ECLI:NL:TADRAMS:2022:44 Raad van Discipline Amsterdam 21-828/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:44 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-03-2022 |
Datum publicatie: | 31-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-828/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klachten over eigen advocaat. Klachten deels gegrond. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet bij aanvaarding van de opdracht en aanvang van de werkzaamheden met klager sub 2 te bespreken dat deze in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtsbijstand, noch zich ervan te vergewissen wat de motieven van klager sub 2 waren om af te zien van gefinancierde rechtsbijstand. Maatregel; waarschuwing aan verweerder opgelegd. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 21 maart 2022
in de zaak 21-828/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerder
gemachtigde: mr. N. Kolste
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 april 2021 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 6 oktober 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1394642/EJH/GJP
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 februari 2022. Daarbij
waren klagers en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de aanvullende inlichting van (de gemachtigde van) verweerder en de reactie daarop
van klager, ingediend naar aanleiding van aanvullende vragen van de raad.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager sub 2, bestuurder van klager sub 1, is op 22 september 2020 aangehouden
en in hechtenis genomen in verband met een FIOD-onderzoek. Verweerder heeft in deze
kwestie bijstand verleend als advocaat en in dat kader zijn facturen aan klager sub
1 gestuurd.
2.3 Op 23 september 2020 heeft verweerder klager sub 1 op het politiebureau verteld
dat hij verwachtte dat klager sub 2 binnen drie dagen weer naar huis kon. Op 25 september
2020 moest klager sub 2 voor de rechter-commissaris verschijnen, waarna hij in bewaring
is gesteld voor een periode van 14 dagen. Verweerder heeft klager op 29 september
2020 in de PI opgezocht en daar een overeenkomst laten ondertekenen. In deze overeenkomst
is opgenomen dat verweerder de zaak van klager sub 2 zou behandelen en de kosten van
de zaak naar verwachting hoger dan EUR 50.000 zouden zijn. Klager sub 2, die vanaf
zijn aanhouding verweerder als zijn advocaat had en op dat moment nog steeds in detentie
zat en een advocaat nodig had, heeft de overeenkomst ondertekend.
2.4 Verweerder heeft klager sub 2 geadviseerd op alle vragen een antwoord te geven.
Op 6 oktober 2020 heeft de raadkamer besloten de detentie van klager sub 2 te schorsen.
2.5 Klager sub 2 heeft verweerder op 22 oktober 2020 verzocht zijn werkzaamheden
voorlopig op te schorten, en over te laten aan de raadsvrouw die zijn collega bijstond,
waarbij klager sub 2 verweerder heeft bedankt voor zijn hulp en expertise. Op 26 november
2020 werd verweerder door een collega benaderd met het verzoek de zaak aan haar over
te dragen.
2.6 De facturen van verweerder over de periode van 23 september 2020 tot en met
30 oktober 2020 bedragen EUR 26.754,41 inclusief btw. Het aanbod van verweerder om
de declaratie te matigen, hebben klagers van de hand gewezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft klager sub 2 onder druk een (wurg)overeenkomst laten tekenen
waarin stond dat de kosten van de zaak naar verwachting hoger zouden zijn dan EUR
50.000, terwijl hij mogelijk recht had gehad op een toevoegingsadvocaat.
b) Verweerder heeft klager sub 2 geadviseerd op alles te antwoorden in plaats van
zich op zijn zwijgrecht te beroepen, waardoor klager sub 2 langer vast zat.
c) Verweerder heeft, behalve tweemaal bij een verhoor gezeten, geen werkzaamheden
verricht terwijl de declaraties buitenproportioneel hoog zijn.
d) Verweerder heeft (eerder) contact gehad met de officier die de zaak heeft behandeld,
waardoor sprake is van belangenverstrengeling.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien
het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar
hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden
gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen
de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt
een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline
5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.2 Allereerst merkt de raad op dat de klachten zijn ingediend door klagers sub
1 en sub 2 gezamenlijk, terwijl het feitelijk slechts klager sub 2 is die klaagt.
Het in de Advocatenwet voorziene recht om en klacht in te dienen tegen een advocaat
komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten
waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Nu
niet is gebleken van enig belang zijdens klager sub 1 bij de klachten, verklaart de
raad klager sub 1 niet-ontvankelijk. Ten aanzien van klager sub 2 wordt als volgt
overwogen.
