ECLI:NL:TADRAMS:2022:270 Raad van Discipline Amsterdam 22-622/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:270 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-12-2022 |
Datum publicatie: | 27-12-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-622/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Betreft een klacht van een moeder over de advocaat die haar minderjarige dochter (destijds 16 jaar oud) zonder haar toestemming (en zonder toestemming van de vader) als advocaat heeft bijgestaan. De raad oordeelt dat op het moment dat de minderjarige naar aanleiding van de e-mail van de gezinsvoogd bij verweerster aanklopte voor rechtshulp, verweerster die hulp in de concrete omstandigheden van het geval ook zonder toestemming van de ouders mocht verlenen. Niet alleen rechtvaardigen de concrete dreiging met de gesloten plaatsing die van de e-mail uitging en de paniek hierover bij de minderjarige het handelen van verweerster, maar ook valt uit het IVRK een rechtvaardiging voor verweersters handelen af te leiden. Op grond van het IVRK moeten kinderen namelijk vertegenwoordigd kunnen worden door een advocaat ook zonder dat hun ouders daarmee instemmen. Uitgangspunt in het IVRK is immers dat kinderen zelfstandig subjecten zijn van rechten. Zouden zij alleen vertegenwoordigd kunnen worden door een advocaat indien hun ouders daarmee instemmen, dan zou dat tot gevolg hebben dat zij wanneer ouders niet instemmen met de vertegenwoordiging (en de te volgen stappen) geen aanspraak meer kunnen maken op vertegenwoordiging. Nu juist in jeugdbeschermingszaken de belangen van ouders en kinderen vaak niet overeenkomen, zou dat problematisch zijn. Verweerster heeft dan ook niet onbetamelijk gehandeld jegens klaagster door de minderjarige rechtshulp te verlenen zonder toestemming van klaagster (of van de vader). Verder oordeelt de raad dat hoewel verweerster gelet op de uitspraak van het Hof van Discipline van 21 september 2020 (ECLI:NL:TAHVD:2020:197) ten opzichte van klaagster de advocaat van de wederpartij is, zij niet de vrijheden geniet die gebruikelijk zijn voor een advocaat van de wederpartij. Aan een advocaat die een minderjarige bijstaat in een kwestie waarin diens belangen tegenstrijdig zijn aan die van een of beide ouders, komt minder vrijheid toe met betrekking tot de wijze waarop hij of zij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan dan in het algemeen het geval is. Die vrijheid wordt niet alleen begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn of haar werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt, maar vergt een extra zorgvuldigheid jegens alle betrokken familieleden en/of eventuele gezinsvoogd. De raad is van oordeel dat verweerster niet heeft laten zien dat zij zich bewust was van die extra zorgvuldigheid die van haar werd verwacht. Verweerster heeft zich bediend van een deskundigenadvies dat uitsluitend tot stand gekomen is op basis van de door de minderjarige weergegeven feiten, en waarvoor ook verder door de deskundige amper de tijd is genomen. Daarnaast heeft verweerster zich afstandelijk, zakelijk en niet-coöperatief jegens klaagster opgesteld, terwijl klaagster juist contact zocht met verweerster. In zoverre heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Aan verweerster is een waarschuwing met kostenveroordeling opgelegd. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 19 december 2022
in de zaak 22-622/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
gemachtigde: mr. T. Fuchs
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 februari 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 1 augustus 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/ss/1802531
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 31 oktober 2022. Daarbij
waren klaagster en verweerster met haar gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is
proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de volgende nagekomen stukken:
- De bij e-mail van 22 augustus 2022 door klaagster toegezonden brief met bijlagen;
- De bij e-mail van 12 oktober 2022 door verweerster toegezonden brief met bijlagen;
- De bij e-mail van 17 oktober 2022 door klaagster toegezonden brief met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is de moeder van een minderjarige dochter (hierna: M). Ten tijde
van indiening van de klacht was M 16 jaar oud.
2.3 Sinds februari 2019 is sprake van een uithuisplaatsing in het vrijwillig kader
en verblijft M binnen de residentiële jeugdzorg. Het traject van zorgverlening is
vanaf het begin (mede) begeleid door haar ouders.
2.4 Sinds 17 februari 2021 heeft klaagster zich laten bijstaan door mr. P om een
passende en gefinancierde woonvoorziening en behandeling van de grond te krijgen voor
M.
