ECLI:NL:TADRAMS:2022:46 Raad van Discipline Amsterdam 21-772/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:46 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-03-2022 |
Datum publicatie: | 31-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-772/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in de onderliggende civiele procedure stukken over te leggen die volgens klager afkomstig zijn uit zijn privé administratie. Ook al zou op de wijze van verkrijging van een bewijsstuk het een en ander zijn aan te merken dan betekent dat nog niet dat een advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt door dit stuk in een civiele procedure over te leggen. Het is aan de civiele rechter voorbehouden om, indien de wederpartij tegen overlegging van een bewijsstuk bezwaar maakt, te oordelen over de toelaatbaarheid daarvan, waarbij hij rekening zal houden met alle relevante omstandigheden van het geval, zoals de ernst van de door de wijze van verkrijging gemaakte inbreuk op de rechten van de partij die zich tegen de overlegging verzet en het gewicht van het belang dat de andere partij, gelet op de inhoud van het stuk, heeft bij die overlegging. Een advocaat die een hem door zijn cliënt ter beschikking gesteld bewijsstuk in het geding brengt, zal dan ook, behoudens bijzondere omstandigheden, in het algemeen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. In het onderhavige geval was geen sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden. Verweerster heeft de stukken van haar cliënte ontvangen en het was ook niet zonder meer kenbaar dat het hier ging om stukken uit klagers privé administratie. De klacht is ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 21 maart 2022
in de zaak 21-772/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 12 april 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 21 september 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1351104/EJH/KV
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 februari 2022. Daarbij
waren klager en verweerster aanwezig. Verweerster werd vergezeld door de ex-echtgenote
van klager. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw) zijn op 20 augustus 1999 in
gemeenschap van goederen getrouwd.
2.3 Bij beschikking van 4 juni 2003 heeft de rechtbank Amsterdam de echtscheiding
uitgesproken. De echtscheiding is op 22 augustus 2003 ingeschreven in het register
van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
2.4 Klager en de vrouw zijn sinds 2001 gezamenlijk eigenaar van een woning te Lelystad.
De vrouw heeft de woning op 12 augustus 2002 verlaten. Klager is in de woning blijven
wonen.
2.5 Op 9 februari 2015 heeft klager aangifte gedaan bij de politie van inbraak
in zijn woning. Hierin verklaart hij dat er, onder meer, een dossier met alle papieren
over zijn dochter en een dossier met papieren van het bedrijf dat hij in het verleden
heeft gehad zijn weggenomen.
2.6 Bij e-mail van 27 februari 2015 heeft de advocaat van klager, mr. Van Z, de
toenmalige advocaat van de vrouw, mr. F, als volgt geïnformeerd over de aangifte:
“Het lijkt er sterk op (en mijn cliënt heeft daar ook aangifte van gedaan) dat uw
cliënte zich zonder toestemming van mijn cliënt toegang tot de woning (…) heeft verschaft
(feitelijk ingebroken) om daar administratie te ontvreemden die betrekking heeft op
haar huwelijkse periode met cliënt. (…) Als u boekhouding/administratie van uw cliënte
zou ontvangen verzoek u daarover eerst overleg met mij te voeren omdat die boekhouding/administratie
wellicht van mijn cliënt afkomstig is en uit de woning van mijn cliënt ontvreemd is.
Ik hoef u niet te vertellen dat u geen gebruik kunt maken van zaken/gegevens die op
onrechtmatige wijze (door inbraak/diefstal) zijn verkregen.”
2.7 Klager heeft bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) een procedure
tegen de vrouw gestart strekkende tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
In deze procedure heeft de rechtbank op 15 december 2021 uitspraak gedaan.
2.8 De vrouw heeft zich op 5 september 2020 tot verweerster gewend met het verzoek
haar belangen in de procedure bij de rechtbank te behartigen. Op 14 september 2020
heeft verweerster mr. F gevraagd om de behandeling van de zaak aan haar over te dragen.
Op 15 september 2020 ontving zij van mr. F de dagvaarding.
2.9 Verweerster heeft namens de vrouw op 7 oktober 2020 een conclusie van antwoord
ingediend en daarbij een aantal producties overgelegd.