Klachtonderdeel a)
5.3 Klagers verwijten verweerder dat hij klager sub 2 op 29 september 2020, tijdens
zijn bezoek aan klager sub 2 in de PI, een (wurg)contract onder de neus heeft geduwd.
Klager sub 2, die op dat moment in detentie zat en een advocaat nodig had, had geen
andere optie dan de overeenkomst te ondertekenen. In de overeenkomst stond dat verweerder
de zaak van klager sub 2 zou behandelen en dat de kosten voor de zaak naar zijn verwachting
hoger zouden zijn van EUR 50.000. Klager sub 2 moest de overeenkomst ondertekend overhandigen
aan verweerder, aldus klagers.
5.4 Klager sub 2 heeft in dat kader aangegeven dat dit voor hem de eerste keer
was dat hij in detentie zat en daarvoor nimmer met justitie in aanraking was geweest.
Zijn collega, die ook in detentie zat, had ook een advocaat maar hoefde daar niets
voor te betalen (pro deo) in de periode dat hij in detentie zat.
5.5 Verweerder heeft hierop gereageerd dat het juist is dat hij klager sub 2 tijdens
het bezoek van 28 september 2020 een bevestiging van de afspraken heeft overhandigd
en deze ondertekend retour heeft ontvangen. Deze bevestigingsbrief is volgens verweerder
met klager sub 2 besproken en bevat de gebruikelijke elementen. Verweerder is zich
ervan bewust dat de tarieven van het kantoor hoog zijn, maar betwist dat deze buitensporig
of afwijkend zijn binnen het specialisme of bij gespecialiseerde kantoren.
5.6 Tevens bevestigt verweerder dat klager sub 2 gebruik had kunnen maken van een
toegevoegde advocaat, maar dat klager expliciet om verweerder heeft verzocht en verweerder
heeft aangegeven niet op toevoegingsbasis te willen werken, hetgeen ook in de opdrachtbevestiging
vermeld is. Klager sub 2 heeft nimmer te kennen gegeven niet met de afsprakenbrief
akkoord te kunnen gaan of zich onder druk gezet te voelen. Pas op 1 oktober 2020,
bij het volgende bezoek van verweerder aan de PI, heeft klager sub 2 de afsprakenbrief
ondertekend overhandigd; hij heeft derhalve voldoende tijd gehad zich te beraden volgens
verweerder.
5.7 De raad overweegt het volgende. Vanaf het moment dat een advocaat een opdracht
aanvaardt, dient hij de financiële consequenties daarvan met de cliënt te bespreken.
Meer algemeen is hij verplicht zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke
informatie, feiten en afspraken. Voorts dient hij zijn cliënt op de hoogte te stellen
zodra hij voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan hij aanvankelijk
tegenover zijn cliënt had geschat. Daarbij dient hij het maken van onnodige kosten
te vermijden.
5.8 Een advocaat heeft tevens de verplichting heeft een (toekomstige) cliënt erop
te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand.
Deze verplichting geldt niet alleen bij het openen van een nieuwe zaak, maar ook bij
voortzetting of heropening daarvan door een (opvolgend) advocaat. Bij het nakomen
van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten.
Als norm voor die zorgvuldigheid heeft te gelden dat een cliënt, die mogelijk in aanmerking
komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er door de advocaat uitdrukkelijk
en duidelijk op wordt gewezen dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde
rechtshulp. Tevens zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat de
cliënt weet en begrijpt welk recht hij prijsgeeft. Derhalve heeft de advocaat de plicht
na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand wenst te doen van zijn recht op
gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen.
5.9 Uit de opdrachtbevestiging blijkt niet dat verweerder, zoals hij behoorde te
doen, aan klager sub 2 direct bij aanvaarding van de opdracht en aanvang van de werkzaamheden
heeft voorgehouden dat klager sub 2 belang had bij het verkrijgen van gefinancierde
rechtsbijstand; noch dat verweerder, zoals hij eveneens behoorde te doen, zich heeft
vergewist van (de deugdelijkheid van) de motieven van klager sub 2 om dat niet te
willen. Indien verweerder dat een en ander wel heeft gedaan, had hij dat (ook) schriftelijk
behoren te bevestigen, aangezien het ging om voorlichting/advisering over een voor
klaagster zeer ingrijpende beslissing.
