ECLI:NL:TADRAMS:2022:4 Raad van Discipline Amsterdam 21-663/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:4 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-01-2022 |
Datum publicatie: | 17-01-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-663/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Niet gebleken is dat verweerster jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van de klager onnodig te schaden. Niet gebleken is dat verweerster getracht heeft het mediationtraject te laten mislukken om een procedure te kunnen starten. Klacht is ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 10 januari 2022
in de zaak 21-663/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
gemachtigde mr. M. Boender-Radder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 12 oktober 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 5 augustus 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1263482/EJH/AvO
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 december 2021. Daarbij
waren klager en verweerster aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde.
Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de bij e-mail van 19 november 2021 door verweerster nagezonden stukken en de bij
e-mail van 21 november 2021 door klager nagezonden stukken.
2 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
1.2 Klager en zijn toenmalige echtgenote (hierna: de vrouw), zijn verwikkeld geweest
in een echtscheidingsprocedure.
1.3 Op 4 oktober 2019 heeft de vrouw verweerster gevraagd haar belangen in de echtscheidingsprocedure
te behartigen. Op dat moment zaten klager en de vrouw in een mediationtraject.
1.4 Bij brief van 29 oktober 2019 heeft verweerster klager gevraagd om zijn IB-aangifte
2018, de jaarrekening over 2018 en geconsolideerde jaarrekeningen van zijn bedrijf
(hierna: de jaarcijfers) aan de mediator te verstrekken.
1.5 Bij brief van 1 november 2019 heeft klager verweerster bericht dat hij bereid
is de jaarcijfers te verstrekken, indien daar een goede en geldige reden voor bestaat.
1.6 Bij brief van 4 november 2019 heeft verweerster klager onder meer het volgende
geantwoord: “Zoals ik in mijn brief van 29 oktober jl. heb uitgelegd, zijn uw jaarcijfers
nodig om een kinder- en partneralimentatieberekening te maken. Voor de alimentatieberekening
is het inkomen van beide partijen relevant. (…) Ik ga ervan uit dat u de relevantie
van uw jaarcijfers nu inziet en deze alsnog aan cliënte en de mediator verstrekt.
Als u echter blijft weigeren om uw jaarcijfers te overleggen, dan heeft cliënte er
geen vertrouwen in dat er in onderling overleg goede afspraken gemaakt kunnen worden.
Haar resteert dan niets anders dan de zaak aan de rechtbank voor te leggen.”
1.7 Bij e-mail van 16 december 2019 heeft de vrouw verweerster laten weten dat
klager het mediationtraject heeft beëindigd. Verweerster heeft de vrouw per e-mail
van diezelfde datum geantwoord dat zij dan een verzoekschrift tot echtscheiding zal
voorbereiden.
1.8 Op 30 december 2019 heeft verweerster namens de vrouw een verzoekschrift tot
echtscheiding bij de rechtbank Amsterdam ingediend. Het mediationtraject was onderwijl
toch weer voortgezet.
1.9 Op 13 februari 2020 heeft klager zich (ook) laten bijstaan door een advocaat,
mr. W.
1.10 Bij e-mail van 8 april 2020 heeft mr. W verweerster verzocht in te stemmen
met een uitstel van vier weken voor het indienen van een verweerschrift bij de rechtbank.
1.11 Bij e-mail van eveneens 8 april 2020 heeft verweerster mr. W laten weten dat
zij zou meewerken aan een uitstel van vier weken, op voorwaarde dat er die week getekend
zou worden. Zij zou haar verzoeken bij de rechtbank pas intrekken en het echtscheidingsconvenant
naar de rechtbank sturen, wanneer duidelijk was dat klager de voormalige echtelijke
woning kon overnemen en de vrouw kon worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijk
van de hypotheek, aldus verweerster in deze e-mail.
1.12 Op 9 april 2020 heeft mr. W aan de rechtbank om uitstel verzocht voor het
indienen van een verweerschrift.
