ECLI:NL:TADRAMS:2022:31 Raad van Discipline Amsterdam 21-674/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:31
Datum uitspraak: 14-02-2022
Datum publicatie: 24-03-2022
Zaaknummer(s): 21-674/A/A
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Ongegrond verzet.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 14 februari 2022
in de zaak 21-674/A/A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 27 september 2021 op de klacht van:

klager

over:

verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 25 maart 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 9 augustus 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1364970/EJH/KV van de deken ontvangen. 
1.3    Bij beslissing van 27 september 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht op grond van artikel 46g, lid 1, aanhef en onder a, Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de klacht over verweerder na het verstrijken van de vervaltermijn van drie jaar is ingediend. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen. 
1.4    Op 22 oktober 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde ontvangen.
1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 10 januari 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. 
1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.
2    VERZET
2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2    Klager heeft zich - mede op zitting - op het standpunt gesteld dat het geschil niet gaat over de totstandkoming en de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, maar over het niet nakomen van artikel 10 van de vaststellingsovereenkomst door de cliënt van verweerder, de heer J. Gelet op deze bepaling had de heer J, aldus klager, zijn aangifte tegen klager moeten intrekken en verweerder had hem daartoe moeten bewegen. Dat de heer J niet van plan was zijn aangifte tegen klager in te trekken, bleek pas begin vorig jaar, zodat niet gezegd kan worden dat de vervaltermijn van drie jaar is verstreken en klager dus tijdig zijn klacht heeft ingediend. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft klager een brief van 19 oktober 2021 van de heer De K met zijn verzetschrift meegestuurd. 
2.3    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op. 

3    FEITEN EN KLACHT
3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Hij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden. Ten overvloede merkt de raad op dat de voorzitter in rechtsoverweging 4.7 van de voorzittersbeslissing reeds is ingegaan op klagers stelling dat naderhand pas bleek dat de heer J handelde in strijd met artikel 10 van de vaststellingsovereenkomst en dat hij heeft geoordeeld dat die omstandigheid niet van betekenis is voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van de klacht tegen verweerder.   
4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren. 

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.


Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. M. Bootsma, G. Kaaij, R. Lonterman en F.J.J. Baars, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2022.

Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 14 februari 2022