2.5 Op 15 oktober 2021 is er een gezinsvoogd (mevrouw K), werkzaam bij Jeugd- en
Gezingsbeschermers (JGB) aangesteld en is de uithuisplaatsing in het vrijwillig kader
overgegaan in een uithuisplaatsing in het gedwongen kader. De machtiging voor de uithuisplaatsing
zag op de woonvoorziening waar M sinds 17 maart 2021 verblijft.
2.6 Sinds de zomer van 2021 volgden onveilige situaties bij M elkaar steeds sneller
op. Klaagster heeft om die reden de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) gevraagd
een Ondertoezichtstelling (OTS) te verzoeken. Daarnaast is de gezinsvoogd verzocht
binnen JGB en in samenwerking met alle betrokkenen een beoordeling te doen over de
passendheid van de huidige woonvoorziening van M.
2.7 Na veelvuldige incidentrapportages, meerdere incidenten waarbij M slachtoffer
is geworden van zedenmisdrijven en het op de voorgrond treden van (ernstige) gedragsproblematiek
bij M, volgden conform het protocol van de woonvoorziening meerdere schorsingen en
waarschuwingen. Dit resulteerde in het verzoek van de woonvoorziening aan de gezinsvoogd
om een beter passend traject voor M te organiseren. In samenspraak met alle betrokken
instanties, de ouders en met M, is plaatsing bij Fier, een instelling te Rotterdam,
besproken.
2.8 Bij e-mail van 3 februari 2022 heeft de gezinsvoogd M een e-mail gestuurd met
de mededeling dat wanneer M niet zou meewerken aan een plaatsing bij Fier, zij in
een gesloten jeugdzorginstelling zou worden geplaatst. Zij schrijft M, voor zover
relevant, het volgende:
“M(…),
Naar aanleiding van de eerder gestelde voorwaarden en de gebeurtenissen van afgelopen
dinsdagavond/nacht heb ik je net telefonisch twee keuzes gegeven:
- Meewerken aan een plaatsing bij FIER (of soortgelijke instelling); of
- Dinsdag wordt in het team een gesloten plaatsing besproken en als mijn team akkoord
is aangevraagd bij de kinderrechter;
We hebben afgesproken dat ik je maandag om 11:30 bel, zodat we kunnen overleggen wat
je keuze hierin is. (…)”
2.9 Omstreeks 13 februari 2022 heeft M verweerster, zonder medeweten van haar omgeving,
verzocht haar rechtsbijstand te verlenen. M vertelde verweerster dat zij ruzie heeft
gehad met haar ouders en dat zij haar rechtspositie wilde weten.
2.10 Op 15 februari 2022 heeft M klaagster geïnformeerd dat zij contact had gezocht
met verweerster. Hierop volgend heeft klaagster op 16 februari 2022 telefonisch contact
opgenomen met verweerster om haar te vragen naar haar bevoegdheid om op te treden
voor M en om duidelijkheid te verkrijgen over het doel en de voornemens van verweerster.
Het gesprek verliep niet goed en verweerster heeft uiteindelijk de verbinding verbroken.
2.11 Verweerster heeft zich op 16 februari 2022 (13:24 uur) namens M als haar advocaat
bij de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) gesteld. Zij schrijft het volgende:
“Graag stel ik mij voor [M], (…), als haar jeugdrecht advocaat. [M] staat onder toezicht.
Er wordt nu gedreigd met gesloten spoed uithuisplaatsing als zij niet meewerkt met
plaatsing bij Fier. Ik zou graag samen met [M] gehoord willen worden als er een spoed
uithuisplaatsing gevraagd zou worden. (…) Ik verzoek tevens om Dr P(…) van de H(…)
als deskundige toe te laten. (…) Van redenen voor een spoed uithuisplaatsing is voor
zover ik kan nagaan geen sprake.”