1.13 Bij e-mail van 9 april 2020 heeft de mediator aan verweerster en mr. W bericht
dat het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan door klager en de vrouw zijn
geaccordeerd. Het echtscheidingsconvenant is ter ondertekening aan klager en de vrouw
toegezonden. De mediator heeft verweerster verzocht om deze na ontvangst van de ondertekende
exemplaren - zo nodig in overleg met mr. W - aan de rechtbank te sturen en te vragen
een beschikking te wijzen.
1.14 Op 14 april 2020 hebben klager en de vrouw het echtscheidingsconvenant en
het ouderschapsplan ondertekend.
1.15 Bij e-mail van 30 april 2020 heeft verweerster mr. W gevraagd hoe het staat
met de overname van de woning door klager en nogmaals aangegeven dat zij het echtscheidingsconvenant
pas naar de rechtbank zou sturen als duidelijk was dat klager de woning kon overnemen
en de vrouw kon worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek.
1.16 Bij e-mail van 6 mei 2020 heeft mr. W verweerster geantwoord dat klager de
woning niet kon overnemen en dat er gelet daarop die vrijdag een verweerschrift zou
worden ingediend.
1.17 Op 7 mei 2020 heeft verweerster het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan
bij de rechtbank ingediend, het eenzijdige echtscheidingsverzoek ingetrokken en de
rechtbank verzocht een beschikking te wijzen.
1.18 Mr. W heeft eveneens op 7 mei 2020 de rechtbank verzocht om uitstel te verlenen
voor het indienen van een verweerschrift. De termijn verliep op 8 mei 2020.
1.19 Bij brief van 7 mei 2020 heeft verweerster de rechtbank onder meer het volgende
bericht: “Zojuist ontvang ik een F4 formulier van mijn confrère met een uitstelverzoek.
Dit uitstelverzoek kan ik niet plaatsen. Partijen hebben immers overeenstemming bereikt
en een convenant ondertekend. Ik heb uw rechtbank dit convenant vanmorgen toegestuurd
en verzocht dienovereenkomstig te beslissen. Daarmee komen vanzelfsprekend mijn eerdere
verzoeken te vervallen.(…) Het is mijn een raadsel waar mr. W nu verweer tegen wil
voeren. Ook is het mij niet duidelijk wat hij bedoelt met de door hem genoemde klemmende
redenen. Voor zover cliënt de woning niet kan overnemen (hetgeen overigens nergens
uit blijkt), moet de woning worden verkocht. Dat doet echter geen afbreuk aan het
convenant. In artikel 12.2 van het convenant is bepaald dat de overeenkomst niet kan
worden ontbonden en dat nakoming steeds gevorderd kan worden. Er is geen uitzondering
gemaakt voor het geval dat achteraf blijkt dat de heer L de woning niet kan overnemen.”
1.20 Op 19 mei 2020 heeft verweerster het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan
aan de notaris gestuurd.
1.21 Op 26 juni 2020 heeft mr. W de rechtbank bericht dat klager nagenoeg zeker
de woning -met recent beschikbaar gekomen externe financiering - toch kon overnemen.
Gelet daarop is eenstemmig verzocht om beschikking te wijzen conform het namens de
vrouw op 7 mei 2020 ingediende verzoek en hoefde de geplande mondelinge behandeling
niet door te gaan.
1.22 Bij beschikking van 12 augustus 2020 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken
en op 14 september 2020 is het huwelijk ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking
in het register van de burgerlijke stand. De echtscheiding is afgewikkeld conform
het echtscheidingsconvenant.
1.23 Klager heeft op 12 oktober 2020 een klacht over verweerster ingediend bij
de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft aangestuurd op het mislukken van het mediationtraject.
b) Verweerster heeft klager de mogelijkheid ontnomen om verweer te voeren in de
echtscheidingsprocedure door het last-minute wijzigen c.q. intrekken van het oorspronkelijke
verzoek.
c) Verweerster heeft op eigen initiatief en zonder toestemming een derde partij
ingeschakeld en daarbij vertrouwelijke gegevens gedeeld.
