ECLI:NL:TADRAMS:2022:259 Raad van Discipline Amsterdam 22-591/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:259 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-12-2022 |
Datum publicatie: | 23-12-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-591/A/A |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht over advocaat in hoedanigheid van bestuurder. De raad acht het niet aannemelijk dat er over de hoedanigheid van verweerder onduidelijkheid heeft kunnen bestaan bij klager. Dat verweerder direct en/of indirect betrokken is bij een groot aantal ernstige zaken en gedragingen kan niet worden vastgesteld. Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerder schadeveroorzakend en/of in strijd met de belangen van de certificaathouders en de statuten heeft gehandeld. Dat verweerder onjuiste en zelfs valse documenten heeft aangeleverd, heeft klager niet onderbouwd. Klager heeft ook onvoldoende onderbouwd dat verweerder niet of niet adequaat reageert op e-mailberichten van klager. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 12 december 2022
in de zaak 22-591/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 27 december 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 20 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2021-1665696/EJH/RAB
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 november 2022. Daarbij
waren klager, bijgestaan door de heer A.F. van Tuijl, en verweerder aanwezig. Van
de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail met bijlagen van klager van 2 augustus 2022. De e-mail met bijlagen
van klager van 31 oktober 2022 heeft de raad buiten beschouwing gelaten omdat klager
daarin nieuwe klachten over verweerder heeft geuit die eerst door de deken moeten
worden onderzocht.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 B Beheer BV (hierna: B Beheer) houdt aandelen in B Holding BV (100%, hierna:
B Holding), Z-H Beheer BV (100%) en W Sliedrecht BV (88,9%) (hierna: W). B Holding
houdt alle aandelen in de werkmaatschappijen A B AZN Exploitatie van Baggermaterieel
BV (hierna: B Exploitatie en Baggermaterieel), B Projects BV en B Confloat BV. De
ondernemingen houden zich bezig met het bouwen, verhuren en verkopen van containerpontons,
duwbakken en splijtbakken ten behoeve van baggerwerkzaamheden.
2.3 De aandelen in B Beheer worden gehouden door Stichting Administratiekantoor
L B Beheer Sliedrecht (hierna: de STAK). De STAK is op 15 december 2015 opgericht.
De vader van klager was tot zijn overlijden in 2013 bestuurder van de STAK. De statuten
van de STAK bepaalden in artikel 4 onder meer dat het bestuurder zolang de vader van
klager (hierna: de vader) enig bestuurder was, uit één persoon bestond en dat na zijn
defungeren het bestuur zou bestaan uit één persoon te weten de heer P.
2.4 De vader was tot zijn overlijden enig eigenaar van onder meer 400 door de STAK
uitgegeven certificaten van aandelen in het kapitaal van B Beheer en één ongenummerd
aandeel in het kapitaal van W.
2.5 In het testament van de vader is de heer P tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder
benoemd in de nalatenschap van de vader. Na het overlijden van de vader is de heer
P bestuurder van de STAK, B Beheer en B Exploitatie en Baggermaterieel geworden.
2.6 Als gevolg van het overlijden van de vader hebben klager en zijn broer en zus
tezamen en voor gelijke delen onder andere de certificaten en het aandeel geërfd.
De certificaten en het aandeel worden in een gemeenschap gehouden, waarin klager en
zijn broer en zus deelgenoten zijn.
2.7 Omdat de certificaathouders zich niet konden vinden in de wijze waarop de heer
P en andere bestuurders leiding gaven aan B Beheer en haar dochtervennootschappen
hebben zij een enquêteverzoek ex artikel 2:345 BW ingediend bij de Ondernemingskamer.
B Beheer en de STAK hebben toen een (tegen)verzoek ex artikel 2:345 BW ingediend.
2.8 Bij beschikking van 28 maart 2018 heeft de Ondernemingskamer het verzoek van
de certificaathouders afgewezen en het verzoek van B Beheer en de STAK gedeeltelijk
toegewezen. De Ondernemingskamer heeft onder meer een onderzoek bevolen naar het beleid
en de gang van zaken van B Holding met betrekking tot het functioneren van de raad
van commissarissen van B Holding. Dit onderzoek heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden.