2.12 Bij e-mail van 16 februari 2022 (14:16 uur) heeft klaagster verweerster vervolgens,
voor zover relevant, het volgende geschreven: “Vanmorgen heb ik u telefonisch benaderd
over mijn dochter (…). Mijn dochter heeft u zelfstandig en zonder mijn medeweten benaderd,
en zoals ik vanmorgen heb begrepen heeft u recentelijk al meermaals contact met mijn
dochter onderhouden zonder dat u daarvan ons als ouders, noch de betrokken gezinsvoogd,
hiervan op de hoogte heeft gesteld. Ik heb het telefoongesprek van vanmorgen als zeer
onplezierig en zeer onprofessioneel ervaren. Duidelijk is geworden dat u geen of onvoldoende
inhoudelijke dossierkennis heeft van de situatie rondom mijn dochter en u zich baseert
op eenzijdige, door mijn dochter zelf verstrekte onvolledige informatie. U heeft het
telefoongesprek voortijdig en abrupt beëindigd, waardoor ik ook niet in de gelegenheid
ben gesteld een en ander verder aan u toe te lichten. Namens zowel mijzelf als de
vader van M(…) geef ik hierbij heel duidelijk aan dat wij geen toestemming verlenen
(en ook niet hebben verleend) voor uw dienstverlening aan onze dochter. Ik verwacht
dan ook dat u eventuele door u ingezette acties per direct staakt en/of ongedaan maakt.”
2.13 Ook de vader van M heeft bij (aparte) e-mail van 16 februari 2022 verweerster
laten weten geen toestemming te geven voor de dienstverlening aan M.
2.14 Bij e-mail van 16 februari 2022 (16:52 uur) heeft M op verzoek van verweerster
haar kant van het verhaal op papier gezet. Op 16 februari 2022 (17:08 uur) heeft professor
Van der H als deskundige (hierna: de deskundige) op verzoek van verweerster een advies
over M uitgebracht.
2.15 Klaagster heeft mr. P gevraagd haar ook in deze kwestie bij te staan en mr.
P heeft verweerster op 17 februari 2022 (09:21 uur) het volgende bericht gestuurd:
“Zoals u inmiddels weet, treed ik als advocaat op voor de moeder van de minderjarige
M(…). Cliënte berichtte mij dat u voor M(…) als advocaat zou optreden. Mij is niet
helder wat de reden daarvan is en aan welke wettelijke bepalingen u uw bevoegdheid
ontleent. De toestemming van beide gezaghebbende ouders ontbreekt, er is géén sprake
van geslotenheid en u bent door de rechtbank (voor zover mij bekend) niet tot bijzondere
curator benoemd. Ik heb gisteren tevergeefs contact met u gezocht en zou hierover
graag met u van gedachten willen wisselen. Wilt u mij vandaag bellen? (…)”
2.16 Op 17 februari 2022 (16:12 uur) heeft verweerster een e-mail gestuurd aan
klaagster, de vader van M, de gezinsvoogd en in cc aan mr. P. Hierin heeft zij, voor
zover relevant het volgende laten weten: “M(…) heeft mij gevraagd om op te treden
als haar advocaat. Van M(…) begreep ik dat zij zich onder druk gezet voelt om ja te
zeggen tegen een plaatsing bij FIER waarbij er gedreigd is met een gesloten uithuisplaatsing
als zij niet ja zou zeggen. Ik begrijp van M(…) dat haar moeder tegen haar heeft gezegd
dat er al meer dan 4 keer sprake zou zijn geweest van ongewenst seksueel contact.
M(…) heeft tegen mij gezegd dat dat verhaal niet klopt. M(…) gaat naar school en doet
goed haar best. Zij solliciteert nu naar een baan (…). Met [de gezinsvoogd] heeft
zij afspraken gemaakt waar zij zich aan houdt. Ik ga ervan uit dat er geen spoed uithuisplaatsing
zal worden aangevraagd. Mocht dat toch het geval zijn dan wil ik daar graag vooraf
schriftelijk van op de hoogte worden gesteld. Ik heb mij, voor het geval dat, reeds
als advocaat van M(…) bij de Kinderrechter aangemeld. Met ingang van vanmiddag ben
ik met vakantie tot 28 februari. Ik zou graag willen voorstellen om in de loop van
de eerste week van maart een afspraak te maken om te overleggen over wat nu verder
de plannen zijn. Er waren nog vragen gesteld of M(…) zelf om een advocaat zou kunnen
vragen. In het geval er een meningsverschil is tussen de ouders en de jeugdige over
de verblijfplaats van de jeugdige kan de jeugdige om rechtsbijstand van een jeugdrecht
advocaat verzoeken. In dat geval is ouderlijke toestemming niet noodzakelijk. Vaak
treden bijzondere curatoren in rechte voor minderjarigen op in dergelijke gevallen.
