allereerst genoegzaam onderbouwd dat zij niet op de hoogte was van de inhoud
                  van het WhatsApp-bericht van klager van 9 april 2022 (weergegeven onder 1.15 van de
                  feiten) aan zijn kinderen over de vakantie en dat zij hierin afgegaan is op de instructies
                  de vrouw die aangaf dat de kinderen op 4 augustus 2022 nog in Nederland zouden zijn.
                  Toen dat niet zo bleek te zijn is de datum voor het kinderverhoor bovendien verplaatst
                  en vervolgens niet doorgegaan omdat de kinderen schriftelijk hun mening aan de rechter
                  kenbaar hadden gemaakt. Daarnaast heeft klager onvoldoende onderbouwd en is ook niet
                  op grond van het klachtdossier gebleken dat de zorginstanties door toedoen van verweerster
                  betrokken zijn geraakt bij het gezin. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is
                  dan ook geen sprake, zodat klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond is.   
                  Klachtonderdeel d) 
                  4.9    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij misbruik heeft gemaakt
                  van het feit dat haar kantoorgenoot voorzitter van de Vfas is. 
                  4.10    Naar het oordeel van de voorzitter faalt dit klachtonderdeel. Klager heeft
                  zijn standpunt hieromtrent op geen enkele wijze onderbouwd en ook in de overgelegde
                  stukken kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden voor de juistheid van klagers
                  verwijt, zodat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.  
                  Klachtonderdeel e) 
                  4.11    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij de vrouw heeft aangezet
                  tot het verkopen van een aandelenportefeuille (waarin klager € 100.000,- had gestort
                  ten behoeve van de kinderen), zodat met de opbrengst de facturen van verweerster konden
                  worden betaald hetgeen onrechtmatig, aldus klager.  
                  4.12    Verweerster voert aan dat partijen in gemeenschap van goederen gehuwd waren
                  en dat al het vermogen (met uitzondering van de echtelijke woning) op naam van en
                  onder controle van klager stond, op een bankrekening en een beleggingsportefeuille
                  na. Die stonden op naam van de vrouw. Nadat klager in april 2022 was gestopt met het
                  betalen van de maandelijkse bijdrage en geldsommen van de bij vrouw in gebruik zijnde
                  e/o rekening heeft overgeboekt naar zijn privérekening, heeft de vrouw besloten om
                  aandelen uit haar eigen beleggingsportefeuille te verkopen om haar lopende lasten
                  te kunnen voldoen. Dit heeft verweerster mr. R meegedeeld bij e-mail van 10 mei 2022
                  (zie 1.17 van de feiten). 
                  4.13    De voorzitter overweegt dat nog los van de vraag of de vrouw een dergelijke
                  beslissing mocht nemen - daar gaat de tuchtrechter niet over - uit het overgelegde
                  klachtdossier niet volgt dat verweerster, zoals klager stelt, de vrouw tot deze beslissing
                  heeft aangezet. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken, zodat klachtonderdeel
                  e) kennelijk ongegrond is. 
                  Klachtonderdeel f)      
                  4.14    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij belangrijke informatie
                  heeft achtergehouden. Zo wist verweerster volgens klager dat de vrouw een relatie
                  had en dat heeft zij niet gemeld aan klagers advocaat. 
                  4.15    De voorzitter volgt klager niet in dit verwijt en overweegt hiertoe dat verweerster
                  onweersproken heeft gesteld dat zij, totdat mr. R haar op 28 juni 2022 (zie feiten
                  onder 1.23) de vraag had gesteld of de vrouw een relatie had, niet met de vrouw had
                  gesproken over het wel of niet hebben van een relatie, maar dat zij op verzoek van
                  de vrouw mr. R diezelfde dag had laten weten dat zij een relatie had, niet samenwoonde
                  met haar partner en ook niet voornemens was dit te gaan doen. Dat verweerster derhalve
                  belangrijke informatie - nog daargelaten of dit relevante informatie is - heeft achtergehouden,
                  is hiermee niet komen vast te staan. Klachtonderdeel f) is dan ook kennelijk ongegrond.
                  
