ECLI:NL:TADRAMS:2023:105 Raad van Discipline Amsterdam 23-282/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:105 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-06-2023 |
Datum publicatie: | 16-06-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-282/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij in een familierechtzaak. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 5 juni 2023
in de zaak 23-282/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 21 april 2023 met kenmerk 2184427/JS/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de bij e-mail van 24 mei 2023 door klager nagezonden stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en mevrouw H (hierna: de vrouw) zijn getrouwd geweest. Uit het huwelijk
zijn twee - nu nog minderjarige - kinderen geboren. Verweerster heeft in de echtscheidingsprocedure,
gevoerd bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank), de belangen van
de vrouw behartigd. Klagers belangen zijn behartigd door zijn advocaat (hierna: mr.
R).
1.2 Tussen klager en de vrouw moesten in het kader van de echtscheiding afspraken
worden gemaakt over de verkoop van de echtelijke woning, de kinderen, de alimentatie
en de verdeling van de gemeenschap.
1.3 Op 1 december 2021 heeft tussen partijen een viergesprek plaatsgevonden.
1.4 Bij e-mail van 23 december 2021 heeft verweerster mr. R het volgende meegedeeld:
“(…) [De vrouw] heeft inmiddels met een makelaar en een financieel adviseur gesproken.
[De vrouw] blijft bij haar wens de echtelijke woning te verkopen. Dat kan in gang
worden gezet nadat partijen overeenstemming hebben bereikt over de financiële afwikkeling
als er een ondertekend convenant is. Dit zal zoals bekend het snelst gaan als partijen
de afwikkeling in overleg regelen, hetgeen nog steeds de wens is van [de vrouw]. [De
vrouw] heeft mij dan ook gevraagd u een inhoudelijke brief te schrijven. Ik heb daar
vandaag geen tijd meer voor en morgen ben ik vrij. Ik zal dan ook in de loop van volgende
week bij u inhoudelijk op de zaak terugkomen.”
1.5 Bij e-mail van 27 december 2021 heeft verweerster mr. R als volgt geschreven:
“Ik ontving zojuist uw e-mail met een verzoek om een reactie. Ik refereer aan onderstaand
bericht dat ik u vorige week donderdag heb gestuurd (…). U verneemt later deze week
inhoudelijk van mij.”
1.6 Op 3 januari 2022 heeft mr. R klager het volgende bericht gestuurd: “Ter verduidelijking
(…) [verweerster] is wel teruggekomen op het viergesprek in haar mail maar zij stelt
het plannen van een gesprek uit n.a.v. een reactie op haar brief. Dat vind ik niet
bereidwillig overkomen om er onderling uit te komen. Vandaar dat ik er rekening mee
houd dat het wel procederen wordt.”
1.7 Bij e-mail van 23 februari 2022 heeft verweerster mr. R het volgende bericht
gestuurd: “Hierbij gaat het F4 formulier dat ik vandaag heb ingediend bij de rechtbank
Midden-Nederland. Ik heb nog steeds niet (…) de gevraagde jaaropgaven 2021 van [klager]
ontvangen. Dit strookt niet met de eerder en vaker door [klager] geuite wens om voortgang
te maken. Ik ga ervan uit dat de jaaropgaven 2021 nu allemaal beschikbaar zijn. (…)”
1.8 In maart 2022 heeft de vrouw bij de politie aangifte tegen klager gedaan.
1.9 Bij e-mail van 2 maart 2022 heeft verweerster mr. R, voor zover relevant, het
volgende bericht gestuurd: “(…) Om inhoudelijk te kunnen reageren en een algeheel
afwikkelingsvoorstel te kunnen doen, wil ik graag de jaaropgaven 2021 van de hierna
genoemde rekeningen van [klager] ontvangen. Het is nu 2 maart 2022 en deze zijn inmiddels
allemaal beschikbaar. (…)”
1.10 Bij e-mail van 4 maart 2022 heeft mr. R verweerster geschreven: “(…). Verder
zij (…) opgemerkt dat de toon van uw mail cliënt niet aanstaat gezien mede het feit
dat hij zich altijd zeer schappelijk opstelt en altijd volledige medewerking verleent.
(…).”
1.11 Verweerster heeft op 23 maart 2022 een verweerschrift bij de rechtbank ingediend.
Hierin staat onder meer: “De overgrote meerderheid van het vermogen staat om naam
van [klager]. De vouw heeft daartoe geen toegang of inzage. Zij is afhankelijk van
de informatievoorziening door [klager] en ook van het door hem gevoerde beheer over
zijn beleggingen en spaargelden. Zij heeft hier geen controle over.”
