ECLI:NL:TADRAMS:2022:90 Raad van Discipline Amsterdam 22-279/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:90 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-05-2022 |
Datum publicatie: | 01-06-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-279/A/A |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: De advocaat privé |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Nu sprake is van een privégedraging van verweerder die naar het oordeel van de voorzitter niet onder het tuchtrecht valt, is klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in de klacht. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 30 mei 2022
in de zaak 22-279/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
gemachtigde: mr. R.A. Korver
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 17 maart 2022 met kenmerk 1368166/EJH/RAB, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6, waaronder een audiobestand. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de bijlagen die klager bij e-mail van 21 april 2022 heeft nagezonden.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft een relatie met een vrouw, die voorheen een relatie had met
klager.
1.2 Op 27 juli 2020 heeft klager verweerder met deze vrouw op de openbare weg aan
de achterzijde van zijn huis gezien. Daarop is tussen klager en verweerder een woordenwisseling
ontstaan.
1.3 Later die dag ontving klager bericht dat verweerder zich bevond in een nabij
gelegen brasserie. Klager is daar toen naartoe gegaan en tussen klager en verweerder
is het tot een handgemeen gekomen.
1.4 Klager heeft diezelfde avond tegen verweerder aangifte gedaan van mishandeling.
De aangifte heeft geleid tot een sepotbeslissing. Tegen deze beslissing om verweerder
niet te vervolgen heeft klager op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering
een klacht ingediend bij het gerechtshof.
1.5 Verweerder heeft op 30 juli 2020 een (aanvullende) aangifte tegen klager gedaan
van opzettelijke uitlokking.
1.6 Op 29 maart 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft klager mishandeld, hetgeen een misdrijf is;
b) Verweerder heeft in zijn aangifte van 30 juli 2020 onwaarheden verkondigd.
c) Verweerder heeft anderen (onder meer zijn buren op Ibiza) tegen klager opgezet
om aangifte te doen van overlast/stalking. In die aangifte is duidelijk de invloed
van verweerder terug te lezen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter overweegt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet
geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als
zodanig. Dat tuchtrecht beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Artikel
46 houdt mede in een tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor ‘handelen of nalaten
dat een behoorlijkadvocaat niet betaamt’. Onder dergelijk handelen of nalaten kunnen
ook gedragingen in een andere hoedanigheid of privégedragingen van de advocaat vallen
indien tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat,
en bij gebreke van zodanig verband, indien het gaat om gedragingen die voor de advocaat
in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht
en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen.
4.2 De voorzitter stelt vast dat klager geen cliënt en ook geen wederpartij van
verweerder is (geweest). De gedraging die klager verweerder verwijt heeft zich volledig
voltrokken in de privésfeer van verweerder en houdt geen verband met zijn praktijkuitoefening
als advocaat. Van verwevenheid van de verweten gedraging met verweerders professie
als advocaat is ook anderszins op geen enkele wijze gebleken. Hoe afkeurenswaardig
het gedrag dat verweerder heeft vertoond (mogelijk) ook is, naar het oordeel van de
voorzitter kan niet worden vastgesteld dat het gedrag van verweerder van dien aard
is dat die absoluut ongeoorloofd moet worden geacht in het licht van zijn beroepsuitoefening.
4.3 Nu sprake is van een privégedraging van verweerder die naar het oordeel van
de voorzitter gelet op het hiervoor overwogene niet onder het tuchtrecht valt, dient
klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk te
worden verklaard in de klacht.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 30 mei 2022