Bij beschikking van 29 maart 2018 heeft de Ondernemingskamer de heer K aangesteld
als tijdelijk commissaris van B Holding.
2.9 In augustus 2018 hebben de certificaathouders tijdens de algemene vergadering
van B Beheer te kennen gegeven dat zij het belang in B Beheer wensen te verkopen.
2.10 Op 29 november 2018 zijn de statuten van STAK gewijzigd met goedkeuring van
klager en zijn broer en zus. In die gewijzigde statuten is in artikel 5 onder andere
opgenomen dat het bestuur van de STAK bevoegd is om de aandelen te vervreemden, indien
met volstrekte meerderheid in de vergadering van certificaathouders (dus twee van
de drie certificaathouders) wordt ingestemd met de verkoop.
2.11 Op 10 december 2018 is de heer P teruggetreden als bestuurder van de STAK
en B Beheer. In zijn plaats is de heer A benoemd tot bestuurder van de STAK en B Beheer.
2.12 Eind 2018 is een vendor due diligence uitgevoerd. In januari 2019 is de marktwaarde
van de onderneming getaxeerd op € 27 miljoen door IRIS Corporate Finance. Klager heeft
daarop te kennen gegeven dat hij de onderneming wilde kopen vanwege zijn wens om het
concern binnen de familie te houden. De heer A heeft klager daarop meegedeeld dat
hij niet overtuigd is dat een overname door klager een verstandig scenario is. Op
de algemene vergadering van B Beheer van september 2019 is vervolgens tussen klager
en de heer A onenigheid ontstaan. Nadien zijn klager en de heer A in de woning van
klager bijeengekomen voor een kop koffie. Die ontmoeting is uit de hand gelopen. De
heer A heeft op 31 oktober 2019 zijn positie als bestuurder van B Beheer en de STAK
neergelegd.
2.13 De broer en zus van klager hebben afstand genomen van het handelen van klager
en aangedrongen op voortgang van het verkoopproces. Er is vervolgens een verkoopproces
gestart onder de naam ‘Project Vloot’. Klager heeft zijn financieel adviseurs een
volmacht verstrekt om namens hem het contact te onderhouden met de functionarissen
van B Holding c.s. en de STAK en besluiten te nemen in het kader van het verkoopproces.
Klager heeft die volmacht in april 2020 ingetrokken en heeft zich toen zelf weer met
het verkoopproces beziggehouden.
2.14 Verweerder is sinds 20 april 2020 (enig) bestuurder van B Beheer en de STAK.
Klager heeft verweerder niet erkend als bestuurder.
2.15 Klager heeft zich gedurende het verkoopproces meerdere keren op het standpunt
gesteld dat de administratie van B Beheer en de dochtervennootschappen onjuist is
en heeft de bestuurders meerdere keren beticht van frauduleus handelen. De heer K
heeft de door klager geuite vermoedens dat de boekhouding van B Holding onjuist en
onvolledig is nader onderzocht en in een rapport van augustus 2020 uiteengezet dat
en waarom de verdenkingen van klager op misverstanden berusten. Verweerder heeft klager
aangeboden dat hij de boekhouding van B Holding c.s. kan laten onderzoeken door een
door hem aan te stellen forensisch accountant. Klager heeft daarvan geen gebruikt
gemaakt.
2.16 Bij brief van 28 januari 2021 heeft verweerder de advocaat van klager onder
meer geschreven:
“Uit uw brief maak ik op dat uw cliënt [klager] nog steeds in de gelegenheid wil worden
gesteld om de onderneming van [B Holding] te kopen. Laat ik vooropstellen dat alle
betrokkenen (…) niet bereid zijn hem deze gelegenheid te geven. (…) Aan het begin
van de rit van Project Vloot was die bereidheid er wellicht nog wel, maar [klager]
was niet bereid zich aan de gestelde voorwaarden als een potentiële bieder te houden.
Dat [klager] over onvoldoende bedrijfsinformatie is onzin. [Klager] beschikt over
alle jaarrekeningen, activalijsten, accountantsrapporten, taxaties, het “vendor due
diligence” rapport.