2.10 Op 1 maart 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij bij haar conclusie
van antwoord in de procedure bij de rechtbank producties heeft ingediend die onrechtmatig
zijn verkregen. Onder die producties bevindt zich bovendien vertrouwelijke correspondentie
tussen klager en zijn advocaat.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld door in haar conclusie van antwoord producties op te nemen die volgens
klager afkomstig zijn uit zijn privé administratie en bovendien ook vertrouwelijke
correspondentie tussen hem en zijn advocaat bevat. Klager is van mening dat de vrouw
de producties via de inbraak op 9 februari 2015, waarvan hij destijds aangifte heeft
gedaan, uit zijn woning moet hebben meegenomen. Verweerster heeft zonder enig overleg
deze privé administratie ingebracht in de procedure bij de rechtbank en zich niet
afgevraagd hoe de vrouw aan deze stukken is gekomen.
5.2 De raad stelt voorop dat de klacht ziet op het handelen van een advocaat van
een wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid
toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend
voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij
diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft
in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken
met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee
aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die
op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig
voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.3 Voorts geldt dat, ook al zou op de wijze van verkrijging van een bewijsstuk
het een en ander zijn aan te merken, dit nog niet betekent dat een advocaat tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelt door dit stuk in een civiele procedure over te leggen. Het is
immers aan de civiele rechter voorbehouden om, indien de wederpartij tegen overlegging
van een bewijsstuk bezwaar maakt, te oordelen over de toelaatbaarheid daarvan, waarbij
hij rekening zal houden met alle relevante omstandigheden van het geval, zoals de
ernst van de door de wijze van verkrijging gemaakte inbreuk op de rechten van de partij
die zich tegen de overlegging verzet en het gewicht van het belang dat de andere partij,
gelet op de inhoud van het stuk, heeft bij die overlegging. Een advocaat die een hem
door zijn cliënt ter beschikking gesteld bewijsstuk in het geding brengt, zal dan
ook, behoudens bijzondere omstandigheden, in het algemeen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
handelen (zie uitspraak van de Raad van discipline Amsterdam van 23 december 2019,
ECLI:NL:TADRAMS:2019:251).
5.4 De raad overweegt het volgende. Verweerster heeft toegelicht dat zij ten behoeve
van de procedure over de verdeling van de huwelijksgemeenschap de vrouw heeft gevraagd
haar alle relevante stukken te verstrekken. Hierop heeft de vrouw haar de door klager
als onrechtmatig bestempelde stukken gestuurd, die verweerster vervolgens bij haar
conclusie van antwoord aan de rechtbank heeft overgelegd. Verweerster was niet op
de hoogte van de aangifte die klager destijds tegen de vrouw had gedaan over het zonder
toestemming wegnemen van administratie uit de echtelijke woning. De toenmalige advocaat,
mr. F, heeft haar hierover bij de overdracht van het dossier niet geïnformeerd. Het
was haar bovendien niet opgevallen dat zich tussen de stukken een brief bevond van
klager gericht aan zijn advocaat. Het was verweerster uitsluitend te doen om de rekeningoverzichten
bij die desbetreffende brief.
5.5 De raad komt op grond van hetgeen verweerster naar voren heeft gebracht tot de slotsom dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat het handelen van verweerster als tuchtrechtelijk verwijtbaar moet worden aangemerkt. Anders dan klager stelt, hoefde verweerster zich niet af te vragen of de stukken die zij van de vrouw heeft ontvangen al dan niet afkomstig waren uit de privé administratie van klager. De raad acht dit ook niet zonder meer kenbaar, aangezien de stukken met name betrekking hebben op de op dat moment nog niet verdeelde huwelijksgemeenschap en een aantal van de brieven aan klager en de vrouw zijn gericht, zodat het verweerster terecht niet vreemd voorkwam dat de vrouw over deze stukken beschikte. Het kan verweerster dan ook niet tuchtrechtelijk worden verweten dat zij de stukken heeft gebruikt in de procedure bij de rechtbank om inzicht te geven in de omvang van de huwelijksgemeenschap. Voor wat betreft de brief van klager aan zijn advocaat, van 7 januari 2008 overweegt de raad dat uit de aanhef ‘Geachte heer Von Z(…)’ voor verweerster niet duidelijk hoefde te zijn dat het hier om een brief van klager aan zijn advocaat, mr. Van Z ging. Tot slot overweegt de raad dat het op de weg van klager had gelegen om in de civiele procedure in te gaan op het door verweerster ingebrachte bewijsmateriaal en de wijze waarop het bewijsmateriaal zou zijn verkregen. Dit heeft klager kennelijk niet gedaan.
5.6 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en K.C. van Hoogmoed, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 21 maart 2022