4 VERWEER
4.1 Verweerster voert tegen de klacht verweer. De raad zal hierna, waar nodig,
op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht gaat in alle onderdelen over het handelen en/of nalaten van verweerster
als advocaat van de wederpartij van klager. Bij de beoordeling van de handelwijze
van verweerster, die de belangen behartigt van de wederpartij van klager, stelt de
raad voorop dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen
van zijn cliënt(e) te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt(e)
passend voorkomt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid
als omschreven in artikel 10a Advocatenwet, is niet absoluut maar kan onder andere
worden beperkt doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over
de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag stellen waarvan hij de onwaarheid
kent of redelijkerwijs kan kennen en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen
van zijn cliënt(e) de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag
schaden zonder redelijk doel.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klager stelt zich op het standpunt dat verweerster in strijd met gedragsregels
5 en 6 lid 1 heeft gehandeld door aan te sturen op een procedure in plaats van op
een minnelijke regeling. Volgens klager verliep het mediationtraject tot het moment
dat de vrouw verweerster in de arm had genomen redelijk voorspoedig. Door haar hardnekkige
focus op het verkrijgen van de jaarcijfers, met sancties als klager die niet snel
zou aanleveren, heeft verweerster volgens klager voorgesorteerd op de door haar ingestoken
procedure en niet op een harmonieus vervolg van het mediationtraject.
5.3 Verweerster betwist dat zij in strijd met deze gedragsregels heeft gehandeld.
Verweerster heeft de vrouw juist gestimuleerd het mediationtraject voort te zetten
toen zij deze wilde beëindigen omdat klager weigerde de jaarcijfers te verstrekken.
Klager heeft vervolgens zelf besloten het mediationtraject te beëindigen. Pas toen
het minnelijke overleg niet lukte, is verweerster een verzoekschrift tot echtscheiding
gaan voorbereiden. Verweerster heeft nooit op een procedure aangestuurd.
5.4 De raad overweegt als volgt. In gedragsregel 5 is bepaald dat de advocaat voor
ogen dient te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur heeft boven
een proces. In gedragsregel 6 lid 1 is bepaald dat de advocaat een doelmatige behandeling
van de zaak nastreeft en in het oog houdt dat ook ten laste van de wederpartij of
andere betrokkenen geen onnodige kosten worden gemaakt.
5.5 Naar het oordeel van de raad biedt het klachtdossier geen grondslag voor het
standpunt van klager dat verweerster heeft aangestuurd op het mislukken van het mediationtraject,
zodat er een procedure moest worden gevoerd. Uit het klachtdossier volgt veeleer dat
verweerster de vrouw heeft aangespoord om het mediationtraject te vervolgen en geprobeerd
heeft klager de relevantie van de jaarcijfers duidelijk te maken voor het welslagen
van het mediationtraject. Zo schrijft verweerster bij brief van 29 oktober 2019 aan
klager dat de vrouw het mediationtraject wenst voort te zetten, maar dat de mediator
voor het slagen hiervan wel over (recente) financiële informatie moet beschikken.
In de brief van 4 november 2019 laat verweerster klager weten dat de vrouw het mediationtraject
wenste te beëindigen omdat hij weigerde de jaarcijfers te verstrekken, maar dat verweerster
de vrouw juist had geadviseerd om klager nog eenmaal te vragen de jaarcijfers te verstrekken.
Zij legt daarbij aan klager uit dat de jaarcijfers relevant zij voor de partner- en
kinderalimentatieberekeningen. Pas nadat de vrouw bij e-mail van 16 december 2019
aan verweerster laat weten dat klager het mediationtraject heeft beëindigd, is verweerster
een verzoekschrift tot echtscheiding gaan voorbereiden. Van schending van de gedragsregels
5 en 6 lid 1 is dan ook niet gebleken.
