ECLI:NL:TADRAMS:2022:250 Raad van Discipline Amsterdam 22-873/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:250
Datum uitspraak: 12-12-2022
Datum publicatie: 23-12-2022
Zaaknummer(s): 22-873/A/NH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over verweerster in haar hoedanigheid van bijzondere curator kennelijk ongegrond. Niet kan worden vastgesteld dat het advies van verweerster niet zorgvuldig tot stand is gekomen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam
van  12 december 2022
in de zaak 22-873/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:


klager

over:
  
verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 1 november 2022 met kenmerk ks/ds/22-361/2004235, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief met bijlagen van verweerster aan de raad van 30 november 2022.

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager heeft een dochter van 15 jaar (hierna: de dochter). Zij woonde tot het overlijden van haar moeder in februari 2022 bij haar moeder in Haarlem. Na het overlijden van haar moeder is zij met haar halfbroer in het huis van haar moeder blijven wonen. Haar opa verbleef daar dan drie nachten en haar tante twee en in het weekend was zij bij klager in Emmeloord. Begin mei 2022 heeft klager besloten om door de week met de dochter bij zijn ouders in IJmuiden te gaan wonen, zodat de dochter haar school in Haarlem kon afmaken. 
1.2    Bij brief van 2 mei 2022 heeft de dochter de rechtbank Noord-Holland verzocht om haar hoofdverblijfplaats bij haar opa en oma in Haarlem in plaats van bij klager te bepalen. Bij brief van eveneens 2 mei 2022 hebben de opa en oma van de dochter (hierna: de opa en oma) de rechtbank Noord-Holland verzocht om een bijzondere curator voor de dochter te benoemen.
1.3    Bij beschikking van 6 mei 2022 heeft de rechtbank Noord-Holland verweerster benoemd tot bijzondere curator voor de dochter. In de beschikking heeft de rechtbank Noord-Holland onder meer overwogen:
“3.6. De bijzondere curator zal tot taak hebben om de belangen van [de dochter] te behartigen in de mogelijke belangentegenstelling tussen [de dochter] en haar vader over haar hoofdverblijfplaats daarbij rekening houdende met de opleiding van [de dochter], in of buiten rechte.
3.7. De bijzondere curator dient als wettelijke vertegenwoordiger van [de dochter] uitsluitend haar belangen te behartigen en te adviseren wat het belang van [de dochter] in deze zaak vergt, waarbij zij acht dient te slaan op de wettelijke regeling en de jurisprudentie.
3.8. De rechtbank gaat ervan uit dat de bijzondere curator de vader zal betrekken bij haar werkzaamheden en tevens zal onderzoeken of bemiddeling tussen [de dochter] en de vader mogelijk is. De rechtbank acht het van belang dat de bijzondere curator gesprekken voert met de vader en [de dochter] op de wijze en plaats die zij aangewezen acht. Aan de bijzondere curator wordt verzocht al datgene te doen wat het belang van [de dochter] dient. Voorts wijst de rechtbank vader erop, dat hij verplicht is zijn medewerking aan de bijzondere curator te verlenen.
3.9 Het staat de bijzondere curator vrij informatie in te winnen bij de school en de familie van [de dochter].
3.10. De bedoeling is om via de interventie van de bijzondere curator een beter inzicht te krijgen in eventuele oplossingsrichtingen. Mocht de bijzondere curator zelf al in de gelegenheid zijn om oplossingen te bereiken, dan bestaat daartoe uiteraard de ruimte.
3.11. De rechtbank gaat ervan uit dat de bijzondere curator haar werkzaamheden uiterlijk 6 juni 2022 afgerond kan hebben. Verwacht kan dan ook worden dat zij uiterlijk 13 juni 2022 een rapportage aan de rechtbank kan uitbrengen.”
1.4    Op 9 mei 2022 hebben klager en verweerster telefonisch contact met elkaar gehad. Op 10 mei 2022 hebben klager en verweerster via een video-verbinding met elkaar gesproken.
1.5    Op 11 mei 2022 heeft verweerster een kort geding jegens klager aanhangig gemaakt bij de rechtbank Noord-Holland en gevorderd klager te veroordelen om toestemming te verlenen voor het verblijf van de dochter bij de opa en oma in Haarlem tot aan haar eindexamen. 
1.6    De advocaat van klager heeft bij brief aan de rechtbank Noord-Holland van eveneens 11 mei 2022 namens klager bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 6 mei 2022 en de rechtbank Noord-Holland verzocht de zaak door te verwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland. 
1.7    Bij brief van dezelfde dag heeft de advocaat van klager de rechtbank Noord-Holland het volgende geschreven:
