ECLI:NL:TADRAMS:2022:88 Raad van Discipline Amsterdam 21-798/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:88 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-05-2022 |
Datum publicatie: | 25-05-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-798/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Een ander advocaat persoonlijk attaqueren |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 23 mei 2022
in de zaak 21-798/A/A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 8 november 2021 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 augustus 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 29 september 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1223573/EJH/RAB
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 8 november 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van
de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze
beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 22 november 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de
voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 4 april 2022. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift. Voorts heeft de raad kennisgenomen van het beeldmateriaal van
de televisie-uitzending van 6 juli 2020.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2 Klager heeft erover geklaagd dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld door zich in de televisie-uitzending van 6 juli 2020 denigrerend en minachtend
over klager uit te laten. De plaatsvervangend voorzitter heeft de klacht kennelijk
ongegrond verklaard, maar heeft daarbij niet getoetst aan de door het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) gegeven norm dat de bijzondere aard van
het juridisch beroep meebrengt dat het optreden van advocaten in het openbaar, en
dus ook ter zitting, discreet, eerlijk en waardig dient te zijn. De uitlatingen van
verweerder waren in ieder geval niet discreet, eerlijk en waardig. De voorzitter heeft
voorts ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat van enige noodzaak of rechtens
relevante reden om klager te beschuldigen niet is gebleken, dat verweerder kennelijk
op de uitnodiging van het televisieprogramma is ingegaan met de bedoeling deze uitlatingen
te doen en dat de grievende kwalificaties geen enkele steun vinden in de feiten. Ook
heeft de voorzitter ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat verweerder wist dat
klager vanwege zijn anonimiteit als advocaat van de kroongetuige geen verweer tegen
de aantijgingen van verweerder kon voeren en dat dat reden voor verweerder was om
zich niet in te houden. De voorzitter heeft voorts ten onrechte overwogen dat door
de gewraakte uitlatingen in de context waarin zij zijn gedaan geen tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen opleveren. Het ging hier niet om zakelijke kritiek, de uitlatingen
waren wel degelijk persoonlijk bedoeld.
2.3 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet
niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad
naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen;
de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening
gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter
heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.3 De raad overweegt nog dat verweerder als strafrechtspecialist aan het televisie-programma
heeft deelgenomen en dat zijn uitlatingen moeten worden beoordeeld in de context van
de uitlatingen die klager eerder in een uitgebreid interview in een landelijk dagblad
heeft gedaan, waarbij klager zijn beroepsgeheim zou hebben geschonden in een zaak
waarbij een groot aantal personen is geliquideerd. De raad heeft het beeldmateriaal
van de televisie-uitzending gezien en stelt op basis daarvan vast dat de uitlatingen
die klager als een persoonlijke aanval ziet, niet op de manier zijn gezegd als klager
stelt en dat de uitlatingen ook niet rechtstreeks zijn gedaan. In zijn eerste uitlatingen
heeft verweerder met name uiteen gezet dat klager zijn beroepsgeheim heeft geschonden,
wat dat betekent voor de beroepsgroep en wat de gevolgen daarvan voor de strafzaak
kunnen zijn. Vervolgens is verweerder gevraagd wat het motief van klager voor het
interview zou kunnen zijn. Verweerder heeft daarop niet geantwoord dat klager “een
rancuneuze ijdeltuit is” maar aangegeven dat hij denkt dat het “pure rancune (…) gecombineerd
met een grote mate van ijdelheid” is. Verder heeft verweerder niet gezegd dat klager
“eerst van het tableau geschrapt moest worden en daarna de bak in”, maar heeft hij
gezegd “in het slechtste geval gaat deze advocaat van het tableau geschrapt de bak
in”. Deze uitlating van verweerder is ook niet rechtstreeks gedaan, maar in reactie
op de vraag wat er zou kunnen gebeuren. De raad acht een en ander in hiervoor genoemde
context niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verder heeft klager zich in het verzetschrift
voor het eerst beroepen op de maatstaf van het EHRM. Het is juist dat van advocaten
verlangd mag worden dat zij zich discreet, eerlijk en waardig gedragen gelet op de
bijzondere positie die zij binnen de rechtspleging genieten, maar dat maakt het oordeel
over de onderhavige klacht niet anders.
4.4 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter, mrs. P. van Lingen en K.C. van Hoogmoed, leden, bijgestaan door mr. N. Bakker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2022.
Griffier Voorzitter