ECLI:NL:TADRAMS:2022:38 Raad van Discipline Amsterdam 21-563/A/A 21-988/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:38 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-03-2022 |
Datum publicatie: | 31-03-2022 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat en diens kantoor. Klacht over het kantoor van verweerder is niet-ontvankelijk. Het tuchtrecht voor advocaten ziet namelijk op klachten over het handelen van een individuele advocaat. Van de uitzondering hierop is geen sprake. De klacht over verweerder is gedeeltelijk gegrond. Verweerder heeft niet voldaan aan de eisen van professionaliteit en zorg die van hem als advocaat verwacht mogen worden. Verweerder heeft gedurende zijn vakantieperiode zijn praktijk niet laten waarnemen en ook na terugkeer van zijn vakantie zich onvoldoende ingespannen om de arresten waar klagers op wachtten zo spoedig mogelijk aan klagers toe te zenden. Maatregel van waarschuwing opgelegd en kostenveroordeling. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 14 maart 2022
in de zaken 21-563/A/A en 21-988/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerders
gemachtigde: mr. W.M. de Bruijn
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 augustus 2020 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.
1.2 Op 30 juni 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1234551/EJH/FS/DR
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 januari 2022 in aanwezigheid
van klagers en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, die tevens verweerster
op zitting vertegenwoordigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de bij e-mail van 13 januari 2022 door verweerder toegezonden brief met bijlagen
en de bij e-mail van 14 januari 2022 door klager toegezonden brief met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 2 februari 2017 hebben klagers verweerder gevraagd een fiscale procedure
over te nemen die in eerste aanleg bij de rechtbank Den Haag is gevoerd. Verweerder
heeft daarmee ingestemd en namens klagers een akte ingediend en hun belangen op de
zitting behartigd.
2.3 Na de uitspraak van de rechtbank Den Haag hebben klagers verweerder gevraagd
namens hen hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag, alsmede een andere
hoger beroepsprocedure voor hen te voeren. Verweerder heeft dat vervolgens gedaan.
Het gerechtshof Den Haag heeft op dinsdag 24 december 2019 in beide procedures arrest
gewezen.
2.4 Verweerder heeft de arresten van het gerechtshof Den Haag op of omstreeks vrijdag
17 januari 2020 per post aan klagers gestuurd. Klagers hebben de arresten op dinsdag
21 januari 2020 ontvangen.
2.5 Op 23 augustus 2020 hebben klagers bij deken een klacht ingediend over verweerders.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar
hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerders
het volgende.
a) Verweerders zijn tekortgeschoten in hun verplichtingen door alle zaken die zij
voor klagers hebben behandeld, te verliezen.
b) Verweerders hebben de twee arresten van het Gerechtshof Den Haag van 24 december
2019 met opzet langer dan een maand achtergehouden, omdat klagers een klacht tegen
verweerder hadden ingediend.
c) Verweerders hebben valse recensies op Google geschreven uit naam van mensen
die niet bestaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerders voeren verweer tegen de klacht. De raad zal hierna, waar nodig,
op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Klacht over verweerster (21-988/A/A)
5.1 De raad stelt voorop dat, voor zover de klacht gericht is tegen verweerster
(het kantoor waar verweerder werkzaam is), het tuchtrecht voor advocaten ziet op klachten
over het handelen van een individuele advocaat. Alleen indien het gedrag waarover
wordt geklaagd alle leden van een maatschap of alle bestuurders van een naamloze of
besloten vennootschap kan worden aangerekend, kan de klacht worden ontvangen als gericht
tegen de individuele leden van de maatschap of bestuurders van de naamloze of besloten
vennootschap. Dit laatste is niet gebleken, zodat de klacht, voor zover gericht tegen
verweerster, niet-ontvankelijk is.
Klacht over verweerder (21-563/A/A)
5.2 Voor zover de klacht is gericht tegen verweerder is de klacht wel ontvankelijk
en zal de raad hierna inhoudelijk op de klacht ingaan.
5.3 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening
aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft
met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals
over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak
voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door
de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen
worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene
wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Klachtonderdeel a)
5.4 Klagers verwijten verweerder dat hij tekortgeschoten is in zijn verplichtingen
jegens klagers door alle zaken die hij voor klagers heeft behandeld te verliezen.
5.5 De raad overweegt hierover het volgende. Het is te begrijpen dat klagers teleurgesteld
zijn over het feit dat zij de zaken hebben verloren. Het enkele feit dat een zaak
niet wordt gewonnen betekent echter nog niet dat verweerder zijn werk niet goed heeft
gedaan. Aangezien klagers niet hebben onderbouwd of nader toegelicht waarin verweerder
op dit punt precies tekortgeschoten is, zal de raad dit klachtonderdeel ongegrond
verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.6 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij de twee arresten
van het gerechtshof Den Haag van 24 december 2019 langer dan een maand voor klagers
heeft achtergehouden. Zij vermoeden dat verweerder dit bewust heeft gedaan, omdat
klagers bij de deken een (andere) klacht over verweerder hadden ingediend. De gemeente
kon vanaf 16 januari 2020 beslag leggen, terwijl klagers niets wisten over de arresten.