Maar in de onderhavige situatie gaat het om overleg buiten rechte, dat kan ook een
jeugdrecht advocaat. Er is ook haast geboden, de aanwijzing van een bijzonder curator
kost veel tijd. Graag verneem ik of er behoefte is aan een overleg.”
2.17 Bij e-mail van 17 februari 2022 (16:18 uur) heeft mr. P verweerster gevraagd
haar expliciet de wettelijke basis te geven voor verweersters standpunt dat bij een
geschil over de verblijfplaats de jongere zelf een advocaat kan inschakelen zonder
toestemming van de ouders.
2.18 Bij e-mail 17 februari 2022 heeft verweerster het advies van de deskundige
aan de rechtbank gestuurd.
2.19 Bij uitblijven van een reactie op haar e-mail van 17 februari 2022 (16:18
uur) heeft mr. P bij e-mail van 18 februari 2022 (10:50 uur) verweerster, onder meer,
het volgende geschreven: “Afgelopen week heb ik meerdere keren op verschillende manieren
tevergeefs contact met u gezocht. Ook heeft u niet inhoudelijk gereageerd op de vraag
aan welke wettelijke bepaling u uw bevoegdheid ontleent. Hoewel u zegt voor M(…) als
advocaat op te treden, hebben ouders daar geen toestemming voor gegeven noch bent
u door de rechtbank toegevoegd of als bijzondere curator benoemd. Ik heb dat laatste
net gecheckt bij Bureau Kinderzaken (…). Ik begreep van de rechtbank dat u recentelijk
een inhoudelijke email naar de rechtbank zou hebben gestuurd, waarin u een niet nader
genoemd verzoek heeft gedaan. Deze email is, voor zover mij bekend, niet integraal
gedeeld met de ouders van M(…) noch met mij als advocaat van moeder. Ik verzoek u
deze daarom per omgaande door te sturen. U zult begrijpen dat uw manier van handelen
tot nu toe voor mijn cliënte volstrekt onacceptabel is, reden waarom zij overweegt
de Orde van Advocaten te raadplegen.”
2.20 Bij e-mail van 18 februari 2022 (11:14 uur) heeft verweerster mr. P als volgt
geantwoord: “Beste N(…), mijn vakantie is vandaag begonnen. Ik kom er 28/2 op terug
OK?”
2.21 Bij e-mail van 18 februari 2022 (11:21 uur) heeft verweerster hierop als volgt
gereageerd: “Mijn cliënte wil vandaag nog de email hebben die u naar de rechtbank
heeft verstuurd. Het zou een kleine moeite moeten zijn deze (zonder begeleidend schrijven)
door te (laten) sturen.”
2.22 Op 18 februari 2022 heeft verweerster haar correspondentie met de rechtbank
aan klaagsters advocaat toegezonden.
2.23 Op 18 februari 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerster
ingediend.
2.24 Bij e-mail van 21 februari 2022 heeft de gezinsvoogd naar verweerster gereageerd
op verweersters e-mail van 17 februari 2022 (16:12 uur). Zij schrijft het volgende:
“Allereerst wil ik mijn verbazing uitspreken over de manier hoe u te werk gaat. Nog
los van het feit dat tot heden onduidelijk blijft waaraan u uw bevoegdheid tot inmenging
ontleend, zou het in het belang van M(…) fijn (en noodzakelijk) geweest zijn als u
eerst contact zou hebben gezocht alvorens conclusies te trekken en acties te ondernemen.
Uit onderstaande mail blijkt dat u van alles behalve de feiten op de hoogte bent.
In de afgelopen maanden is er zeer intensief door betrokkenen samengewerkt om de veiligheid
van M(…) te kunnen waarborgen. Er heeft op regelmatige basis overleg met elkaar (ouders,
gedragsdeskundige van DJGB en de woonplek, therapeut, Team van DJGB en M(…)) plaatsgevonden
om, naar aanleiding van verschillende recente incidenten waarbij M(…) zich in ernstige
onveiligheid heeft gebracht, de vervolgstappen te bepalen. De weg die nu is ingeslagen
is niet over een nacht besloten, maar is na intensief en zorgvuldig overleg tot stand
gekomen. M(…) heeft passende hulpverlening nodig. In de afgelopen maanden is gebleken
dat de setting waarin zij dit nu krijgt te vrijblijvend is en M(…) hier onvoldoende
van profiteert. Om een gesloten plaatsing te voorkomen heb ik voorwaarden opgesteld
waarvan ik verwacht dat M(…) zich hieraan houdt (Tot op heden heb ik geen signalen
dat ze dit niet doet). Vanuit de therapeut van M(…) zijn er een aantal punten waar
een vervolgplek aan moet voldoen wil behandeling aan kunnen slaan. FIER is tot nu
toe de best passende plek. M(…) heeft een aantal andere instanties aangedragen die
ik heb onderzocht. Deze bleken niet passend. Ik maak me ernstige zorgen wat uw betrokkenheid
gaat betekenen, en nu al betekent, voor het proces om M(…) op een passende vervolgplek
te plaatsen.”
