ECLI:NL:TADRAMS:2022:272 Raad van Discipline Amsterdam 22-927/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:272
Datum uitspraak: 30-12-2022
Datum publicatie: 06-01-2023
Zaaknummer(s): 22-927/A/NH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat van de wederpartij. Klacht is gedeeltelijk ingediend nadat de in artikel 46g lid1 sub a Advocatenwet bedoelde termijn is verstreken. Voor het overige: partijdigheid is een kernwaarde van de advocaat (artikel 10a Advocatenwet). Advocaat heeft steeds gehandeld in het belang van zijn cliënt. Niet gebleken dat de belangen van klager nodeloos zijn geschaad.Klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 30 december 2022
in de zaak 22-927/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:


klager

over:

verweerster


De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 21 november 2022 met kenmerk 22-321/1981428 door de raad per email ontvangen op 21 november 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 13 mei 2015 is de echtscheiding tussen klager en zijn ex-echtgenote, verder de vrouw, uitgesproken. Na de echtscheiding was tussen partijen in geschil de bijdrage van klager in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen op het punt van onroerend goed in Indonesië. Verweerster heeft de vrouw tijdens de procedure in hoger beroep bijgestaan.
1.2 In juni 2018 is uit de relatie tussen de vrouw en de heer Z een kind geboren. Het kind is door de heer Z erkend.
1.3 De vrouw heeft een verzoek voor een bijdrage van klager in de kosten van haar levensonderhoud en voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bij de rechtbank ingediend. De rechtbank heeft bij beschikking van 15 maart 2019 het verzoek van de vrouw voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud afgewezen en de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. Verweerster heeft op 29 april 2019 namens de vrouw hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank ingesteld.
1.4 Verweerster heeft in de periode april-mei 2019 namens de vrouw ter verzekering van haar vorderingen op de ontbonden gemeenschap conservatoir beslag doen leggen onder NN, meer specifiek op twee lijfrenteverzekeringen op naam van klager.
1.5 Het gerechtshof heeft bij (tussen)beschikking van 7 mei 2020 bepaald dat klager met ingang van 29 april 2019 een bedrag van € 861,- bruto per maand als bijdrage in het levensonderhoud aan vrouw diende te betalen en heeft de beslissing ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden met een bewijsopdracht aan klager. Ten aanzien van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft het gerechtshof bij eindbeschikking van 19 januari 2021 de beschikking van de rechtbank van 15 maart 2019 bekrachtigd.
1.6 De rechtbank Noord Holland heeft bij beschikking van 18 augustus 2021 het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie afgewezen.
1.7 Klager heeft op 19 juni 2022 bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
Verweerster heeft in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij de belangen van klager nodeloos geschaad doordat zij:
a) weigerde de onterechte beslaglegging op te heffen;
b) onjuiste informatie heeft verstrekt en bewust belangrijke informatie heeft achtergehouden;
c) niet is opgetreden als mediator, zodat partijen en zo goed en snel mogelijk samen uit zouden komen.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
4.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet is een klacht niet-ontvankelijk als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft.
4.2 De klacht van klager heeft onder meer betrekking op de inhoud van het appelschrift van verweerster van 29 april 2019. Omdat de klacht op 19 juni 2022 bij de deken is ingediend, is de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de inhoud van het appelschrift, meer dan drie jaren nadat klager hiervan op de hoogte was, bij de deken ingediend. De voorzitter zal de klacht, voorzover deze betrekking heeft op het appelschrift van 29 april 2019, daarom niet-ontvankelijk verklaren. Voor het overige is de klacht ontvankelijk en zal de voorzitter deze inhoudelijk beoordelen.
Toetsingskader
4.3 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Die terughoudendheid heeft zowel betrekking op het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als op het entameren van procedures. De advocaat moet daarbij van geval tot geval afwegen:
– het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure,
– het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan,
– het verloop van het geschil tot dan toe,
– en de kans op succes van een procedure.

De voorzitter beoordeelt de klacht aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.
Heeft verweerster de grens van de vrijheid die haar in hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekwam overschreden?
4.4 De voorzitter is van oordeel dat verweerster heeft gehandeld binnen de vrijheid die haar als advocaat van de wederpartij toekomt en dat niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerster te maken valt. De voorzitter zal hieronder uitleggen op grond waarvan hij tot dit oordeel is gekomen.
Ad onderdeel a)
4.5 Verweerster heeft in overleg met haar cliënte steeds de aanpak van de zaak bepaald en het standpunt van haar cliënte verwoord. Het stond verweerster vrij om die rechtsmaatregelen tegen klager te treffen, die zij in het belang van haar cliënte noodzakelijk achtte. Dat de aanpak van verweerster, waaronder de gelegde beslagen, klager niet welgevallig waren betekent niet dat verweerster hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Voor zover klager zich niet kon verenigen met de door verweerster namens haar cliënte ingenomen standpunten lag het op de weg van klager zich hiertegen in rechte te verweren. Ten aanzien van de gelegde beslagen geldt dat indien klager zich niet in de gelegde beslagen kon vinden, het op zijn weg had gelegen om een civielrechtelijke procedure aanhangig te maken en opheffing van de gelegde beslagen te verzoeken.
Ad onderdeel b)
4.6 Klager verwijt verweerster dat zij het gerechtshof ten onrechte niet heeft geïnformeerd over de omstandigheid dat uit de relatie van haar cliënte en de heer Z in juni 2018 een kind is geboren, welk kind door de heer Z is erkend. Verweerster heeft gemotiveerd gesteld dat de enkele omstandigheid dat haar cliënte in juni 2018 een kind had gekregen niet van invloed was op de beoordeling van haar verzoek tot partneralimentatie en dat zij deze informatie op uitdrukkelijk verzoek van haar cliënte, om haar moverende redenen, niet heeft vermeld. Het stond verweerster vrij om in overleg met haar cliënte de aanpak van de zaak te bepalen. Dat verweerster de rechter bewust informatie heeft onthouden, waarvan zij wist of moest weten dat deze wezenlijk was voor de oordeelsvorming van de rechter, is niet gebleken. Dat de belangen van klager door deze aanpak niet zijn geschaad, volgt ook uit de beslissing van de rechtbank Noord Holland van 18 augustus 2021 op het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie. De rechtbank heeft in deze beslissing immers uitvoerig acht geslagen op de door klager naar voren gebrachte omstandigheid dat uit de relatie van de vrouw en de heer Z een kind is geboren, terwijl de rechtbank het verzoek van klager tot wijziging van de door het gerechtshof bij beschikking van 7 mei 2020 vastgesteld partneralimentatie, heeft afgewezen.
Ad onderdeel c)
4.7 De voorzitter volgt klager evenmin in zijn stelling dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet op te treden als mediator. Verweerster trad op als advocaat van de vrouw. Het stond haar vrij om in overleg met haar cliënte de aanpak van de zaak, waaronder het overleggen van stukken, te bepalen. Partijdigheid bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de cliënt is een van de kernwaarden van een advocaat (artikel 10a van de Advocatenwet). Verweerster was als advocaat van de vrouw niet gehouden als mediator op te treden, nu zij niet als zodanig door haar cliënte was ingeschakeld.
4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, voor zover deze betrekking heeft op het appelschrift van 29 april 2019 met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren en voor het overige met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.


BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht voor zover deze betrekking heeft op het appelschrift van 29 april 2019 met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.


Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 december 2022.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 30 december 2022