(…) In de afgelopen periode heeft hij bijna wekelijks geheel ongefundeerde beschuldigingen
geuit over zgn. onttrekkingen of frauduleuze handelingen met betrekking tot de activa
van de onderneming. Zowel bestuur als commissarissen en met name [de heer K] hebben
uitvoerig en schriftelijk deze beschuldigingen weerlegd. (…) In overleg met alle certificaathouders
en hun adviseurs is in januari 2020 het besluit bevestigd om de onderneming te verkopen.
Daarmee heeft ook uw cliënt middels de door hem gevolmachtigde adviseurs ingestemd.
(…)
Gezien de opstelling van [klager] zoals hierboven nogmaals verwoord, is er derhalve
geen enkele aanleiding om op uw voorstel in te gaan dat wij overleg plegen over een
eventueel door hem uit te brengen bod. (…) Indien hij meent aan te kunnen tonen dat
er sprake is geweest van onrechtmatige onttrekkingen van activa, dan herhaal ik hetgeen
in december 2020 door mij al aan [klager] is genoemd dat wij hem in de gelegenheid
willen stellen tot het doen instellen van een onderzoek door een forensisch accountant,
door een serieus kantoor. Uiteraard komen de kosten van een dergelijk onderzoek geheel
voor zijn rekening.”
2.17 Begin 2021 is een aspirant-koper gevonden voor de door B Beheer gehouden aandelen
in B Holding, Z-H Beheer en W. Klager heeft nadien bij herhaling laten weten dat hij
zich tegen de verkoop van de door B Beheer gehouden aandelen aan een derde zal blijven
verzetten.
2.18 B Beheer en B Holding hebben op 12 juli 2021 de Ondernemingskamer verzocht
om, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, aanvullende onmiddellijke voorzieningen
te treffen die zijn gericht op het handelen van klager. In die procedure hebben zij
aangevoerd dat klager zich, ondanks zijn eerdere instemming, blijft verzetten tegen
het op verzoek van de gezamenlijke certificaathouders in gang gezette verkoopproces,
door op oneigenlijke en intimiderende wijze adviseurs en zakenrelaties van B Holding,
B Beheer en de STAK te benaderen. Hiermee belemmert hij volgens B Beheer en B Holding
het functioneren van functionarissen en medewerkers van de vennootschappen door bijvoorbeeld
onaangekondigd en op intimiderende wijze op kantoor of het bedrijfsterrein van B Holding
te verschijnen en door hen te overladen met oneigenlijke informatieverzoeken en beschuldigingen
van malversaties. Ook uitte klager volgens B Beheer bij herhaling verdachtmakingen
en bedreigingen aan het adres van de heer K en verweerder. Klager handelt hiermee
volgens B Beheer en B Holding in strijd met de door hem op grond van artikel 2:8 BW
jegens B Beheer, B Holding, de STAK en degenen die bij hun organisatie betrokken zijn
in acht te nemen zorgvuldigheid en schaadt daarmee de belangen van B Beheer, B Holding,
de STAK en de andere certificaathouders. De gevraagde voorzieningen waren erop gericht
de verhoudingen binnen B Beheer, B Holding en de STAK te normaliseren en het verkoopproces
zorgvuldig te kunnen afronden.
2.19 Bij beschikking van 6 augustus 2021 heeft de Ondernemingskamer klager op straffe
van verbeurte van dwangsommen verboden zich, anders dan door tussenkomst van een advocaat
of ter gelegenheid van enige nog te houden vergadering van certificaathouders, ongevraagd
in woord, geschrift of gebaar tot de heer K te wenden of met hem contact op te nemen.
Daartoe heeft de Ondernemingskamer onder meer het volgende overwogen:
“3.10. Bij beschikkingen van 28 en 29 maart 2018 heeft de Ondernemingskamer geoordeeld
dat, waar het gaat om het functioneren van de raad van commissarissen, de toestand
van [B Holding] noopt tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen en [de heer
K] benoemd als commissaris van [B Holding]. Daarmee is gegeven dat de toestand van
[B Holding] vereist dat [de heer K] als commissaris van [B Holding] zonder tegenwerking
en onafhankelijk kan blijven functioneren. Uit de bij de feiten weergegeven gang van
zaken volgt dat [klager] zich jegens [de heer K] in strijd met de norm van artikel
2:8 BW heeft gedragen en zal blijven gedragen. De aan het adres van [de heer K] geuite
beschuldigingen en de onverholen dreigementen zoals die specifiek ook blijken uit
de geciteerde e-mails en uitlatingen ter gelegenheid van de vergadering van 22 juli
2021 zijn onmiskenbaar bedoeld om [de heer K] ertoe te bewegen zich bij zijn handelen
als commissaris van [B Holding] te richten naar gepercipieerde belangen van [klager].
