ECLI:NL:TADRAMS:2022:55 Raad van Discipline Amsterdam 21-893/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:55
Datum uitspraak: 04-04-2022
Datum publicatie: 29-04-2022
Zaaknummer(s): 21-893/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klachten over andere advocaat. Klachten deels gegrond. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet de terughoudendheid in acht te nemen die van een advocaat wordt verwacht bij het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Maatregel; waarschuwing aan verweerder opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 4 april 2022
in de zaak 21-893/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 5 april 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 9 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1372870/EJH/YH van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 maart 2022. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Tevens is de heer [G], cliënt van klaagster in de onderliggende zaak aanwezig als belangstellende. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    In 2019 heeft verweerster namens haar cliënte (hierna: de moeder) een verzoek vervangende toestemming verhuizing bij de rechtbank Den Bosch ingediend, teneinde moeder met het minderjarige kind (hierna: het kind) naar Turkije te kunnen laten verhuizen. Dit verzoek is afgewezen. Klaagster trad en treedt op voor de vader van het kind (hierna: de vader). 
2.3    Conform de tussen partijen vastgestelde regeling ging het kind in de kerstvakantie van 2020 op bezoek bij de moeder in Turkije. Tijdens dat bezoek stelde de moeder vast dat het kind direct medische hulp nodig had, reden waarom verweerster een kort geding aanhangig maakte waarin zij verzocht om wijziging van het hoofdverblijf c.q. vervangende toestemming voor verhuizing naar Turkije. Deze vordering is afgewezen.
2.4    In een e-mail van 17 december 2020 schrijft verweerster onder andere: “Ik begrijp eerlijk gezegd ook niet waarom uw cliënt, willens en wetens de gezondheid en de wil van zijn kind op het spel zet.”
2.5    Op 23 november 2020 diende verweerster opnieuw een verzoek in bij de rechtbank Den Bosch voor vervangende toestemming voor verhuizing van het kind naar Turkije. Dit verzoek is door verweerster op 28 december 2020 ingetrokken. 
2.6    Naar aanleiding van deze intrekking heeft klaagster per e-mail aan verweerster gevraagd aan te geven of de intrekking ook betekende dat het kind zou terugkeren naar Nederland. Op 30 december 2020 antwoordde verweerster daarop dat zij niet meer optrad voor de moeder.
2.7    Het kind is vervolgens niet op de afgesproken datum teruggekeerd uit Turkije, reden waarom klaagster een melding van kinderontvoering bij de Centrale Autoriteit heeft gedaan. Een afschrift van dat formulier heeft klaagster tevens aan de moeder verzonden.
2.8    De moeder heeft naar aanleiding van de ontvangst van het formulier verweerster verzocht haar wederom bij te staan, hetgeen verweerster aan klaagster heeft laten weten bij e-mail van 12 januari 2021. In die e-mail laat verweerster tevens weten dat er een intensief behandeltraject in gang is gezet, bij de arts die door de vader is uitgekozen en waar de vader zelf een afspraak voor heeft gemaakt. Daarnaast meldt verweerster op dat moment dat de moeder in Turkije een procedure in gang heeft gezet teneinde de zaak voor te leggen aan de rechter. Deze zaak blijkt aanhangig te zijn gemaakt op dezelfde dag dat verweerster het verzoek aan de rechtbank Den Bosch van 23 november 2020 heeft ingetrokken.
2.9    Op maandag 18 januari heeft verweerster in de ochtend een uitspraak met vertaling van de rechter in Ankara aan klaagster gestuurd, gewezen op 14 januari, waarbij de moeder alleen met het gezag over het kind wordt belast. De vader is in deze procedure niet gekend noch gehoord. 
2.10    Klaagster heeft daarop een verzoek ingediend bij de rechtbank Den Bosch. Verweerster heeft tegen dat verzoek verweer gevoerd met een beroep op de uitspraak van de Turkse rechtbank en de stelling dat de Nederlandse rechter niet langer bevoegd is omdat de Turkse uitspraak rechtsgeldig zou zijn op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
a)    Verweerster handelt op meerdere vlakken in strijd met de kernwaarde integriteit;
b)    Verweerster handelt in strijd met de kernwaarde deskundigheid;
c)    Verweerster brengt onjuiste juridische standpunten naar voren;
d)    De wijze waarop verweerster de emotionele toon van haar cliënte heeft overgenomen getuigt van ondeskundigheid en gebrek aan professionaliteit.

4    VERWEER 
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1    De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij. 
5.2    Volgens klaagster heeft verweerster gehandeld in strijd met de kernwaarde integriteit, door de procedure bij de rechtbank Den Bosch in te trekken, op vrijwel hetzelfde moment dat de procedure in Ankara wordt gestart. Van de laatste procedure had de cliënt van klaagster geen weet. Tevens is volgens klaagster sprake van ongeoorloofde overbrenging van een minderjarige naar Turkije, klaagster verwijt verweerster dat zij zich niet heeft gedistantieerd van deze onrechtmatige handeling. Zij had haar cliënte duidelijk moeten maken dat ze een ongehoorde gang van zaken niet ging verdedigen. Daarnaast bedient verweerster zich in haar verzoekschrift van leugens en ervaart klaagster de e-mail van verweerster als onprofessioneel en zelfs emotioneel, aldus klaagster. Verweerster zou wetenschap hebben gehad dat haar cliënte met ongeoorloofde middelen haar gelijk in Turkije probeerde te halen, maar heeft gezwegen terwijl spreken haar plicht was.