2.25 Op deze e-mail heeft verweerster niet gereageerd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
dat zij niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt, op de hiernavolgende
gronden.
a) Verweerster is zonder klaagsters medeweten en toestemming onbevoegd namens M
opgetreden. Verweerster heeft meermaals overleg gevoerd met M en namens M een stelbrief
en bij de rechtbank ingediend. Op het moment dat verweerster in beeld kwam was geen
sprake van een gesloten plaatsing, noch van een concrete voorbereiding daartoe.
b) Verweerster heeft het voorgenomen hulpverleningstraject door de deskundige laten
beoordelen, zonder hiervoor toestemming van klaagster te hebben gevraagd of klaagster
hiervan op de hoogte te stellen. Toen klaagster hierover contact opnam met verweerster,
was verweerster niet bereid met klaagster hierover in gesprek te gaan en heeft verweerster
de verbinding verbroken.
c) Verweerster heeft pas na aandringen van klaagsters advocaat het advies van de
deskundige, dat verweerster op 17 februari 2022 aan de rechtbank had gestuurd, met
klaagster(s advocaat) gedeeld.
d) Het advies is onzorgvuldig tot stand gekomen.
e) Verweerster heeft met haar acties bewerkstelligd dat M nergens meer toe bereid
is, terwijl de huidige woonsituatie onvoldoende tegemoetkomt aan de behoeften van
M.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klaagster
5.1 De raad overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht
in te dienen over een advocaat alleen toekomt aan diegene die door het handelen of
nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt
het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
5.2 Verweerster heeft zich (ter zitting) op het standpunt gesteld dat de klacht
van klaagster, als moeder van M, niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van een
rechtstreeks eigen belang. De raad volgt verweerster niet in dit standpunt. Nu onderhavig
geschil gaat over de dienstverlening van verweerster aan de minderjarige dochter van
klaagster en klaagster het gezag heeft over haar dochter, heeft klaagster een rechtstreeks
eigen belang bij haar klacht over verweerster. De klacht van klaagster is derhalve
ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling
Klachtonderdeel a) over het optreden verweerster als advocaat van M
5.3 Tussen partijen is in geschil de vraag of verweerster heeft gehandeld zoals
het een behoorlijk advocaat betaamt door zonder toestemming en uitdrukkelijk tegen
de wil van klaagster (en tegen de wil van de vader van M) haar minderjarige dochter
M als advocaat rechtsbijstand te verlenen en zich namens haar te stellen bij de rechtbank.
5.4 Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerster zonder haar medeweten
en zonder haar toestemming meermaals overleg heeft gevoerd met M en namens haar een
stelbrief bij de rechtbank heeft ingediend. Verweerster is niet door de rechtbank
aangewezen als bijzonder curator en ondanks klaagsters verzoek daartoe heeft verweerster
niet aangegeven op grond waarvan zij meent M te kunnen bijstaan. Er was ook geen sprake
van dat M in een gesloten jeugdzorginstelling zou worden geplaatst. De ouders en hulpverleners
probeerden dat juist te voorkomen.
5.5 Verweerster voert aan dat M dringend bijstand nodig had. M had vragen over
haar rechtspositie naar aanleiding van de aanzegging van de gezinsvoogd (bij e-mail
van 3 februari 2022) dat M in een gesloten instelling geplaatst zou worden als zij
niet zou meewerken aan de verhuizing naar Fier. M is 16 jaar oud en heeft op basis
van haar leeftijd, het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)
en de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) het recht om haar eigen behandelaar
en behandelinstelling te kiezen. Een en ander brengt, aldus verweerster, mee dat de
jeugdige recht heeft op een jeugdrechtadvocaat vanaf het moment dat een gesloten plaatsing
wordt aangezegd ofwel indien een jeugdige in strijd met de WGBO wordt geconfronteerd
met de mogelijkheid van gesloten plaatsing als de jeugdige niet akkoord gaat met een
bepaalde behandeling. Het is niet zinvol voor de jeugdige om de rechtbank te verzoeken
om een bijzonder curator aan te wijzen, omdat een bijzonder curator niet bevoegd is
om op te treden voor de jeugdige in het geval van een gesloten plaatsing. Een verzoek
tot aanwijzing van een bijzonder curator kan bovendien één tot twee maanden duren
en kan ook worden afgewezen. Verweerster is gelet op deze omstandigheden van mening
dat zij, als jeugdrechtadvocaat, gerechtigd was om zich als advocaat van M bij het
Bureau Kinderrechter te stellen en M, zonder toestemming van de ouders, als advocaat
bij te staan.