1.12 Op 24 maart 2022 heeft de vrouw een WhatsApp-bericht van 23 maart 2022 van
klager aan zijn kinderen aan verweerster doorgestuurd. In dit bericht staat: “Mamma
schijnt al meer dan 3 jaar op Tinder te zitten. (…) Succes met jullie nieuwe vaders.
(…)”
1.13 Vanaf 28 maart 2022 is naar aanleiding van een politiemelding Veilig Thuis
bij de echtscheiding betrokken geraakt.
1.14 Op 4 april 2022 heeft verweerster een algeheel afwikkelingsvoorstel gedaan
aan mr. R.
1.15 Op 9 april 2022 heeft klager zijn kinderen het volgende WhatsApp-bericht gestuurd:
“Hallo jongens. Ik heb de vakantie naar Frankrijk geboekt. Omdat het bij de Cote d’Azur
is (van 6 t/m 13 augustus) overnachten we onderweg. Dus terug op zondag 14 augustus.
Ik wil graag op 3 augustus weg, om bijvoorbeeld onderweg (Parijs of Dijon omgeving
of zo) paar dagen te zijn. Dus in totaal van 3 t/m 14 augustus. (…)”
1.16 Op 19 april 2022 hebben partijen en ouderschapsplan ondertekend. Verweerster
heeft op 21 april 2022 een concept-echtscheidingsconvenant gestuurd aan de wederpartij.
1.17 Bij e-mail van 10 mei 2022 heeft verweerster mr. R, voor zover relevant, geschreven:
“Ik heb u op 21 april 2022 een concept convenant gestuurd en daarop tot op heden niet
van u vernomen. (…). Ondertussen is de situatie tussen partijen weer verslechterd
omdat [klager] weer is begonnen met het sturen van hinderlijke mails. (…). Veilig
Thuis, is zoals [klager] weet, inmiddels begonnen met het uitvoeren van een onderzoek
naar de gezinssituatie. [klager] geeft steeds aan, ook via u, dat het concept convenant
geen juiste weergave bevat van de beoogde regeling. Daarnaast heeft [klager] zichzelf
via de kinderen toegang tot de echtelijke woning verschaft zonder akkoord en in afwezigheid
van [de vrouw]. (…) [Klager] is voorts met ingang van april 2022 gestopt met het betalen
van de bijdrage van € 1.200,- netto per maand. Tot slot heeft [klager] allerlei bedragen
van de e/o rekening naar zijn privérekening overgeboekt (…). Ondertussen verstrijkt
de tijd bij het uitblijven van een constructieve inhoudelijke reactie van [klager]
op het concept convenant en moet [de vrouw] opnamen doen van haar beleggingsportefeuille
om de levensonderhoudskosten van haar en de kinderen te volden nu [klager] niet betaalt.
Kortom, [de vrouw] heeft er geen enkel vertrouwen meer in dat partijen er alsnog in
zullen slagen om een regeling te treffen. [De vrouw] heeft mij dan ook opdracht gegeven
een verzoekschrift voorlopige voorzieningen in te dienen (…), hetgeen ik later vandaag
zal doen. ”
1.18 Bij brief van 16 mei 2022 heeft mr. R de rechtbank, voor zover relevant, het
volgende meegedeeld: “(…) De vrouw heeft bovendien alweer aanvullende eisen gesteld
aan het convenant. Op deze wijze komen partijen dan ook niet verder. (…)”
1.19 Bij brief van 24 mei 2022 heeft mr. R verweerster, voor zover relevant, als
volgt bericht: “[Klager] is niet te spreken over het afzeggen van de makelaar voor
de foto’s, daarnaast op een laat moment. (…) het wekt de indruk dat [de vrouw] wel
graag nog wat langer in de woning blijft en er niet alles aan doet om de woning te
gaan verkopen nu [klager] de kosten doorbetaalt. (…)”
1.20 Op 26 mei 2022 is de vrouw akkoord gegaan met een bezichtiging op 2 juni 2022.
Op 3 juni 2022 is een openingsbod van € 1.250.000,- op de echtelijke woning gedaan.