5.10 Omdat verweerder in aanvulling op het besprokene ter zitting aanvullend gelegenheid
te bieden om zich hierover uit te laten, heeft de raad verweerder na de zitting schriftelijk
verzocht een aanvullende toelichting te geven op de gang van zaken omtrent de financiële
afspraken. Verweerder heeft de raad geïnformeerd dat hij pas op maandag 28 september
voor het eerst de mogelijkheid had klager sub 2 te spreken en de opdrachtbevestiging
met hem door te nemen. Indien klager sub 2 toen, of in ieder geval voorafgaand aan
het tekenen van de opdrachtbevestiging zou hebben geprotesteerd tegen betaalde rechtsbijstand,
dan had verweerder zijn verdere bijstand toen beëindigd en de bijstand tot dat moment
gedeclareerd op de toevoeging. Het feit dat klager sub 2 akkoord ging en de opdrachtbevestiging
ondertekende, bevestigde verweerder in het beeld dat de voorgaande advocaat van klagers
(mr. X) in zijn piketbijstand alles goed had besproken en dat er bij klager sub 2
geen bezwaar bestond tegen bijstand op betaalde basis. Dit met in het achterhoofd
dat het een voorkeurspiket was en mr. X aan verweerder had aangegeven dat bijstand
op betalende basis geen probleem zou zijn en dat dit met klager sub 2 besproken was
door mr. X.
5.11 Klagers hebben hierop gereageerd met de stelling dat op geen enkel moment
over toevoeging gesproken en klager sub 2 slechts is gevraagd of hij een advocaat
wilde om hem bij te staan. Zou men hebben verteld dat die bijstand ook pro deo verleend
kon worden, dan had klager sub 2 dat met beide handen aangepakt, aldus klagers.
5.12 Nu is gebleken dat verweerder op de beide genoemde punten ten aanzien van
zijn verplichtingen omtrent gefinancierde rechtsbijstand heeft verzuimd te doen wat
hij behoorde te doen, acht de raad dit klachtonderdeel gegrond. Ook het feit dat mr.
X tegen verweerder gezegd zou hebben dat ‘bijstand op betalende basis geen probleem
is’ ontslaat een advocaat niet van dergelijke verplichtingen.
Klachtonderdeel b)
5.13 Klagers verwijten verweerder dat hij klager sub 2 heeft geadviseerd op alles
te antwoorden in plaats van zich op zijn zwijgrecht te beroepen, terwijl klager sub
2 overal om zich heen hoorde absoluut niets te zeggen en zich op zijn zwijgrecht te
beroepen, ook van zijn collega die dat advies van diens advocaat had gekregen. Volgens
verweerder zou klager sub 2 niet zijn vrijgekomen omdat zijn collega een beroep had
gedaan op diens zwijgrecht.
5.14 Verweerder bevestigt dat hij klager sub 2 heeft geadviseerd antwoord te geven
op hem gestelde vragen, nu in fraudezaken het bewijs vaak uit de administratie volgt
en de verklaring slechts het sluitstuk van de bewijsvoering is. Het adviseren een
beroep te doen op het zwijgrecht is volgens verweerder een optie die uiteindelijk
zowel bewijsrechtelijk nadelig kan uitpakken, als in de strafmaat zijn repercussies
kan krijgen. Verweerder is van mening dat er geen antwoorden zijn gegeven die de verdediging
schaden (in tegendeel) en geeft aan dat het geven van antwoorden ook niet heeft geleid
tot verlengde detentie.
5.15 In repliek hebben klagers aangevoerd dat het onprofessioneel van verweerder
is om klager sub 2 niet te instrueren zich op zijn zwijgrecht te beroepen, omdat de
kans groot was dat klager sub 2 iets foutiefs zou zeggen (hetgeen ook gebeurd is volgens
klagers).
5.16 Tevens zijn klagers van mening dat verweerder een junior naar de verhoren
had kunnen sturen, omdat er door verweerder maar weinig gezegd is. Tevens geven klagers
aan dat de advocaat van de collega van klager sub 2 ingreep door een korte schorsing
aan te vragen tijdens het verhoor, indien de collega dacht te moeten antwoorden. Daarnaast
zijn klagers van mening dat verweerder niet heeft geadviseerd een beroep op het zwijgrecht
te doen, zodat klager sub 2 en zijn collega tegen elkaar opgezet konden worden.