5.6 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel geldt het wettelijk uitgangspunt
dat een minderjarige bekwaam is zelf rechtshandelingen aan te gaan, mits daarvoor
uitdrukkelijk toestemming is verleend door zijn wettelijk vertegenwoordiger (artikel
1:234 BW). Een uitzondering hierop is de situatie dat sprake is van een gesloten plaatsing.
In dat geval heeft de minderjarige wel recht op rechtsbijstand, ook zonder toestemming
van de ouders (Raad van Discipline Amsterdam van 13 augustus 2018, ECLI:NL:TADRAMS:2018:157).
5.7 In onderhavige zaak is niet in geschil dat klaagster - noch de vader - verweerster
toestemming heeft gegeven om M als advocaat bij te staan. Evenmin is in geschil dat
verweerster niet als bijzonder curator van M was aangewezen. Partijen verschillen
van mening over de vraag of op het moment dat M zich voor rechtshulp tot verweerster
wendde sprake was van een procedure tot gesloten plaatsing. Klaagster is van mening
dat een dergelijke plaatsing nog helemaal niet aan de orde was. Verweerster las in
de e-mail van de gezinsvoogd van 3 februari 2022 met de mededeling dat wanneer M niet
zou meewerken aan een plaatsing bij Fier, zij in een gesloten jeugdzorginstelling
zou worden geplaatst, een dusdanig concrete dreiging met een gesloten plaatsing dat
zij M als advocaat kon bijstaan.
5.8 De raad volgt verweerster in dit standpunt en oordeelt dat op het moment dat
M naar aanleiding van de e-mail van de gezinsvoogd bij verweerster aanklopte voor
rechtshulp, verweerster die hulp in deze concrete omstandigheden ook zonder toestemming
van de ouders mocht verlenen. Niet alleen rechtvaardigen de concrete dreiging met
de gesloten plaatsing die van de e-mail van de gezinsvoogd uitging en de paniek hierover
bij M het handelen van verweerster, maar ook valt uit het IVRK een rechtvaardiging
voor verweersters handelen af te leiden. Op grond van het IVRK moeten kinderen namelijk
vertegenwoordigd kunnen worden door een advocaat ook zonder dat hun ouders daarmee
instemmen. Uitgangspunt in het IVRK is immers dat kinderen zelfstandig subjecten zijn
van rechten. Zouden zij alleen vertegenwoordigd kunnen worden door een advocaat indien
hun ouders daarmee instemmen, dan zou dat tot gevolg hebben dat zij wanneer ouders
niet instemmen met de vertegenwoordiging (en de te volgen stappen) geen aanspraak
meer kunnen maken op vertegenwoordiging. Nu juist in jeugdbeschermingszaken de belangen
van ouders en kinderen vaak niet overeenkomen, zou dat problematisch zijn. (Vgl. VN-Hoge
Commissaris voor de Mensenrechten, Access to Justice for Children, UN-doc A/HRC/25/25,
16 december 2013, par. 16 en VN-Kinderrechtencomité, General Comment 5, General Measures
of implementation for the Convention on the Rights of the Child, (CRC/GC/2003/3),
27 november 2003, par. 24.). Daar komt bij dat verweerster heeft toegelicht dat, kort
gezegd, zij het in de onderhavige omstandigheden noodzakelijk achtte dat de rechtbank
op voorhand op de hoogte werd gesteld omdat de mogelijkheid bestond dat een eventueel
verzoek zou worden behandeld zonder M te horen.
5.9 De raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat verweerster niet
onbetamelijk heeft gehandeld jegens klaagster door M rechtshulp te verlenen zonder
toestemming van klaagster (of van de vader). Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
is geen sprake. Klachtonderdeel a) is ongegrond.