1.21 Op 15 juni 2022 heeft een zitting plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter
van de rechtbank. Op enig moment heeft verweerster de rechtbank verzocht om indeplaatsstelling
van de voor de verkoop en levering van de echtelijke woning aan de koper benodigde
wilsverklaring van klager. In dat verband heeft verweerster geschreven: “Nu de vrouw
er geen vertrouwen in heeft dat [klager] vrijwillig zal meewerken aan de ondertekening
van de verkoopopdracht, de koopovereenkomst en de levering van de woning aan de opvolgend
koper, zal zij de rechtbank verzoeken te bepalen dat de beschikking in de plaats treedt
van de voor het ondertekenen van de verkoopopdracht, de koopovereenkomst en de akte
van levering benodigde wilsverklaring van [klager].”
1.22 Bij e-mail van 16 juni 2022 heeft verweerster mr. R geschreven: “Hierbij bevestig
ik dat wij tweemaal telefonisch contact hebben gehad vandaag en er niet onderhandeld
is maar dat u daarin een voorstel hebt gedaan, welke ik per mail heb verzocht om met
[klager] te kunnen bespreken. (…)”
1.23 Bij e-mail van 28 juni 2022 heeft mr. R verweerster, voor zover relevant,
het volgende geschreven: “Gisteravond werd ik gebeld door de rechtbank dat zij de
beschikking verdagen naar 6 juli a.s. Vandaag heb ik [klager] op kantoor. Ik verzoek
u mij aan te geven of [de vrouw] al dan niet een relatie heeft en van plan is te gaan
samenwonen. De reden is dat als dat het geval is en niet is gemeld, [klager] de overeenkomt
sluit onder een verkeerde voorstelling van zaken en hij deze aldus zal vernietigen.
Dat is zonde van ieders inspanningen. Mag ik ervan uit gaan dat [de vrouw] geen relatie
heeft en niet van plan is te gaan samenwonen zodat de reden dat zij afziet van partneralimentatie
niet gelegen is in art. 1:160 BW?”
1.24 Bij e-mail van 28 juni 2022 heeft klager mr. R het volgende bericht gestuurd:
“Achteraf vind ik dat je niet voldoende onafhankelijk was (…). En je teveel geïntimideerd
was door [verweerster] die kennelijk niet op de hoogte was van de gedragsregels. En
wellicht vanwege de kantoorgenoot van [verweerster] die je niet voor het hoofd [hebt]
willen stoten omdat die voorzitter is van een commissie. De kinderen zijn erg beschadigd
(…) en niet alleen door mij. De houding en communicatie van [verweerster] en aantoonbaar
onjuist weergeven en weglaten van [de vrouw] is erg voor de kinderen. Zij weten alles
zelfs zonder het te zeggen. De kinderen worden elke keer gedumpt. (…)”
1.25 Op 5 juli 2022 hebben partijen op het kantoor van verweerster een echtscheidingsconvenant
ondertekend.
1.26 Bij e-mail van 5 juli 2022 van klager aan verweerster, en in cc aan mr. R,
heeft klager het volgende geschreven: “Ik ben niet gediend van zo’n behandeling wederom
op uw kantoor vandaag. Ik zou toch echt de gedragsregels eens nalezen. Mijn advocate
is in alle contacten correct geweest naar u, uw kantoorgenoten en [de vrouw]. (…)”
1.27 Bij brief van 25 juli 2022 heeft verweerster de rechtbank het volgende meegedeeld:
“(…) In reactie op het bericht van [mr. R] van 22 juli 2022 het volgende. [Mr. R]
geeft aan dat de kinderen verhinderd zijn om de kindgesprekken bij te wonen op 4 augustus
2022 (…). Dit is onjuist. De kinderen gaan van 5 tot en met 14 augustus a.s. met [klager]
op vakantie. (…). Beide kinderen zijn dus beschikbaar op 4 augustus a.s. om 16:30
uur om de kindgesprekken met de rechter te voeren indien zij daartoe behoefte hebben.
Er hoeft dus geen nieuwe datum te worden vastgesteld voor de kindgesprekken. (…)”
1.28 Op 12 september 2022 heeft verweerster mr. R een e-mail gestuurd waarin zij
schrijft dat mr. R zich voortaan rechtstreeks tot de vrouw kon wenden indien zij haar
diende te berichten.
1.29 Bij brief van 20 oktober 2022 heeft de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK)
klager meegedeeld dat er een onderzoek wordt ingesteld naar de situatie van zijn kinderen,
maar dat vanwege een werkvoorraad niet direct gestart wordt met dit onderzoek.
