ECLI:NL:TADRAMS:2022:94 Raad van Discipline Amsterdam 22-196/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:94
Datum uitspraak: 30-05-2022
Datum publicatie: 01-06-2022
Zaaknummer(s): 22-196/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klachtrecht komt slechts toe aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Daarvan is niet gebleken. Gedragsregel 15 lid 1 heeft bovendien de bescherming van de client van de advocaat ten doel; een wederpartij of derde kunnen zich daarop niet beroepen. Klager is/was niet de client van verweerder. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van 30 mei 2022
in de zaak 22-196/A/A

naar aanleiding van de klacht van:


klager

over:


verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 8 maart 2022 met kenmerk 2020-1238622/EJH/RAB/CvdS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    De heer G. belegde samen met een zakenpartner in Russisch onroerend goed. Dit onroerend goed was om fiscale redenen ondergebracht in de besloten vennootschap North East Partners B.V. (hierna: “North East”). Zij hielden ieder 50% van de aandelen in deze vennootschap en waren bestuurder van de Stichting Administratiekantoor NEMS (hierna: “NEMS”).
1.2    In 2014 hebben de heer G. en zijn zakenpartner afgesproken dat de heer G. de aandelen zou overnemen voor een bedrag van USD 2,4 miljoen. De heer G. is deze afspraak niet nagekomen, ook niet na daartoe bij vonnis van 28 juni 2017 door de rechtbank veroordeeld te zijn.
1.3    NEMS heeft vervolgens beslag laten leggen op de aandelen van de heer G. in North East met het doel deze te verkopen aan een derde.
1.4    Verweerder heeft diverse schuldeisers van de heer G. op hun verzoek rechtsbijstand verleend in procedures tegen de heer G. Bij verzoekschrift van 15 mei 2017 heeft verweerder namens de toenmalige echtgenote van de heer G. verlof gevraagd tot het leggen van maritaal vreemdelingenbeslag op 9000 aandelencertificaten van de heer G. in North East. Dat verlof is op 16 mei 2017 verleend. Verweerder heeft namens de heer O. eveneens beslag laten leggen op aandelencertificaten van de heer G. in North East.
1.5    NEMS heeft de heer O. gedagvaard voor de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De heer O. werd in die procedure bijgestaan door verweerder.
1.6    In 2017, 2018 en april 2019 heeft het kantoor van verweerder voor de dienstverlening aan de toenmalige echtgenote van klager en de heer O. diverse betalingen ontvangen van de heer G.
1.7    Op 19 oktober 2019 is een verzoek tot faillietverklaring van de heer G. ingediend bij de rechtbank in Moskou. Zijn faillissement is op 29 juli 2020 uitgesproken. Daarbij is klager tot financieel manager (curator) benoemd.
1.8    Op 31 augustus 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij tegenstrijdige belangen heeft behartigd door als advocaat van de toenmalig echtgenote van de heer G. en van de heer O. op te treden tegen de heer G., terwijl hij voor zijn declaraties betalingen van de heer G. heeft ontvangen. Daarmee heeft verweerder volgens klager gedragsregel 15 geschonden.
3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4    BEOORDELING
4.1    De klacht ziet op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van de heer G., voor wie klager als financieel manager optreedt. De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan een ieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
4.2    Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit de zich in het dossier bevindende stukken niet dat klager, in zijn hoedanigheid van financieel manager van de heer G., door het handelen of nalaten van verweerder rechtstreeks in zijn belang is getroffen. Hem komt reeds daarom geen klachtrecht toe.
4.3    Gedragsregel 15 lid 1, die ziet op de belangenverstrengeling, heeft bovendien de bescherming van de cliënt van de advocaat ten doel. Dit brengt volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline mee dat een wederpartij of een derde zich niet op deze gedragsregel kunnen beroepen. Verweerder is echter niet de advocaat van klager, maar van de wederpartijen van de heer G. Van een advocaat-client relatie tussen verweerder en de heer G. blijkt uit de stukken evenmin; de betalingen waarnaar klager in dat verband verwijst, dateren van voor de datum dat klager tot financieel manager is benoemd.
4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2022.


Griffier         Voorzitter