Verweerder was door het roljournaal ermee bekend dat de arrestdatum tijdens zijn vakantie
viel en had dan ook voor vakantiewaarneming moeten zorgen.
5.7 Verweerder voert aan dat de arresten in de kerstvakantie op zijn kantoor zijn
bezorgd. In zijn administratie heeft hij kunnen terugvinden dat hij de arresten op
17 januari 2020 per post aan klagers heeft gestuurd. Hoewel er inderdaad sprake is
van enige vertraging in de verzending van de arresten, is die vertraging niet van
dien aard dat er sprake is van onzorgvuldig handelen. Er is in ieder geval geen opzet
geweest om de verzending bewust te vertragen. Na zijn vakantie had verweerder even
de tijd nodig om het juiste adres van klagers te achterhalen. Er werden namelijk diverse
(post)adressen door klagers gebruikt. Ook werd door klagers via diverse e-mailadressen
met verweerder gecorrespondeerd. Uit het met vertraging versturen van de arresten
is overigens geen schade voortgevloeid, omdat de vonnissen van de rechtbank reeds
uitvoerbaar bij voorraad waren en daartegen geen executie kortgeding was gevoerd.
5.8 De raad overweegt het volgende. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder
tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de arresten van 24 december 2019 pas op
of omstreeks 17 januari 2020 - en dus bijna een maand later - aan klagers door te
sturen. Dat uit dit vertraagde doorsturen geen schade is voortgevloeid, nu de vonnissen
van de rechtbank reeds uitvoerbaar bij voorraad waren, maakt dit niet anders. In hetgeen
verweerder verder heeft aangevoerd, ziet de raad evenmin aanleiding om tot een ander
oordeel te komen. Dat verweerder op het moment dat de arresten werden gewezen met
vakantie was, verontschuldigt verweerder niet. Van een advocaat mag verwacht worden
dat gedurende zijn vakantieperiode de praktijk adequaat wordt waargenomen. Dat geldt
al helemaal wanneer, zoals bij verweerder het geval was, op grond van het roljournaal
bekend was dat de arrestdatum 24 december 2019 zou zijn. Bovendien heeft verweerder
na zijn terugkeer van vakantie op 5 januari 2020 de arresten nog bijna twee weken
niet (kenbaar) behandeld, voordat hij deze heeft doorgestuurd aan klagers. Dat het
verweerder onduidelijk was naar welk adres hij de arresten moest sturen, acht de raad
geen legitiem excuus. Als die onduidelijkheid bestond, heeft verweerder niet geprobeerd
om klagers via een van de e-mailadressen te bereiken en na te vragen naar welk adres
hij de arresten kon versturen. Bovendien heeft verweerder geen afdoende uitleg gegeven
voor het feit waarom niet per e-mail scans van de arresten konden worden gestuurd.
De raad zal dit klachtonderdeel gelet hierop dan ook gegrond verklaren.
Klachtonderdeel c)
5.9 Klagers verwijten verweerder in dit klachtonderdeel dat hij valse recensies
op Google heeft geschreven uit naam van niet-bestaande mensen.
5.10 Verweerder voert aan dat klager op 25 oktober 2019 een recensie heeft geplaatst
op Google over het kantoor van verweerder. Klager heeft die recensie later nog aangepast.
De recensie is smadelijk en lasterlijk en het kantoor van verweerder lijdt hierdoor
schade. Na de negatieve recensie van klager zijn er meerdere cliënten geweest die
op hun beurt beoordelingen hebben geplaatst met een positievere insteek. Dit betreffen
zonder uitzondering daadwerkelijke beoordelingen van cliënten met betrekking tot zaken
die door verweerder of door kantoorgenoten van verweerder zijn gevoerd, aldus verweerder.
5.11 De raad overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of klagers een voldoende
eigen, rechtstreeks belang hebben bij dit klachtonderdeel, geldt dat zij tegenover
het verweer van verweerder niet hebben onderbouwd dat verweerder valse recensies op
Google op naam van niet-bestaande mensen heeft geschreven. Dit klachtonderdeel is
daarom ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1. Verweerder heeft met zijn handelen en nalaten, zoals besloten ligt in het gegrond
te verklaren klachtonderdeel b), niet voldaan aan de eisen van professionaliteit en
zorg die van hem als advocaat verwacht mogen worden. Verweerder wordt verweten dat
hij gedurende zijn vakantieperiode zijn praktijk niet heeft laten waarnemen en dat
hij ook na terugkeer van zijn vakantie zich onvoldoende heeft ingespannen om de arresten
zo spoedig mogelijk aan klagers toe te zenden. De raad acht hiervoor de maatregel
van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht over verweerder gedeeltelijk gegrond verklaart, moet
verweerder grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht
van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klagers,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen
twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
In de zaak 21-988/A/A tegen verweerster:
- verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
In de zaak 21-563/A/A tegen verweerder:
- de klachtonderdelen a) en c) ongegrond;
- het klachtonderdeel b) gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klagers, op
een wijze en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. H.B. de Regt en C.C. Horrevorts,
leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in
het openbaar op 14 maart 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 14 maart 2022