1.30 Op 16 december 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft zich onnodig grievend jegens klager uitgelaten in correspondentie
en telefoongesprekken met de advocaat van klager;
b) Verweerster heeft de vrouw aangezet tot het doen van aangifte tegen klager,
in welke aangifte zeer ernstige, onterechte beschuldigingen staan. De aangifte is
uitgebreid aan bod gekomen tijdens de voorlopige voorzieningen zitting;
c) Verweerster heeft escalerend opgetreden, is niet bereidwillig geweest om er
onderling uit te komen en heeft zich niet gehouden aan de regels van de Vfas (Vereniging
familie en erfrecht advocaten scheidingsmediators). Hiermee heeft verweerster geen
rekening gehouden met de belangen van de kinderen en schade bij de kinderen veroorzaakt;
d) Verweerster heeft misbruik gemaakt van het feit dat haar kantoorgenoot voorzitter
van de Vfas is;
e) Verweerster heeft haar cliënte aangezet tot het verkopen van een aandelenportefeuille
(waarin klager € 100.000,- had gestort ten behoeve van de kinderen), zodat met de
opbrengst de facturen van verweerster konden worden betaald hetgeen onrechtmatig is
jegens klager;
f) Verweerster heeft belangrijke informatie achtergehouden;
g) Verweerster heeft de zaak onnodig vertraagd door basale zaken te betwisten en
onnodig stukken op te vragen;
h) Verweerster heeft onredelijke termijnen heeft gesteld;
i) Verweerster is op het laatste moment met extra stukken en extra eisen gekomen.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt
is dat die advocaat veel vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen
op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut,
maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend
mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan
zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig
mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen
of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij
zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat deze tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 In familiezaken moet een advocaat waken voor onnodige polarisatie tussen de
ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden
verwacht, omdat vooral de belangen van kinderen een grote rol kunnen spelen.
Klachtonderdeel a)
4.3 Klager stelt zich in dit klachtonderdeel op het standpunt dat verweerster zich
onnodig grievend over klager heeft uitgelaten in correspondentie en telefoongesprekken
met de advocaat van klager. Ter onderbouwing van zijn klacht heeft klager meerdere
e-mailberichten in geding gebracht, waaruit deze uitlatingen, aldus klager, blijken.
4.4 De voorzitter overweegt dat van onnodig grievende uitlatingen sprake is als
bewoordingen in de context van de berichtgeving, bijvoorbeeld, apert onjuist, zeer
kwetsend of neerbuigend zijn. Van onnodig grievende uitlatingen kan daarnaast sprake
zijn als grievende bewoordingen in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het
debat waarbinnen de bewoordingen worden gebruikt. Uit de onder de feiten weergegeven
e-mailcorrespondentie volgt naar het oordeel van de voorzitter niet dat verweerster
zich op enig moment in haar correspondentie onnodig grievend heeft uitgelaten over
klager. De toon van haar correspondentie aan mr. R is zakelijk en heeft, zoals verweerster
stelt, geen betrekking op de persoon van klager. Evenmin biedt het klachtdossier grondslag
voor klagers stelling dat verweerster zich telefonisch onnodig grievend heeft uitgelaten.
De e-mail van 16 juni 2022 (geciteerd onder 1.22 van de feiten) die klager ter illustratie
noemt en waarin verweerster aangeeft dat er die dag niet is onderhandeld, kan niet
als onnodig grievend worden aangemerkt. Tot slot geeft ook het door klager overgelegde
deel van een door verweerster opgesteld verweerschrift (geciteerd onder 1.21 van de
feiten) geen blijk van onnodig grievende uitlatingen aan het adres van klager. Verweerster
heeft toegelicht dat de negatieve uitlatingen over klager zijn gedaan, omdat de vrouw
op basis van hetgeen zich tussen partijen had voorgedaan er geen vertrouwen in had
dat klager vrijwillig zou meewerken aan de verkoop van de woning. Op grond hiervan
concludeert de voorzitter dat de bewoordingen noodzakelijk waren voor het debat dat
werd gevoerd en derhalve niet als onnodig grievend kunnen worden bestempeld. De voorzitter
komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat van klachtwaardig handelen door
verweerster geen sprake is en acht klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.5 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij de vrouw heeft aangezet
tot het doen van aangifte tegen klager, in welke aangifte zeer ernstige, onterechte
beschuldigingen staan. De aangifte is uitgebreid aan bod gekomen tijdens de voorlopige
voorzieningen zitting.