Klachtonderdelen b), c), d) en e) over de zorgvuldigheid van handelen van verweerster
5.10 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en komen
neer op het verwijt dat verweerster als advocaat van M onzorgvuldig gehandeld heeft.
Klaagster licht haar klachtonderdelen als volgt toe. Haar dochter M bevindt zich al
geruime tijd in een traject van jeugdzorg. Sinds de zomer van 2021 raakte M zo vaak
in onveilige situaties terecht, dat de huidige woonvoorziening niet meer geschikt
was voor M. In samenspraak met alle betrokken professionals, de ouders en met M zelf
is toen de plek bij Fier besproken. Deze instelling werd het best passend geacht voor
de problematiek van M en ook M kon zich hierin vinden. Begrijpelijk was dat deze verandering
van woonplek spannend was voor M. In plaats van deze spanningen met ouders en hulpverleners
te delen en hiervoor hulp te vragen, heeft M contact opgenomen met verweerster. Verweerster
heeft verzuimd om contact op te nemen met klaagster of met andere betrokkenen, maar
heeft zich op basis van de eenzijdige (onjuiste en onvolledige) weergave van de feiten
gepresenteerd door M direct gesteld als advocaat van M. Bovendien heeft verweerster
zonder enig overleg met betrokken professionals/ouders, zonder dossierkennis en zonder
toestemming van klaagster een advies laten opstellen door de deskundige. Toen klaagster
hierover op 15 februari 2022 telefonisch contact opnam met verweerster, heeft verweerster
midden in het betoog van klaagster de verbinding verbroken (klachtonderdeel b). Daarnaast
heeft verweerster pas op aandringen van de advocaat van klaagster (mr. P) haar correspondentie
met de rechtbank en het advies dat de deskundige over M had opgestelde met klaagster
gedeeld (klachtonderdeel c). Dit advies is bovendien onzorgvuldig tot stand gekomen.
De deskundige heeft zich bij het opstellen ervan enkel gebaseerd op de door M weergegeven
feiten en verder op geen enkele wijze de visie van de hulpverleners of ouders hierin
betrokken (klachtonderdeel d). Verweerster heeft met haar handelwijze bewerkstelligd
dat M de mogelijkheid tot intensieve behandeling (die zo hard nodig is) weigert en
tevens geboden alternatieven weigert. Ook heeft verweerster met haar handelen veroorzaakt
dat het contact tussen M en klaagster, evenals het contact tussen M en haar vader,
verder onder druk is komen te staan, aldus klaagster (klachtonderdeel e).
5.11 Verweerster voert hiertegen het volgende aan. Klaagster heeft verweerster
geheel onaangekondigd gebeld op haar mobiele telefoon en viel behoorlijk tegen haar
uit. Verweerster vond dit gesprek onaangenaam en heeft haar dat ook gezegd en hierop
het gesprek beëindigd. Klaagster is de wederpartij en had zelf een advocaat. Klaagster
had de communicatie dan ook moeten laten lopen tussen haar advocaat en verweerster.
Ten aanzien van het niet tijdig reageren op de verzoeken van klaagsters voert verweerster
aan dat voor dit soort klachten het klachtenrecht niet is bedoeld. Verweerster trad
op voor M en niet voor klaagster. Verder betwist verweerster dat zij het hulpverleningstraject
zou hebben bemoeilijkt. Verweerster heeft zich voor M gesteld bij de Kinderrechter
en de hulp van de deskundige ingeroepen voor een second opinion. Verweerster heeft
in opdracht en samenspraak met M als advocaat voor M opgetreden om haar rechten veilig
te stellen.
5.12 De raad overweegt het volgende. Hoewel verweerster gelet op de uitspraak van
het Hof van Discipline van 21 september 2020 (ECLI:NL:TAHVD:2020:197) ten opzichte
van klaagster de advocaat van de wederpartij is, is de vrijheid van handelen die gebruikelijk
is voor een advocaat van de wederpartij, in een geval als het onderhavige gekwalificeerd.