5.3    Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.4    De kernwaarde integriteit houdt onder andere in dat de advocaat zich gedraagt in overeenstemming met de professionele normen voor de advocatuur, zoals die zijn samengevat in art. 46 Advocatenwet.
5.5    In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken dat – zeker als er belangen van minderjarige kinderen in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen niet escaleren. Daarbij zal ook het entameren van procedures en de wijze waarop deze gevoerd worden van belang kunnen zijn. Afgewogen dient te worden het belang van de eigen cliënt, het belang van de wederpartij en de daarbij betrokken minderjarigen.
5.6    Ter zitting heeft klaagster ten aanzien van dit klachtonderdeel toegelicht dat zij het te toevallig acht dat verweerster in Nederland de procedure namens haar cliënte intrekt, voor de periode van ongeveer twee weken daaropvolgend stelt niet meer namens haar cliënte op te treden, om vervolgens na verloop van de eerdergenoemde periode weer voor haar cliënte op te treden en tevens te melden dat er een vonnis in Turkije is verkregen ten gunste van haar cliënte. Verweerster heeft zich volgens klaagster onttrokken met als doel dat zij aldus niet gehouden was om klaagster en haar cliënt te informeren over het bestaan van de procedure in Ankara. Er is sprake van een schijn-onttrekking om de rechtsbedeling maximaal te frustreren, in het bijzonder het recht op hoor- en wederhoor, aldus klaagster. Verweerster heeft aangegeven dat zij begrijpt hoe deze gang van zaken kan zijn overgekomen bij klaagster, maar betwist dat zij zich heeft onttrokken om de door klaagster gestelde reden. 
5.7    Na de voldoende gemotiveerde betwisting van verweerster ten aanzien van deze klacht, heeft klaagster geen nieuwe of aanvullende feiten of omstandigheden aangevoerd. Het is voor de raad niet vast te stellen welke lezing de juiste is, reden waarom de raad dit klachtonderdeel ongegrond verklaart. Derhalve hoeft niet ingegaan te worden op de vraag of klaagster een zelfstandig belang heeft bij deze klacht. 
Klachtonderdeel b en c)
5.8    Klachtonderdeel b en c gaan beide over deskundigheid en lenen zich derhalve voor gezamenlijke behandeling.
5.9    Volgens klaagster is bij advocaten die werkzaam zijn in het familierecht sprake is van een aangepaste maatstaf om het handelen in het kader van de kernwaarde partijdigheid te toetsen. Uit diverse onjuiste juridische standpunten en de onprofessionele toon, zou blijken dat verweerster onvoldoende mate van deskundigheid bevat.
5.10    Tevens zouden de stukken van verweerster volgens klaagster al in 2019 de indruk wekken dat verweerster onbekend was met de jurisprudentie over internationale verhuizingen en de zeer strikte criteria die in dat kader ontwikkeld zijn, wat zich zou hebben geuit in juridische missers in het kort geding in 2020. 
5.11    Een advocaat die zich gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt, dient zich te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die sinds 1 januari 2015 zijn vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet. De kernwaarde deskundigheid betekent onder meer dat een advocaat over voldoende juridische kennis en deskundigheid moet beschikken om in het concrete geval te adviseren en te procederen, zodat hij een adequate bijdrage kan leveren aan een goede behandeling van de zaak en – in voorkomende gevallen – aan een goed verloop van de gerechtelijke procedure.
5.12    Het in de Advocatenwet voorziene recht om en klacht in te dienen tegen een advocaat komt echter niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Met betrekking tot dit klachtonderdeel heeft klaagster niet (voldoende gemotiveerd) gesteld in welk belang zij rechtstreeks is of kan worden getroffen. Ten aanzien van deze klachtonderdelen is klaagster dan ook niet-ontvankelijk. 
Klachtonderdeel d)
5.13    Klachtonderdeel d) ziet op de wijze waarop verweerster de emotionele toon van haar cliënte heeft overgenomen in haar correspondentie met klaagster.
5.14    Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid. Die vrijheid is echter niet absoluut, doch vindt onder meer beperking hierin, dat de advocaat zich in of buiten rechte niet hetzij schriftelijk hetzij mondeling onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Deze beperking van de vrijheid van de advocaat strekt niet alleen ter bescherming van de wederpartij die zich gegriefd zou kunnen voelen door bepaalde uitlatingen, maar is in onze democratische samenleving dringend noodzakelijk in het belang van een behoorlijke rechtsbedeling, waarin de advocaat binnen en buiten het hem toegekende procesmonopolie een wezenlijke rol vervult. Dat belang is erbij gebaat dat ook in conflicten waarbij de emoties hoog oplaaien op waardige wijze en op zakelijke toon wordt gedebatteerd. Dat belang speelt ook in afzonderlijke zaken en een advocaat die meent dat de advocaat van de wederpartij op dit vlak de grenzen van acceptabel professioneel gedrag heeft overschreden, kan daarover dan ook klagen en die klacht door de tuchtrechter laten beoordelen. 
5.15    In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er tevens voor moeten waken dat – zeker als er belangen van een minderjarig kind in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast. 
5.16    Verweerster heeft deze terughoudendheid naar oordeel van de raad niet in acht genomen. Door haar eigen standpunt te verkondigen in de e-mail van 17 december 2020 heeft zij zich vereenzelvigd met haar cliënte in plaats van de-escalerend te handelen. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.
    
6    MAATREGEL
6.1    De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 
7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdeel d gegrond;
-    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; 
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. R. Lonterman en N.M.K. Damen, leden, bijgestaan door mr. F. de Wolf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 april 2022.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 4 april 2022