5.17 Verweerder betwist in zijn dupliek dat zwijgen beter zou zijn geweest of dat
klager sub 2 iets heeft gezegd dat ‘verkeerd is’, alsmede dat verweerder dat had moeten
voorkomen. Het is geen lichtzinnige beslissing geweest om klager sub 2 te adviseren
antwoorden te geven op de vragen. Verweerder vraagt zich tevens af wat zijn belang
zou zijn om klager sub 2 te motiveren een verklaring af te leggen, dan wel op te zetten
tegen zijn collega. Verweerder heeft bij de advisering omtrent het zwijgrecht een
afweging gemaakt tussen de kans op een verklaring die tegen kan werken (die hij als
gering inschatte) en het gegeven dat direct verklaren de geloofwaardigheid ten goede
komt en de houding van de verdachte een redelijk gangbare strafverzwarende omstandigheid
is.
5.18 De raad overweegt het volgende. Het ligt op de weg van de cliënt om, zodra
hij het met de aanpak van zijn advocaat niet eens is, dit aan de advocaat duidelijk
te maken. Deze kan dan trachten het verschil van mening te overbruggen en, als dit
niet mogelijk blijkt, zijn werkzaamheden beëindigen. Naar onweersproken door verweerder
is aangevoerd, heeft klager echter pas na zijn ongenoegen kenbaar gemaakt, nadat de
zaak al door verweerder aan de nieuwe advocaat van klager sub 2 was overgedragen.
5.19 De raad acht het verder van belang dat verweerder weloverwogen de keuze heeft
gemaakt klager sub 2 te adviseren zich niet op zijn zwijgrecht te beroepen. Daar komt
bij dat, zoals onder 5.1 weergegeven, rekening wordt gehouden met de vrijheid die
de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met
de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
Het vorengaande in acht nemend, is de raad van oordeel dat niet blijkt van onjuiste
advisering door verweerder. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.20 Klagers verwijten verweerder dat hij, behalve tweemaal bij een verhoor aanwezig
te zijn, geen werkzaamheden heeft verricht terwijl de declaraties buitenproportioneel
hoog zijn. De facturen van verweerder over de periode van 23 september 2020 tot en
met 30 oktober 2020 bedragen EUR 26.754,41 inclusief btw, terwijl verweerder slechts
twee keer bij een FIOD-verhoor heeft gezeten en daar met de FIOD heeft gesproken.
In de eerste week bedroegen de kosten van verweerder al EUR 11.105,77 ex btw. Klager
sub 2 heeft nauwelijks contact gehad met verweerder en geen volledig dossier van verweerder
ontvangen.
5.21 Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat de declaraties zijn gebaseerd op
bestede uren maal het afgesproken uurtarief. Verweerder staat een actieve verdediging
voor, waardoor de tijdsbesteding in het begin al snel groot is. Verweerder geeft aan
dat het naar zijn mening zinvol is om de OvJ zo snel mogelijk een tegengeluid te laten
horen, zodat die niet alleen af gaat op de berichten van de FIOD-ambtenaren. Verweerder
begrijpt dat zijn rol tijdens de verhoren bij klager sub 2 wellicht is overgekomen
als ‘smalltalk’, maar had niet anders gekund omdat hij zich niet mag bemoeien met
het verhoor en niet aanwezig zijn wordt als snel gezien als beroepsfout. Het merendeel
van de door verweerder bestede tijd bestaat uit de verhoren, zittingen en besprekingen
daaromheen.
5.22 Verweerder geeft nog aan dat hij met klagers constateert dat zijn eerste inschatting,
dat klager sub 2 binnen 3 dagen weer vrij zou komen, onjuist is geweest en dat verweerders
verzet tegen de voorwaarden en vereisten aan de identificatie weinig heeft uitgehaald.
Wel is verweerder van mening dat het een goede opmaat is geweest naar de inhoudelijke
behandeling.
5.23 Klagers betwisten in repliek dat verweerder een uur met klager sub 2 zou hebben
gesproken op 23 september 2020 en dat hij klager sub 2 zou hebben gesproken voor de
voorgeleiding. Tevens zijn klagers van mening dat de opdrachtbevestiging de schijn
wekt dat de totale werkzaamheden rond de EUR 50.000 zullen gaan kosten.
5.24 Verweerder merkt in dupliek op dat klagers bedragen met btw vergelijkt met
bedragen zonder btw. Daarnaast zijn de kosten in de voorfase hoger uitgevallen dan
het geval zou zijn geweest als klager sub 2 na drie dagen weer vrij zou zijn gekomen.