5.6 De raad concludeert dat klachtonderdeel a) ongegrond is.
Klachtonderdeel b)
5.7 Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerster in strijd met gedragsregels
8 en 20 heeft gehandeld door hem de mogelijkheid te ontnemen om verweer te voeren
in de echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft meerdere malen, te weten bij e-mails
van 8 en 30 april 2019, aan mr. W beloofd het echtscheidingsconvenant pas naar de
rechtbank te sturen wanneer duidelijk was dat klager de woning kon overnemen. Volgens
klager was de afspraak gemaakt dat hij en de vrouw weer met de mediator om de tafel
zouden gaan zitten, wanneer zou blijken dat hij de woning niet kon overnemen. Ondanks
haar beloftes heeft verweerster ervoor gekozen het echtscheidingsconvenant toch bij
de rechtbank in te dienen op een moment dat nog niet duidelijk was dat klager de woning
kon overnemen. Met dit handelen heeft verweerster klager en zijn advocaat de gelegenheid
ontnomen adequaat verweer te voeren.
5.8 Verweerster voert hiertegen het volgende aan. Toen het mediationtraject was
beëindigd, heeft zij namens de vrouw bij de rechtbank een eenzijdig verzoekschrift
tot echtscheiding ingediend. De inhoud van het verzoekschrift was voor klager waarschijnlijk
de aanleiding om het mediationtraject toch nog een kans te willen geven. Toen het
mediationtraject werd hervat, heeft verweerster klagers advocaat nog uitstel verleend
voor het indienen van een verweerschrift. Op 14 april 2020 hebben klager en de vrouw
het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan ondertekend. Verweerster heeft
beide stukken op 7 mei 2020 ingediend bij de rechtbank, het eenzijdige echtscheidingsverzoek
ingetrokken en de rechtbank verzocht een beschikking te wijzen. Het indienen van een
verweerschrift door klager was niet meer nodig omdat partijen algehele overeenstemming
hadden bereikt. De rechtbank heeft mr. W daarom niet meer in de gelegenheid gesteld
om namens klager nader verweer te voeren. Het is niet aan haar, maar aan de rechtbank
om te bepalen of er verweer gevoerd mag worden. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
is dan ook geen sprake, aldus verweerster.
5.9 De raad overweegt als volgt. In gedragsregel 8 is bepaald dat de advocaat zich
zowel in als buiten rechte dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie
waarvan hij weet, althans behoort te weten dat die onjuist is. In gedragsregel 20
lid 1 is bepaald dat ingeval de advocaat overgaat tot het overleggen van stukken hij
bij het bepalen van het tijdstip van het overleggen rekening dient te houden met de
gerechtvaardigde belangen van de wederpartij die op verschaffing van die stukken aanspraak
heeft. In gedragsregel 20 lid 2 is bepaald dat de advocaat voorkomt dat in een zaak
de rechter kennisneemt van stellingen of informatie waarvan gedurende de behandeling
van de zaak de wederpartij niet tijdig en deugdelijk heeft kunnen kennisnemen.
5.10 De raad is niet gebleken dat verweerster deze gedragsregels heeft geschonden
en ook anderszins heeft verweerster jegens klager niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
gehandeld door het ondertekende echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan aan de
rechtbank te sturen.
5.11 Uit het klachtdossier blijkt dat de mediator bij e-mail van 9 april 2020 aan
verweerster en mr. W, met klager en de vrouw in de cc, heeft bericht dat het echtscheidingsconvenant
en het daarbij behorende ouderschapsplan, de vermogensverdelingsstaat en de inboedelverdeling
door klager en de vrouw zijn geaccordeerd en ter ondertekening aan hen zijn toegezonden.
