ECLI:NL:TADRAMS:2022:83 Raad van Discipline Amsterdam 22-049/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:83 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-05-2022 |
Datum publicatie: | 27-05-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-049/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Ongegronde klacht van een advocaat over een advocaat. Gedragsregel 7 draagt advocaten op zich niet onnodig grievend uit te laten. Hoewel voor advocaten de vrijheid van meningsuiting geldt, vindt deze zijn begrenzing in de plicht om zich in het kader van de beroepsuitoefening in het openbaar discreet en waardig op te stellen. Deze verplichting geldt onder meer jegens de eigen cliënt, jegens de wederpartij en jegens andere advocaten. Verweerder heeft zijn e-mails met de door hem gebezigde bewoordingen uitsluitend aan klager gestuurd en niet aan derden in een kwestie die zich tussen klager en verweerder afspeelt en niet over een zaak gaan waarin zij als advocaat namens cliënten optreden. De uitlatingen zijn dan ook niet in het kader van de beroepsuitoefening gedaan en evenmin in de openbaarheid. Deze omstandigheden hebben de raad tot de slotsom gebracht dat niet gezegd kan worden dat verweerder jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 16 mei 2022
in de zaak 22-049/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
gemachtigde: mr. J.M. L’Homme
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 28 oktober 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 18 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1569351/EJH/GJP
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 1 april 2022. Klager was
op zitting aanwezig en verweerder heeft zich op zitting laten vertegenwoordigen door
zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Tussen klager en verweerder is een vaststellingsovereenkomst gesloten om tussen
hen bestaande geschillen te beëindigen. In de overeenkomst is een geheimhoudingsbeding
opgenomen.
2.3 Ongeveer twee weken na de totstandkoming van die overeenkomst heeft verweerder
klager op 10 augustus 2021 het volgende e-mailbericht gestuurd: “Nu alle procedures
tussen ons zijn geëindigd, kom ik nog kort terug op uw suggestie om mijn excuus aan
u aan te bieden. Bij deze bied ik u mijn excuus aan. Dat betreft het feit dat ik in
uw richting niet duidelijk genoeg ben geweest. U heeft een geldbedrag dat door de
RvR is uitbetaald en dat voor mij bestemd is in uw zak gestoken. In mijn ogen bent
u een ordinaire dief. Ook heeft u mij in de richting van mijn Deken ernstig beschuldigd;
op mijn herhaald verzoek heeft u die beschuldiging niet feitelijk onderbouwd en evenmin
heeft u die beschuldiging ingetrokken. Dat u onder deze omstandigheden nog mogelijk
acht dat ik met u enig moment zou willen meemaken toont aan dat ik de dikte van de
plaat voor uw hoofd - die rechterlijke colleges impliciet ook hebben benoemd - ernstig
heb onderschat. Dat is een excuus waard. Die plaat maakt wel begrijpelijk dat in de
afwikkeling de geheimhouding van u zo’n prominente plaats kreeg.”
2.4 Vervolgens heeft tussen klager en verweerder op 22 oktober 2021 het volgende
e-mailverkeer plaatsgevonden: Verweerder schreef: “Doet me deugd dat het recht toch
weer z’n loop heeft gehad. Waarschijnlijk was u overtuigd van uw gelijk, troost u
met de gedachte dat de rest van de wereld het verkeerd ziet.” Klager antwoordde: Waar
heeft u het over? Verweerder reageerde met het verzenden van een screenshot van een
uitspraak in een zaak waarin klager grotendeels in het ongelijk was gesteld. Klager
vroeg in reactie hierop: “Wat is uw doel met deze berichten?” Verweerder antwoordde:
“Het doel hiervan is u te irriteren en het tonen van enig leedvermaak.” Klager reageerde:
“Vindt u dit voor een advocaat betamelijk gedrag?” Verweerder antwoordde: “En tevreden
stel ik vast dat mijn doel is bereikt.” Klager vroeg daarop: “Heeft u gedronken? Ik
stel voor dat u morgen deze correspondentie even terugleest en dan uw excuses aanbiedt.”
Verweerder antwoordde: “U leest het niet goed, daarom bij deze nog een keer: sluiten
is sluiten.” Klager reageerde: “Ik denk dat de tuchtrechter dat gaat bepalen. De maat
is vol.” Verweerder antwoordde: “Haha, lijkt me prachtig, kunnen we het ook even over
de achtergrond hiervan hebben. Die geheim moest blijven toch? Doe me een lol en dien
die klacht maandag in.” Klager reageerde: “Ik zal aan uw verzoek voldoen.”
2.5 Klager heeft op 28 oktober 2021 over verweerder een klacht ingediend bij de
deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
klachtwaardig te hebben gehandeld door zich in de e-mailcorrespondentie in de periode
van 10 augustus tot en met 22 oktober 2021 en in het verweer tegen onderhavige klacht
onnodig grievend jegens klager uit te laten.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan
5 BEOORDELING
5.1 De vraag kan worden opgeworpen of de advocatenwet en de gedragsregels bedoeld
zijn voor kwesties als de onderhavige, waarbij twee advocaten elkaar met e-mails van
een bedenkelijk niveau bestoken. Los daarvan overweegt de raad het volgende.
5.2 Gedragsregel 7 draagt de advocaat op zich niet onnodig grievend uit te laten. Hoewel voor een advocaat de vrijheid van meningsuiting geldt, vindt deze zijn begrenzing in de plicht om zich in het kader van de beroepsuitoefening in het openbaar discreet en waardig op te stellen. Deze verplichting geldt onder meer jegens de eigen cliënt, jegens de wederpartij en jegens andere advocaten.
5.3 De raad stelt vast dat verweerder zijn e-mails met de door hem gebezigde bewoordingen
uitsluitend aan klager heeft gestuurd in het kader van een kwestie die zich uitsluitend
tussen klager en verweerder afspeelt. De e-mails zijn niet aan derden gestuurd en
gaan ook niet over een zaak waarin zij als advocaat namens cliënten optreden. De uitlatingen
-in de e-mails en in het verweer bij de deken -zijn dan ook niet in het kader van
de beroepsuitoefening gedaan en evenmin in de openbaarheid. Deze omstandigheden brengen
de raad tot de slotsom dat niet gezegd kan worden dat verweerder jegens klager tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld.
5.4 De raad acht de klacht dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. M.W. Schüller en N.M.K. Damen, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2022.
Griffier Voorzitter