Van een advocaat die een minderjarige bijstaat in een kwestie waarin diens belangen
tegenstrijdig zijn aan die van een of beide ouders, komt minder vrijheid toe met betrekking
tot de wijze waarop hij of zij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan dan in het algemeen het geval
is. Die vrijheid wordt niet alleen begrensd door de eisen die aan de advocaat als
opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich
brengen dat zijn of haar werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep
als professionele standaard geldt, maar vergt een extra zorgvuldigheid jegens alle
betrokken familieleden en/of eventuele gezinsvoogd. De advocaat dient zich van de
kwetsbare positie van de minderjarige bewust te zijn en te waken voor onnodige polarisatie
tussen kind en ouder(s) en tussen de ouders onderling. Een zekere terughoudendheid
en een uiterste zorgvuldigheid mogen van de advocaat worden verwacht bij de behartiging
van het belang van een minderjarige.
5.13 De raad is van oordeel dat verweerster niet heeft laten zien dat zij zich
bewust was van die extra zorgvuldigheid die van haar werd verwacht bij de behandeling
van onderhavige zaak. Verweerster heeft de zaak van M uitsluitend en alleen op basis
van de informatie die M haar had gegeven aangenomen zonder vervolgens bij de hulpverleners
of ouders informatie in te winnen en/of het dossier van M op te vragen. Bovendien
heeft verweerster zich bediend van een deskundigenadvies dat uitsluitend tot stand
gekomen is op basis van de door M weergegeven feiten, en waarvoor ook verder door
de deskundige amper de tijd is genomen. Daarnaast heeft verweerster zich afstandelijk,
zakelijk en niet-coöperatief jegens klaagster opgesteld, terwijl klaagster juist contact
zocht met verweerster (zowel telefonisch als bij e-mail). Uit dit contact bleek duidelijk
dat klaagster zich ernstige zorgen maakte over het welzijn van haar kwetsbare dochter
en vragen had over verweersters bijstand aan M. Dat klaagster telefonisch tegen verweerster
was uitgevallen, zou gelet op de toestand waarin klaagster op dat moment verkeerde
zeer goed mogelijk zijn. Het had echter op de weg van verweerster gelegen om voor
te stellen op een ander moment rustig met elkaar te spreken, zodat klaagster haar
kant van het verhaal als moeder had kunnen toelichten. In plaats van een dergelijk
voorstel te doen, wenste verweerster dat klaagster uitsluitend via haar advocaat met
haar zou te communiceren, met welke advocaat (mr. P) verweerster zelf op dat moment
nog geen enkel contact had gehad of opgenomen. Ook op de verzoeken van klaagsters
advocaat heeft verweerster inadequaat gereageerd. Op de e-mail van mr. P van 18 februari
2022 waarin zij verweerster verzocht telefonisch contact met haar op te nemen, heeft
verweerster met een kort bericht geantwoord dat haar vakantie die dag was begonnen
en dat zij haar op 28 februari zou terugbellen. Dit geeft blijk van onvoldoende aandacht
voor de problematiek die in dit geval speelde en de gevoeligheid daarvan voor alle
betrokkenen. Dezelfde conclusie kan getrokken worden uit het feit dat verweerster
pas na aandringen van mr. P haar correspondentie met de rechtbank en het deskundigenadvies
heeft gedeeld met klaagster en haar advocaat. Niet valt uit sluiten dat verweersters
houding jegens klaagster een onnodige polarisatie tussen klaagster (en de vader) en
M heeft teweeggebracht en dat die houding de wil van M om mee te werken aan een behandeling
niet ten goede is gekomen.
5.14 De raad komt op grond van voorgaande feiten en omstandigheden tot het oordeel
dat verweerster in deze precaire situatie niet heeft gehandeld met de extra zorgvuldigheid
die in de gegeven omstandigheden van haar mocht worden verwacht en dat zij daarmee
onbetamelijk heeft gehandeld in de zin van artikel 46 Advocatenwet. De klachtonderdelen
b) tot en met e) zijn daarom gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De aard en ernst van
haar gedragingen rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. Verweerster heeft
onzorgvuldig gehandeld door de zaak van een kwetsbare minderjarige zonder dossierkennis
te behandelen en zonder zich te laten informeren door haar ouders en haar hulpverleners.
Daarbij heeft verweerster bovendien laten zien zich niet bewust te zijn van haar depolariserende
rol in deze gevoelige familierechtelijke kwestie waarbij extra zorgvuldigheid van
haar werd gevergd jegens klaagster en andere betrokkenen. De raad acht hiervoor een
waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen b), c), d) en e) gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4;
Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter, mrs. D. Horeman en C.C. Horrevorts, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 19 december 2022