In dat verband heeft de mediator verweerster gevraagd om na ontvangst van de ondertekende
exemplaren, zo nodig in overleg met mr. W, de stukken aan de rechtbank te zenden en
te vragen een beschikking te wijzen. Op 14 april 2020 hebben klager en de vrouw het
echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan ondertekend. Ondanks dat verweerster
bij e-mails van 8 april 2020 en 30 april 2020 aan mr. W had bericht dat zij het echtscheidingsconvenant
pas aan de rechtbank zou sturen als duidelijk is dat klager de woning kon overnemen,
heeft zij op 7 mei 2020, nadat mr. W op 6 mei 2020 had laten weten dat klager de woning
niet kon overnemen, de stukken toch bij de rechtbank ingediend, haar eenzijdige verzoeken
ingetrokken en verzocht om beschikking te wijzen. Hoewel deze handelwijze niet de
schoonheidsprijs verdient, omdat zij hiermee anders handelde dan zij - laatstelijk
in haar e-mail van 30 april 2020 - had aangekondigd, kan niet worden gezegd dat verweerster
hiermee klagers recht op verweer heeft ontnomen. Verweerster heeft terecht aangevoerd
dat klager door ondertekening van het echtscheidingsconvenant heeft geaccepteerd dat
niet op de gemaakte afspraken teruggekomen kan worden. In artikel 12.2 van het echtscheidingsconvenant
is immers bepaald dat de overeenkomst niet kan worden ontbonden en dat nakoming steeds
gevorderd kan worden. Er is in het echtscheidingsconvenant geen uitzondering gemaakt
voor het geval dat achteraf blijkt dat klager de woning niet kan overnemen. Bovendien
bepaalt niet verweerster maar de rechtbank of er nog uitstel wordt verleend en of
er nog verweer mag worden gevoerd.
5.12 De raad komt tot de slotsom dat klachtonderdeel b) ongegrond is.
Klachtonderdeel c)
5.13 Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerster in strijd met gedragsregel
3 lid 6 heeft gehandeld door zonder toestemming van de vrouw vertrouwelijke informatie
met een derde partij te delen. Verweerster heeft namelijk zonder instemming van de
vrouw niet alleen het echtscheidingsconvenant, maar ook het ouderschapsplan aan de
notaris gestuurd. Dit ouderschapsplan bevat uiterst vertrouwelijke privéinformatie
over de dochter van klager en de vrouw. Deze gedraging is bovendien in strijd met
de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
5.14 Verweerster voert aan dat zij de notaris inderdaad in één PDF-bestand het
echtscheidingsconvenant met het daaraan gehechte ouderschapsplan heeft toegestuurd.
In artikel 6.2 van het echtscheidingsconvenant hebben klager en de vrouw deze notaris
expliciet aangewezen en opdracht gegeven om binnen een maand na de ondertekening van
het echtscheidingsconvenant de echtelijke woning aan klager te leveren. In dat kader
heeft verweerster deze documenten dan ook aan de notaris gestuurd. Ter zitting heeft
verweerster toegegeven dat het inderdaad onzorgvuldig van haar was geweest om naast
het echtscheidingsconvenant ook het ouderschapsplan aan de notaris te sturen. Zij
heeft beaamd dat het ouderschapsplan geen toegevoegde waarde heeft voor de notaris,
die uitsluitend met het transport van de woning belast was.
5.15 De raad overweegt als volgt. In gedragsregel 3 lid 6 is bepaald dat de advocaat
bij het verstrekken van informatie over een zaak die bij hem in behandeling is of
was behalve de belangen van de cliënt tevens gerechtvaardigde andere belangen in acht
neemt. De advocaat verstrekt geen informatie zonder instemming van de cliënt.
5.16 De raad stelt allereerst vast dat verweerster het echtscheidingsconvenant niet aan zomaar een willekeurige derde partij heeft gestuurd, maar aan de door klager en de vrouw voor de levering van woning aangewezen notaris. In artikel 1.1 van het echtscheidingsconvenant is bepaald dat het ouderschapsplan als bijlage 1 aan het convenant wordt gehecht en er onlosmakelijk deel van uitmaakt. Gelet hierop acht de raad het niet onbegrijpelijk dat verweerster het ouderschapsplan met het echtscheidingsconvenant aan de notaris heeft meegestuurd. Wellicht was het zorgvuldiger geweest als verweerster het ouderschapsplan uit het bestand had gehaald en niet had meegestuurd, maar nu een notaris een geheimhoudingsplicht heeft, kan niet gezegd worden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Van schending van gedragsregel 3 lid 6 is geen sprake. Voor zover klager heeft gesteld dat verweerster in strijd met de AVG heeft gehandeld, merkt de raad op dat het niet aan de raad is om hierover te oordelen, maar aan de Autoriteit Persoonsgegevens.
5.17 De raad komt tot de slotsom dat klachtonderdeel c) ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. A. de Groot en F.J.J. Baars,
leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in
het openbaar op 10 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 10 januari 2022