De dreigementen zijn ernstig, ontoelaatbaar en mede in het licht van de mishandeling
van [de heer A] ook alleszins serieus te nemen. Ter zitting heeft [klager] er geen
blijk van gegeven afstand te willen nemen van zijn handelen en zijn uitlatingen; hij
meent dat daar niet te zwaar aan moet worden getild. Dit ten onrechte. Met zijn handelen
ondermijnt [klager] de effectiviteit en de juiste werking van de door de Ondernemingskamer
met het oog op de belangen van [B Holding] en de toestand van de rechtspersoon noodzakelijk
geachte onmiddellijke voorzieningen. De Ondernemingskamer acht het om die reden noodzakelijk
om bij wijze van onmiddellijke voorziening en voor de duur van het geding te bepalen
dat het [klager] wordt verboden zich, anders dan door tussenkomst van een advocaat
of ter gelegenheid van enige nog te houden vergadering van certificaathouders, ongevraagd
in woord, geschrift of gebaar tot [de heer K] te wenden of met hem contact op te nemen.
De Ondernemingskamer acht verder termen aanwezig daaraan de hierna te noemen dwangsommen
verbinden ".
2.20 Op 8 december 2021 heeft een bespreking plaatsgevonden met de accountant van
B Beheer, waarbij onder meer verweerder en de certificaathouders aanwezig waren. Klager
heeft tijdens deze bespreking een fraudemelding gedaan bij de accountant. De accountant
heeft vervolgens onderzoek gedaan en geconcludeerd dat er geen sprake is van fraude
binnen de onderneming.
2.21 Op 20 december 2021 hebben de certificaathouders een overzicht ontvangen van
de belangrijkste bepalingen, waarover tussen B Beheer en de kopers in het kader van
de verkoop van de aandelen van B Beheer in B Holding, Z-H Beheer en W overeenstemming
is bereikt. Op 28 december 2021 hebben de broer en zus van klager met de verkoop ingestemd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende:
a) Verweerder heeft onduidelijkheid laten bestaan over zijn rol van enerzijds bestuurder
en anderzijds advocaat.
b) Verweerder schiet ernstig tekort in wat een redelijk handelend advocaat betaamt
en overtreedt de gedragsregels.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht ziet op het handelen/en of nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid
van bestuurder van B Beheer en de STAK. Het in de artikelen 46 en volgende van de
Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van
advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen.
Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat
blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling
van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur
wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd
met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt
kan worden gemaakt.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klager heeft aan dit klachtonderdeel het volgende ten grondslag gelegd. Het
is onduidelijk welke rol verweerder speelt en welke pet hij op heeft. Verweerder heeft
zowel correspondentie gestuurd op het briefpapier en vanaf het e-mailadres van het
advocatenkantoor waar hij werkzaam is als vanuit zijn persoonlijke vennootschap. Gebleken
is dat facturen vanuit zijn persoonlijke vennootschap worden doorbelast naar zijn
bestuurdersvergoeding en over zijn uurtarief wenste hij ondanks verzoeken daartoe
van klager geen mededelingen te doen, aldus klager.
5.3 De raad overweegt als volgt. Uitgangspunt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel
is dat de advocaat tegenover zijn cliënt en in zijn contacten met derden er zorg voor
dient te dragen dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in
een gegeven situatie optreedt (zoals ook is neergelegd in gedragsregel 9 lid 1).