Klachtonderdelen g), h) en i) 
                  4.16    Klachtonderdelen g), h) en i) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling
                  en behelzen de verwijten dat verweerster de zaak onnodig heeft vertraagd door basale
                  zaken te betwisten en onnodig stukken op te vragen, onredelijke termijnen te stellen
                  en op het laatste moment met extra stukken en extra eisen te komen in de voorlopige
                  voorzieningsprocedure. 
                  4.17    Verweerster betwist al deze verwijten. Zij voert in dit verband allereerst
                  aan dat zij de afwikkeling van de echtscheiding niet onnodig heeft vertraagd. Zij
                  heeft na het viergesprek van 1 december 2021 meermaals aangedrongen bij mr. R op verstrekking
                  van alle relevante financiële stukken van klager die zij mondjesmaat ontving (zie
                  bijvoorbeeld e-mails van 23 februari 2022 en 2 maart 2022, onder 1.7 en 1.9 van de
                  feiten). Zij heeft op 4 april 2022 een algeheel afwikkelingsvoorstel gedaan. Het ouderschapsplan
                  is op 19 april 2022 door partijen ondertekend en de eerste versie van het concept
                  echtscheidingsconvenant is op 21 april 2022 aan mr. R gestuurd. De inhoudelijke reactie
                  van mr. R op het concept convenant is vervolgens ruim een maand uitgebleven. Klager
                  was ondertussen gestopt met het betalen van de maandelijkse bijdrage aan de vrouw
                  en had geldsommen van de bij de vrouw in gebruik zijnde e/o rekening overgeboekt naar
                  zijn privérekening (zie 1.17 van de feiten). Dat heeft geresulteerd in een door de
                  vrouw gestarte procedure voorlopige voorzieningen om een voorlopige kinder- en partneralimentatie
                  vastgesteld te krijgen. De zitting heeft op 15 juni 2022 plaatsgevonden. Partijen
                  zijn ondertussen verdergegaan met het overleg over het concept convenant met het doel
                  er alsnog uit te komen. Dat is uiteindelijk gelukt met de ondertekening van het convenant
                  op 5 juli 2022. Dat verweerster onredelijke termijnen zou hebben gesteld kan zij niet
                  duiden. Over het verwijt dat verweerster op het laatste moment extra stukken en extra
                  eisen zou hebben ingediend bij de voorzieningenrechter voert verweerster tot slot
                  aan dat zij de alimentatieberekeningen voor de zitting over de voorlopige voorzieningen
                  aan haar pleitnota had gehecht en dat deze door de rechter zijn geaccepteerd en aan
                  het procesdossier zijn toegevoegd. Voor wat betreft het aanvullende verdelingsstuk
                  dat verweerster heeft ingediend, geldt dat deze binnen de daarvoor door de rechtbank
                  gegeven termijn is ingediend.   
                  4.18    De voorzitter overweegt op grond van het voorgaande het volgende. Hoewel klager
                  wel een opsomming geeft van allerlei gebeurtenissen en incidenten die volgens hem
                  deze verwijten onderbouwen, ontbreekt naar het oordeel van de voorzitter een voldoende
                  feitelijke en geconcretiseerde omschrijving van deze verwijten en daarmee een degelijk
                  bewijs waarmee de voorzitter de verwijten van klager voldoende kan vaststellen en
                  beoordelen. De gedeeltelijk ingekopieerde processtukken en e-mails volstaan hiertoe
                  niet. Hiertegenover staat dat verweerster deze verwijten onderbouwd heeft weerlegd.
                  Zij heeft voldoende toegelicht dat zij de zaak niet onnodig heeft vertraagd en dat
                  zij geen onterechte stukken heeft opgevraagd of eisen heeft gesteld. Deze omstandigheden
                  leiden ertoe dat de voorzittter ook deze onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond
                  acht.
                  4.19    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
                  artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
                  De voorzitter verklaart: 
                  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond
                  
                  Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.
                  N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2023.
                  
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 5 juni 2023