ECLI:NL:TADRAMS:2022:8 Raad van Discipline Amsterdam 21-960/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:8
Datum uitspraak: 17-01-2022
Datum publicatie: 24-01-2022
Zaaknummer(s): 21-960/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Klager heeft geen eigen rechtstreeks belang bij zijn klacht over handelen verweerder ten aanzien van klagers echtgenote. Dat klachtonderdeel is kennelijk niet-ontvankelijk. Verweerder heeft zorgvuldig gehandeld zoals dat van hem in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Gestelde weigering van verweerder om aansprakelijkstelling niet bij zijn verzekeraar te melden niet feitelijk onderbouwd. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 17 januari 2022
in de zaak 21-960/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 30 november 2021 met kenmerk 1488819/EJH/GJP, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van verweerder van 14 december 2021 en de bij die e-mail overgelegde e-mailwisseling tussen verweerder en klager van 26 juni 2020.

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager en zijn echtgenote zijn samen verwikkeld geweest in een civiele procedure tegen klagers vader over de betaling van een geldsom. Eerst werden zij daarin bijgestaan door mr. C. 
1.2    Op 29 mei 2020 heeft verweerder de behandeling van de zaak overgenomen van mr. C., op verzoek van klager, klagers echtgenote en de rechtsbijstandsverzekeraar van klager en zijn echtgenote. 
1.3    Op 22 juni 2020 heeft verweerder naar klager gemaild dat hij zich niet als gemachtigde van klagers echtgenote zal stellen, omdat volgens hem sprake is van een tegenstrijdig belang tussen klager en zijn echtgenote. In zijn e-mail heeft verweerder opgemerkt dat klagers echtgenote een eigen advocaat zou moeten hebben.
1.4    Op 24 juni 2020 heeft verweerder zich bij de rechtbank alleen gesteld als advocaat van klager.
1.5    Op 26 juni 2020 heeft verweerder klager gemaild en herhaald dat hij klager en zijn echtgenote niet allebei kan bijstaan, omdat het verweer van klager en dat van zijn echtgenote uiteenloopt en tot discussie tussen partijen kan leiden en dat hij zich bij de rechtbank alleen voor klager heeft gesteld. Daarop heeft klager verweerder gemaild dat zijn echtgenote eerder heeft aangegeven niet in de kwestie betrokken te willen worden vanwege de slechte relatie met klagers vader. Later die dag heeft klager verweerder nog gemaild ‘Voor wat betreft mijn echtgenote kan ik u mededelen dat Achmea dit verder oppakt.’
1.6    Op 13 juli 2020 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar verweerder gevraagd aan klager en zijn echtgenote toe te lichten waarom hij alleen klager en niet ook zijn echtgenote kan bijstaan. Daarop heeft klager verweerder op 5 augustus 2020 bericht dat hij wil overleggen.
1.7    Op 6 augustus 2020 hebben klager en verweerder met elkaar gebeld. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder klager dezelfde dag gemaild dat hij zich zal terugtrekken als advocaat. Daarbij heeft verweerder herhaald dat klagers echtgenote zich door een eigen advocaat moet laten bijstaan. Ook heeft verweerder klager erop gewezen dat de rechtbank tenminste tien dagen voor een gepland getuigenverhoor op 19 november 2020 een oproepingslijst moet hebben ontvangen.
1.8    Op 24 september 2020 heeft een andere advocaat, mr. V., zich bij de rechtbank gesteld als klagers advocaat. Op 19 oktober 2020 heeft mr. V. zich ook als advocaat gesteld voor klagers echtgenote, maar dit was vanwege een daarvoor geldende termijn in het landelijk procesreglement te laat. 
1.9    Bij (eind)vonnis van 14 juli 2021 heeft de rechtbank klager en zijn echtgenote hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan klagers vader. In het vonnis heeft de rechtbank opgemerkt dat klagers echtgenote met ingang van 10 juni 2020 niet meer rechtsgeldig in de procedure wordt vertegenwoordigd en daardoor geen proceshandelingen meer heeft kunnen verrichten.
1.10    Op 19 juli 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a)    verweerder heeft de echtgenote van klager niet bijgestaan, waardoor haar belangen zijn geschaad;
b)    verweerder heeft geen werkzaamheden verricht ten aanzien van klager en verweerder heeft klager niet inhoudelijk geadviseerd over de stelplicht en bewijslast aan de zijde van klagers vader ten aanzien van de authenticiteit van leningsovereenkomsten, een e-mail en de stelling van klagers vader over een lening aan klager en zijn echtgenote, en over het geldende recht op grond waarvan de door klagers vader gestelde lening beoordeeld moet worden;
c)    verweerder heeft geweigerd om de aansprakelijkstelling bij zijn verzekeraar te melden.
2.2    De voorzitter zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling ingaan op de stellingen en stukken van klager.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
4.1    De voorzitter stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen over een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Klager verwijt verweerder dat hij klagers echtgenote niet heeft bijgestaan en dat daardoor haar belangen zijn geschaad, maar klager heeft daarbij geen eigen rechtstreeks belang. Het gaat hier om de belangen van klagers echtgenote en dus is het klagers echtgenote die een klacht over verweerder kan indienen als zij vindt dat verweerder ten opzichte van haar tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Omdat klager geen eigen rechtstreeks belang heeft, is klachtonderdeel a) kennelijk niet-ontvankelijk.  
Klachtonderdeel b)
4.2    Klachtonderdeel b) gaat het handelen van verweerder als de (voormalige) advocaat van klager. Uitgangspunt daarbij is dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline, 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).