5.4 Verweerder is sinds 20 april 2020 enig bestuurder van B Beheer en de STAK.
Dat over de hoedanigheid van verweerder bij klager onduidelijkheid heeft kunnen bestaan,
acht de raad niet aannemelijk. Klager heeft ook niet concreet gemaakt waaruit die
onduidelijkheid precies zou bestaan. Het enkele feit dat verweerder zowel op briefpapier
en vanaf het e-mailadres van het advocatenkantoor waar hij werkzaam is als vanuit
zijn persoonlijke vennootschap met klager heeft gecommuniceerd, is onvoldoende voor
de conclusie dat verweerder tegenover klager onduidelijkheid heeft laten bestaan over
zijn hoedanigheid. Verweerder heeft zich in zijn correspondentie met klager uitsluitend
als bestuurder en niet (ook) als advocaat van B Beheer en de STAK gepresenteerd. Klachtonderdeel
a) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.5 Aan dit klachtonderdeel heeft klager – samengevat – het volgende ten grondslag
gelegd. Verweerder is direct en/of indirect betrokken bij een groot aantal ernstige
zaken en gedragingen of heeft daarbij zelf persoonlijk belang. Verweerder reageert
niet of niet adequaat op e-mails van klager waarin om informatie wordt gevraagd die
elementair is voor klager als certificaathouder. De wijze waarop verweerder invulling
geeft aan zijn rol van bestuurder van de STAK is onnavolgbaar, onjuist en schadeveroorzakend.
Klager heeft de afgelopen jaren veelvuldig melding bij verweerder gemaakt van misstanden
en vele uitgewerkte dossiers aan hem toegestuurd. Verweerder heeft hierop slechts
in zeer beperkte mate of helemaal niet gereageerd. Ook heeft verweerder onjuiste en
zelfs vervalste documenten aangeleverd. Verweerder handelt aantoonbaar in strijd met
de belangen van de certificaathouders en in strijd met de statuten en heeft (privé-)aandelen
en eigendom van de certificaathouders onrechtmatig verkocht. Ook heeft verweerder
geprobeerd om klager monddood te laten maken via de Ondernemingskamer. Verweerder
is betrokken bij een grote zaak waarbij onder meer sprake is van ondermijning en oplichting,
aldus nog steeds klager.
5.6 De raad overweegt als volgt. Dit klachtonderdeel komt voort uit het gegeven
dat klager zich van meet af aan heeft verzet tegen de verkoop van het familiebedrijf
aan derden en zijn veronderstelling dat er binnen het bedrijf sprake is van fraude.
Voor dat laatste biedt het klachtdossier echter geen aanknopingspunt. Integendeel,
uit het klachtdossier volgt dat er meerdere onderzoeken zijn geweest naar mogelijke
fraude, bijvoorbeeld door de heer K en de accountant, maar dat er voor fraude geen
aanwijzingen zijn gevonden. Verweerder heeft klager in de gelegenheid gesteld om ook
zelf onderzoek te laten doen naar de door hem gestelde fraude, maar van die gelegenheid
heeft klager geen gebruik gemaakt. Dat verweerder direct en/of indirect betrokken
is bij een groot aantal ernstige zaken en gedragingen kan dan ook niet worden vastgesteld.
Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerder schadeveroorzakend en/of in strijd met
de belangen van de certificaathouders en de statuten heeft gehandeld. Verweerder had
als taak om in nauw overleg met de raad van commissarissen van B Holding de verkoop
tot stand te brengen van B Holding en haar zustervennootschappen, met welke voorgenomen
verkoop klager het overigens ten tijde van de benoeming van verweerder eens was. Dat
heeft verweerder gedaan. Dat klager het niet eens is met de verkoop van het bedrijf
aan een derde betekent niet dat verweerder met zijn handelen het vertrouwen in de
advocatuur heeft geschaad. Dat verweerder onjuiste en zelfs valse documenten heeft
aangeleverd, heeft klager niet onderbouwd. Klager heeft ook onvoldoende onderbouwd
dat verweerder niet of niet adequaat reageert op e-mailberichten van klager. In dit
verband merkt de raad op dat verweerder niet gehouden is op alle e-mailberichten van
klager te reageren. Het stond verweerder tot slot vrij om de Ondernemingskamer om
aanvullende onmiddellijke voorzieningen te verzoeken.
5.7 De conclusie uit het voorgaande is dat ook klachtonderdeel b) ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen en P.J. Mijnssen, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 december 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 12 december 2022