5.25 Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van verweerder nog
aangegeven dat aan klager is aangeboden de nog openstaande declaratie ad EUR 14.000,-
te matigen met 20%. Voor die declaratie is inmiddels een incassotraject opgestart
omdat er nog altijd niet is betaald, naar aanleiding van het starten van dat incassotraject
hebben klagers de klachten ingediend.
5.26 De raad overweegt het volgende. De raad is niet bevoegd declaratiegeschillen
te beslechten. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren.
Dat laatste blijkt uit het klachtdossier niet. Het tarief noch het aantal gedeclareerde
uren is kennelijk onredelijk in verhouding tot de blijkens het klachtdossier verrichte
werkzaamheden. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.27 Klagers verwijten verweerder, althans hebben het vermoeden, dat verweerder
(eerder) contact heeft gehad met de officier die de zaak heeft behandeld (OvJ), waardoor
sprake is van belangenverstrengeling. Het kantoor van verweerder heeft samen met de
OvJ een presentatie over Bitcoins gemaakt, waardoor klagers zich afvragen of er wel
voldoende afstand was tussen verweerder en de OvJ, of er wel sprake was van onpartijdigheid
en of er geen sprake was van belangenverstrengeling. Tevens zijn klagers van mening
dat verweerder het contact met de OvJ had moeten melden.
5.28 Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat hij niet meer of anders contact
heeft gehad met de zaaksofficier dan gebruikelijk en noodzakelijk. Hij was zich niet
bewust van het feit dat een oud-kantoorgenoot twee jaar eerder een presentatie heeft
gegeven met deze OvJ, maar zelfs als hij dat had geweten had hij hierover vermoedelijk
niet zonder meer een opmerking gemaakt. Contacten met OvJ’s zijn gebruikelijk en hebben
de onafhankelijkheid van verweerder op generlei wijze geraakt. Daarbij is het gebruikelijk
om met belastingambtenaren, OvJ’s en rechters gezamenlijk cursussen bij te wonen of
te geven, aldus verweerder.
5.29 De raad overweegt het volgende. Een advocaat die zich gedraagt zoals een behoorlijk
advocaat betaamt, dient zich te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die
sinds 1 januari 2015 zijn vastgelegd in art. 10a Advocatenwet. De kernwaarde onafhankelijkheid
brengt onder meer mee dat een advocaat onafhankelijk, ook van zijn cliënt, en alleen
in diens belang zonder dat hij een persoonlijk belang heeft, dient op te treden.
5.30 In de praktijk komt het met regelmaat voor dat advocaten met elkaar, OvJ’s,
rechters en andere bij het recht betrokken partijen contact hebben, lezingen volgen,
cursussen geven et cetera. Dat een advocaat een bij het proces betrokken partij mogelijk
kent, geeft derhalve op zichzelf niet blijk van schending van de kernwaarde onafhankelijkheid.
5.31 Klagers hebben geen nadere argumenten aangevoerd waaruit blijkt van een mogelijke
schending van de kernwaarde onafhankelijkheid. De raad is dan ook van oordeel dat
niet is gebleken van enige schending van de onafhankelijkheid van verweerder. Dit
klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft jegens klager sub 2 tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld
door niet bij aanvaarding van de opdracht en aanvang van de werkzaamheden met klager
sub 2 te bespreken dat deze in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtsbijstand,
noch zich ervan te vergewissen wat de motieven van klager sub 2 waren om af te zien
van gefinancierde rechtsbijstand. De raad acht het opleggen van een maatregel op zijn
plaats. Aangezien tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen dat klager
sub 2 met de door verweerder geschatte kosten van behandeling an sich akkoord kon
gaan en verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft ten aanzien van het schenden
van deze plicht, ziet de raad aanleiding om te volstaan met het opleggen van een waarschuwing
aan verweerder.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager sub 2 betaalde griffierecht
van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klager sub 2 geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing
zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager sub 2,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager sub 2. Klager sub 2
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klager sub 1 niet-ontvankelijk in de klachten;
- verklaart klachtonderdeel a gegrond ten aanzien van klager sub 2;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager
sub 2;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager sub
2, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4;
Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter, mrs. D. Horeman en S. van Andel, leden, bijgestaan door mr. F. de Wolf als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 maart 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 21 maart 2022