4.6 Dit klachtonderdeel faalt naar het oordeel van de voorzitter. Verweerster heeft
toereikend aangevoerd dat haar weliswaar bekend is dat de vrouw aangifte heeft gedaan
tegen klager, maar dat zij niet weet wat de inhoud van die aangifte is en verder niet
betrokken is geweest bij de aangifte tegen klager. Zij heeft ook geen kopie van de
aangifte van de vrouw ontvangen en deze heeft tijdens de procedures bij de rechtbank
en ook tijdens de onderhandelingen met mr. R geen rol gespeeld. Naar het oordeel van
de voorzitter is gelet hierop allerminst aannemelijk dat verweerster de vrouw zou
hebben aangezet tot het doen van aangifte tegen klager. Dit heeft klager ook niet
onderbouwd en ook het klachtdossier geeft geen steun aan deze stelling, zodat ook
klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel c)
4.7 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij escalerend heeft
opgetreden, niet bereidwillig is geweest om er onderling uit te komen en zich niet
gehouden heeft aan de regels van de Vfas. Hiermee heeft verweerster geen rekening
gehouden met de belangen van de kinderen en schade bij de kinderen veroorzaakt. Zo
heeft verweerster volgens klager de rechtbank op 25 juli 2022 bericht dat de kinderen
beschikbaar waren voor het door de rechtbank geplande kinderverhoor op 4 augustus
2022, terwijl verweerster had moeten weten de kinderen dan met hem op vakantie waren.
Verder zijn volgens klager instanties als de RvdK, Jeugdzorg en Veilig Thuis door
toedoen verweerster bij het gezin betrokken geraakt.
4.8 De voorzitter overweegt het volgende. Anders dan klager stelt, is niet gebleken
dat verweerster in onderliggende procedure escalerend heeft opgetreden. Verweerster
heeft allereerst genoegzaam onderbouwd dat zij niet op de hoogte was van de inhoud
van het WhatsApp-bericht van klager van 9 april 2022 (weergegeven onder 1.15 van de
feiten) aan zijn kinderen over de vakantie en dat zij hierin afgegaan is op de instructies
de vrouw die aangaf dat de kinderen op 4 augustus 2022 nog in Nederland zouden zijn.
Toen dat niet zo bleek te zijn is de datum voor het kinderverhoor bovendien verplaatst
en vervolgens niet doorgegaan omdat de kinderen schriftelijk hun mening aan de rechter
kenbaar hadden gemaakt. Daarnaast heeft klager onvoldoende onderbouwd en is ook niet
op grond van het klachtdossier gebleken dat de zorginstanties door toedoen van verweerster
betrokken zijn geraakt bij het gezin. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is
dan ook geen sprake, zodat klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel d)
4.9 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij misbruik heeft gemaakt
van het feit dat haar kantoorgenoot voorzitter van de Vfas is.
4.10 Naar het oordeel van de voorzitter faalt dit klachtonderdeel. Klager heeft
zijn standpunt hieromtrent op geen enkele wijze onderbouwd en ook in de overgelegde
stukken kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden voor de juistheid van klagers
verwijt, zodat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel e)
4.11 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij de vrouw heeft aangezet
tot het verkopen van een aandelenportefeuille (waarin klager € 100.000,- had gestort
ten behoeve van de kinderen), zodat met de opbrengst de facturen van verweerster konden
worden betaald hetgeen onrechtmatig, aldus klager.
4.12 Verweerster voert aan dat partijen in gemeenschap van goederen gehuwd waren
en dat al het vermogen (met uitzondering van de echtelijke woning) op naam van en
onder controle van klager stond, op een bankrekening en een beleggingsportefeuille
na. Die stonden op naam van de vrouw. Nadat klager in april 2022 was gestopt met het
betalen van de maandelijkse bijdrage en geldsommen van de bij vrouw in gebruik zijnde
e/o rekening heeft overgeboekt naar zijn privérekening, heeft de vrouw besloten om
aandelen uit haar eigen beleggingsportefeuille te verkopen om haar lopende lasten
te kunnen voldoen. Dit heeft verweerster mr. R meegedeeld bij e-mail van 10 mei 2022
(zie 1.17 van de feiten).
4.13 De voorzitter overweegt dat nog los van de vraag of de vrouw een dergelijke
beslissing mocht nemen - daar gaat de tuchtrechter niet over - uit het overgelegde
klachtdossier niet volgt dat verweerster, zoals klager stelt, de vrouw tot deze beslissing
heeft aangezet. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken, zodat klachtonderdeel
e) kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel f)
4.14 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij belangrijke informatie
heeft achtergehouden. Zo wist verweerster volgens klager dat de vrouw een relatie
had en dat heeft zij niet gemeld aan klagers advocaat.