4.3    De voorzitter is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld zoals dat van hem in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Verweerder heeft toegelicht dat zijn voorgangster mr. C. diverse inhoudelijke proceshandelingen voor klager en zijn echtgenote heeft verricht en dat klager niet aan de beurt was om een proceshandeling te verrichten op het moment (24 juni 2020) dat hij zich als klagers advocaat had gesteld. Deze toelichting van verweerder wordt ondersteund door het vonnis van 14 juli 2021. Daaruit leidt de voorzitter af dat mr. C. op 3 juni 2020 nog een brief met nadere stukken heeft ingediend, waarna zij zich op 10 juni 2021 heeft onttrokken. Op het moment dat verweerder de behandeling van klagers zaak van mr. C. had overgenomen, stond de zaak voor antwoordakte aan de zijde van klagers vader. Daarna is een getuigenverhoor gevolgd op 19 november 2020, maar toen was verweerder al drie maanden geen advocaat van klager meer. De drie inhoudelijke punten waarover verweerder klager niet zou hebben geadviseerd, vielen naar het oordeel van de voorzitter dan ook nog onder de verantwoordelijkheid van mr. C. Verweerder heeft daar verder geen bemoeienis mee gehad. Vanaf 24 juni 2020 heeft verweerder diverse keren met klager gemaild en op 6 augustus 2020 met klager gebeld, waarna verweerder zijn werkzaamheden voor klager heeft beëindigd vanwege een vertrouwensbreuk. Omdat aan de zijde van verweerder niet is gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, is klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel c) 
4.4    Volgens klager heeft verweerder geweigerd de aansprakelijkstelling bij zijn verzekeraar te melden, maar klager heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij verweerder aansprakelijk heeft gesteld. Ook bevat het dossier geen stukken waaruit de gestelde weigering van verweerder blijkt. Zonder feitelijke onderbouwing kan de voorzitter de juistheid van het gedrag dat klager verweerder hier verwijt niet vaststellen. Klachtonderdeel c) is daarom ook kennelijk ongegrond.
4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk verklaren en klachtonderdelen b) en c) kennelijk ongegrond. 


BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
    niet-ontvankelijk;
- klachtonderdelen b) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2022.

Griffier         Voorzitter


Verzonden op: 17 januari 2022