ECLI:NL:TADRAMS:2022:95 Raad van Discipline Amsterdam 22-142/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:95 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-05-2022 |
Datum publicatie: | 01-06-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-142/A/A |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Beleidsvrijheid advocaat. Klager heeft tegenover de uitvoerig gemotiveerde betwisting door verweerder zijn klachten onvoldoende onderbouwd. Kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 30 mei 2022
in de zaak 22-142/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 16 februari 2022 met kenmerk 1502738/EJH/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7 en van de door klager op 10 maart 2022 nagezonden stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is wegens verdenking van oplichting, valsheid in geschrifte en identiteitsfraude
op 19 mei 2021 aangehouden en in verzekering gesteld. Klager is als piketadvocaat
aan klager toegevoegd en in die hoedanigheid bij het eerste politieverhoor van klager
op 19 mei 2021 aanwezig geweest.
1.2 In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 mei 2021 concludeert de politie
dat klager gebruik maakt van twee verschillende Britse paspoorten, het ene op naam
van [S], geboren op 4 december 1994, het andere op naam van [H], geboren op 12 juli
1994.
1.3 Klager is op 21 mei 2021 voorgeleid en in bewaring gesteld en op 31 mei 2021
in raadkamer gehoord, bij welke gelegenheid de gevangenhouding van klager is bevolen.
1.4 Op 21 mei 2021 heeft de Vreemdelingenpolitie aan klager aangekondigd dat hij
na ontslag uit (voorlopige) strafrechtelijke detentie zal worden overgebracht naar
een plaats voor verhoor in het kader van de Vreemdelingenwet 2000.
1.5 Op 25, 27 en 29 mei en op 4 en 10 juni 2021 heeft verweerder klager in de PI
Zaanstad bezocht.
1.6 Op 15 juni 2021 heeft klager zich tot een andere advocaat gewend. Verweerder
heeft het dossier aan deze advocaat overgedragen.
1.7 Op 5 augustus 2021 heeft klager een klacht ingediend over verweerder. Daarbij
heeft hij gebruik gemaakt van de naam [S].
1.8 Zijn repliek in de klachtprocedure bij de deken (d.d. 7 november 2021) heeft
klager ondertekend met “[H] (alias [S])”.
1.9 In een e-mail aan de deken d.d. 17 januari 2022 heeft klager gebruik gemaakt
van de naam [H]. Ook zijn latere correspondentie met de deken en zijn correspondentie
met de raad heeft hij uit die naam verzonden. In correspondentie met derden in februari
2022 heeft hij zich eveneens als [H] gepresenteerd.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft verzuimd klager als slachtoffer van mensenhandel te beschermen,
helpen, ondersteunen en verzorgen.
b) Verweerder heeft op 21 mei 2021 een vals telefoonnummer van zijn kantoor aan
klager gegeven.
c) Verweerder heeft de rechten van klager geschonden door een persoon en een consulaire
post in kennis te stellen van zijn vrijheidsbeneming.
d) Verweerder heeft de procedurehouding van de politie en het OM onvoldoende nauwkeurig
onderzocht.
e) Verweerder heeft klager niet geïnformeerd over de invloed van het verhoor op
19 mei 2021 op zijn zaak.
f) Verweerder stelde zich tijdens de eerste ontmoeting op 19 mei 2021 voor als
Bart, terwijl dat niet zijn echte naam is.
g) Verweerder heeft voorafgaand aan het verhoor op 19 mei 2021 niet 30 minuten
met klager overlegd, terwijl dat wel had gemoeten.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft primair de niet-ontvankelijkheid van klager bepleit vanwege
het feit dat van klager niet bekend is wat zijn identiteit en nationaliteit is.
3.2 Subsidiair heeft verweerder zich inhoudelijk tegen de klacht verweerd en daarbij
het volgende aangevoerd.
Klachtonderdeel a)
Op verweerder rustte niet de plicht om klager als slachtoffer van mensenhandel te
beschermen, helpen, ondersteunen en verzorgen. Klager heeft bovendien pas geruime
tijd nadat de bijstand van verweerder was aangevangen (op 4 juni 2021) aangegeven
dat hij slachtoffer zou zijn geweest van mensenhandel. Verweerder heeft daarna proberen
uit te zoeken of er een manier was waarop klager dat alsnog zou kunnen melden. Enkele
dagen daarna (op 15 juni 2021) heeft klager zich echter tot een andere advocaat gewend
en heeft verweerder het dossier overgedragen.
Klachtonderdeel b)
Verweerder heeft klager geen vals nummer gegeven, maar het juiste nummer, waarop klager
hem overigens ook vele malen heeft gebeld.
Klachtonderdeel c)
Klager heeft verweerder tijdens een bezoek in de gevangenis verzocht de Chinese ambassade
te bellen, waarbij klager aangaf slachtoffer te zijn van mensenhandel. Toen verweerder
terug was op kantoor belde klager hem om te zeggen dat het niet meer hoefde, want
hij had zelf al met de Chinese ambassade gebeld. Verweerder heeft dus nimmer contact
gehad met ‘een consulaire post’, noch met een ander persoon over de vrijheidsbeneming
van klager.
Klachtonderdeel d)
Er was voor verweerder als advocaat geen aanleiding de procedurehouding van de politie
en het OM tegen het licht te houden.
Klachtonderdeel e)
Het is verweerder niet duidelijk wat klager bedoelt en wat hij dan precies van verweerder
had verwacht. Het betrof een regulier verhoor van de politie, klager kreeg duidelijk
te horen waarom hij was aangehouden.
Klachtonderdeel f)
De doopnaam van verweerder is Egbertus en roepnaam Bert of Egbert (dus niet Bart).
Verweerder heeft zich niet met een andere naam voorgesteld.
Klachtonderdeel g)
Verweerder heeft klager voorafgaand aan het verhoor kort gesproken. Dat gesprek was
snel klaar omdat verweerder slechts summiere informatie had ontvangen over de zaak
voorafgaand aan het verhoor en klager aangaf van niets te weten over hetgeen waarvan
hij beschuldigd werd. Er was geen reden om een langer durend gesprek te voeren.
3.3 De voorzitter zal hierna waar nodig op deze verweren ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter passeert het ontvankelijkheidsverweer. Klager heeft zijn klacht
ingediend als [S] en verweerder heeft klager ook als [S] bijgestaan. Uit de over en
weer ingenomen stellingen blijkt dat er tussen klager en verweerder geen onduidelijkheid
bestaat over de persoon die de klacht heeft ingediend en die door klager is bijgestaan.
Welke naam daarbij door klager op enig moment in zijn correspondentie met de deken
en de raad is gebruikt, is naar het oordeel van de voorzitter daarbij niet doorslaggevend.
De voorzitter komt dus toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen.
Deze lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.2 Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding
heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak
de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij komt de advocaat een grote
mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die
hem passend voorkomt. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht. In het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel pas geïndiceerd
zijn indien en voor zover de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist
optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen
worden geschaad.
4.3 Naar het oordeel van de voorzitter kan op basis van de stellingen van partijen
en de zich in het dossier bevindende stukken niet worden vastgesteld dat verweerder
in strijd heeft gehandeld met de bovenstaande maatstaf. Klager heeft de klachtonderdelen
slechts zeer summier toegelicht. Daarmee had hij gelet op het uitvoerig gemotiveerde
en gedocumenteerde verweer echter niet kunnen volstaan.
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2022.
Griffier Voorzitter