4.15 De voorzitter volgt klager niet in dit verwijt en overweegt hiertoe dat verweerster
onweersproken heeft gesteld dat zij, totdat mr. R haar op 28 juni 2022 (zie feiten
onder 1.23) de vraag had gesteld of de vrouw een relatie had, niet met de vrouw had
gesproken over het wel of niet hebben van een relatie, maar dat zij op verzoek van
de vrouw mr. R diezelfde dag had laten weten dat zij een relatie had, niet samenwoonde
met haar partner en ook niet voornemens was dit te gaan doen. Dat verweerster derhalve
belangrijke informatie - nog daargelaten of dit relevante informatie is - heeft achtergehouden,
is hiermee niet komen vast te staan. Klachtonderdeel f) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen g), h) en i)
4.16 Klachtonderdelen g), h) en i) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling
en behelzen de verwijten dat verweerster de zaak onnodig heeft vertraagd door basale
zaken te betwisten en onnodig stukken op te vragen, onredelijke termijnen te stellen
en op het laatste moment met extra stukken en extra eisen te komen in de voorlopige
voorzieningsprocedure.
4.17 Verweerster betwist al deze verwijten. Zij voert in dit verband allereerst
aan dat zij de afwikkeling van de echtscheiding niet onnodig heeft vertraagd. Zij
heeft na het viergesprek van 1 december 2021 meermaals aangedrongen bij mr. R op verstrekking
van alle relevante financiële stukken van klager die zij mondjesmaat ontving (zie
bijvoorbeeld e-mails van 23 februari 2022 en 2 maart 2022, onder 1.7 en 1.9 van de
feiten). Zij heeft op 4 april 2022 een algeheel afwikkelingsvoorstel gedaan. Het ouderschapsplan
is op 19 april 2022 door partijen ondertekend en de eerste versie van het concept
echtscheidingsconvenant is op 21 april 2022 aan mr. R gestuurd. De inhoudelijke reactie
van mr. R op het concept convenant is vervolgens ruim een maand uitgebleven. Klager
was ondertussen gestopt met het betalen van de maandelijkse bijdrage aan de vrouw
en had geldsommen van de bij de vrouw in gebruik zijnde e/o rekening overgeboekt naar
zijn privérekening (zie 1.17 van de feiten). Dat heeft geresulteerd in een door de
vrouw gestarte procedure voorlopige voorzieningen om een voorlopige kinder- en partneralimentatie
vastgesteld te krijgen. De zitting heeft op 15 juni 2022 plaatsgevonden. Partijen
zijn ondertussen verdergegaan met het overleg over het concept convenant met het doel
er alsnog uit te komen. Dat is uiteindelijk gelukt met de ondertekening van het convenant
op 5 juli 2022. Dat verweerster onredelijke termijnen zou hebben gesteld kan zij niet
duiden. Over het verwijt dat verweerster op het laatste moment extra stukken en extra
eisen zou hebben ingediend bij de voorzieningenrechter voert verweerster tot slot
aan dat zij de alimentatieberekeningen voor de zitting over de voorlopige voorzieningen
aan haar pleitnota had gehecht en dat deze door de rechter zijn geaccepteerd en aan
het procesdossier zijn toegevoegd. Voor wat betreft het aanvullende verdelingsstuk
dat verweerster heeft ingediend, geldt dat deze binnen de daarvoor door de rechtbank
gegeven termijn is ingediend.
4.18 De voorzitter overweegt op grond van het voorgaande het volgende. Hoewel klager
wel een opsomming geeft van allerlei gebeurtenissen en incidenten die volgens hem
deze verwijten onderbouwen, ontbreekt naar het oordeel van de voorzitter een voldoende
feitelijke en geconcretiseerde omschrijving van deze verwijten en daarmee een degelijk
bewijs waarmee de voorzitter de verwijten van klager voldoende kan vaststellen en
beoordelen. De gedeeltelijk ingekopieerde processtukken en e-mails volstaan hiertoe
niet. Hiertegenover staat dat verweerster deze verwijten onderbouwd heeft weerlegd.
Zij heeft voldoende toegelicht dat zij de zaak niet onnodig heeft vertraagd en dat
zij geen onterechte stukken heeft opgevraagd of eisen heeft gesteld. Deze omstandigheden
leiden ertoe dat de voorzittter ook deze onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond
acht.
4.19 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.
N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 5 juni 2023