ECLI:NL:TADRAMS:2022:89 Raad van Discipline Amsterdam 21-797/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:89 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-05-2022 |
Datum publicatie: | 25-05-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-797/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Een ander advocaat persoonlijk attaqueren |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 23 mei 2022
in de zaak 21-797/A/A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 8 november 2021 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 augustus 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 29 september 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1235371/EJH/RAB
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 8 november 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van
de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze
beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 22 november 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de
voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen. Het verzet
is behandeld op de zitting van de raad van 4 april 2022. Daarbij waren klager en verweerder
aanwezig.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennis genomen van de brief van 4 januari
2022 en het beeldmateriaal van de televisie-uitzending van 6 juli 2020 dat verweerder
ter zitting heeft overgelegd.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2 Klager heeft erover geklaagd dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld door zich in de televisie-uitzending van 6 juli 2020 denigrerend en minachtend
over klager uit te laten. De voorzitter heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard,
maar heeft daarbij niet getoetst aan de door het Europees Hof voor de Rechten van
de Mens (verder: EHRM) gegeven norm dat de bijzondere aard van het juridisch beroep
meebrengt dat het optreden van advocaten in het openbaar, en dus ook ter zitting,
discreet, eerlijk en waardig dient te zijn. De uitlatingen van verweerder waren in
ieder geval niet discreet, eerlijk en waardig. De voorzitter heeft voorts ten onrechte
buiten beschouwing gelaten dat van enige noodzaak of rechtens relevante reden om klager
te beschuldigen niet is gebleken, dat verweerder kennelijk op de uitnodiging van het
televisieprogramma is ingegaan met de bedoeling deze uitlatingen te doen en dat de
grievende kwalificaties geen enkele steun vinden in de feiten. Ook heeft de voorzitter
ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat verweerder wist dat klager vanwege zijn
anonimiteit als advocaat van de kroongetuige geen verweer tegen de aantijgingen van
verweerder kon voeren en dat dat reden voor verweerder was om zich niet in te houden.
De voorzitter heeft voorts ten onrechte overwogen dat door de gewraakte uitlatingen
in de context waarin zij zijn gedaan geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen opleveren.
Het ging hier niet om zakelijke kritiek, de uitlatingen waren wel degelijk persoonlijk
bedoeld.
2.3 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet
niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad
naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen;
de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening
gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter
heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.3 De raad overweegt nog dat verweerder als strafrechtspecialist aan het televisie-programma
heeft deelgenomen en dat zijn uitlatingen moeten worden beoordeeld in de context van
de uitlatingen die klager eerder in een uitgebreid interview in een landelijk dagblad
heeft gedaan, waarbij klager zijn beroepsgeheim zou hebben geschonden in een zaak
waarbij een groot aantal personen is geliquideerd. Verder heeft klager zich in het
verzetschrift voor het eerst beroepen op de maatstaf van het EHRM. Het is juist dat
van advocaten verlangd mag worden dat zij zich discreet, eerlijk en waardig gedragen
gelet op de bijzondere positie die zij binnen de rechtspleging genieten, maar dat
maakt het oordeel over de onderhavige klacht niet anders.
4.4 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter, mrs. P. van Lingen en K.C. van Hoogmoed, leden, bijgestaan door mr. N. Bakker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2022.
Griffier Voorzitter