“De bijzondere curator heeft op maandagmiddag 9 mei 2022 – cliënt was nog nergens van op de hoogte – onaangekondigd telefonisch contact opgenomen met mijn cliënt en zonder enige uitleg allerlei vragen gesteld. Reeds in het eerste telefoongesprek waarbij de bedoeling nauwelijks duidelijk was voor mijn cliënt, had de bijzonder curator haar voorlopig oordeel klaar.
Pas op verzoek van cliënt later die dag heeft de bijzondere curator alsnog een videoafspraak ingepland een dag later. Op 10 mei 2022 ontvangt cliënt per post bijgaande brief van 9 mei 2022 van de bijzondere curator. Het videogesprek stond die dag om 09.30 uur gepland en op uitdrukkelijk verzoek van cliënt heeft hij per e-mail om 08.50 uur de beschikking ontvangen van de bijzondere curator. (…) De bijzondere curator nam op 10 mei 2022 in eerste instantie telefonisch contact met mijn cliënt op in plaats van op het afgesproken tijdstip het videogesprek te starten. Na tien minuten is alsnog het videogesprek gestart. Tijdens dit videogesprek bleek dat de bijzondere curator op basis van de gegevens die uw rechtbank heeft verstrekt en op basis van het onaangekondigde telefoongesprek met cliënt op maandagmiddag haar mening al gevormd had. Cliënt diende voor 11.00 uur die ochtend aan de bijzondere curator kenbaar te maken dat hij zou instemmen met verblijf van [de dochter] in Haarlem tot na haar examen. Indien hij dat niet zou doen, zou de bijzondere curator een procedure starten. Diezelfde dag is cliënt een kort geding dagvaarding betekend. De bijzondere curator bleek veel haast te hebben in verband met zittingen ’s middags. De bijzondere curator heeft niet om verhinderdata verzocht, maar dit wel vermeld op het aanvraagformulier kort geding.
Cliënt acht deze gang van zaken op zijn zachtst gezegd bijzonder, onzorgvuldig en niet correct. Om de belangen van een minderjarige naar behoren te behartigen, dient in ieder geval gedegen onderzoek te worden gedaan naar de daadwerkelijke omstandigheden van de situatie. Cliënt wil dit onder de aandacht van uw rechtbank brengen.”
1.8    Bij beschikking van 13 mei 2022 heeft de rechtbank Noord-Holland de hiervoor in 1.3 genoemde zaak in de stand waarin deze zich bevond doorverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland. Ook het kort geding is doorverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland.
1.9    Op 16 mei 2022 heeft verweerster het hiervoor in 1.5 genoemde kort geding ingetrokken nadat klager de dochter toestemming had verleend tot 1 juni 2022 bij de opa en oma te wonen.
1.10    Bij e-mail van 25 mei 2022 heeft de advocaat van klager verweerster gevraagd om klager uit te nodigen voor een persoonlijk gesprek zodat hij zijn standpunten en de voorgeschiedenis nader kan toelichten. Bij e-mail van 31 mei 2022 heeft verweerster klager uitgenodigd voor een videoafspraak op 2 juni 2022. De advocaat van klager heeft verweerster hierop meegedeeld dat klager wil dat hij bij het gesprek aanwezig is maar dat hij op 2 juni 2022 verhinderd is en haar nogmaals gevraagd om een persoonlijk gesprek in te plannen.
1.11    Bij e-mail van 31 mei 2022 heeft verweerster klager onder meer geschreven:
“Van [de advocaat van klager] ontving ik een verzoek dat u, [klager], graag met uw advocaat met mij in gesprek zou willen. Ik moet u berichten dat ik niet aan dit verzoek gehoor zal geven. Als bijzondere curator spreek ik met de partijen zonder aanwezigheid van een eventuele vertrouwenspersoon of advocaat. Verder is het zo dat niet een van de partijen maar de bijzondere curator kiest op welke wijze en waar gesproken gaat worden.
Aangezien er op korte termijn duidelijkheid moet komen, acht ik het in het belang van uw dochter dat er op korte termijn een gesprek plaats vindt. Dit is dan ook de reden waarom ik u graag om 13.00 uur op 2 juni a.s. middels videobellen spreek.” 
1.12    Bij e-mail van 1 juni 2022 heeft klager verweerster meegedeeld dat hij een persoonlijk gesprek wil waar zijn advocaat bij aanwezig is. Bij e-mail van eveneens 1 juni 2022 heeft verweerster klager meegedeeld dat het gesprek op 2 juni 2022 bij haar op kantoor of via een videoverbinding kan plaatsvinden. 
1.13    Bij e-mail van 2 juni 2022 heeft verweerster klager onder meer geschreven:
“Helaas heb ik u op geen enkele wijze vandaag gesproken. U bent niet gekomen naar mijn kantoor en heeft mij tot twee keer toe weggedrukt toen ik u zojuist via videobellen probeerde te bereiken. Ik vind dat heel jammer. Ik had u graag gesproken over het belang van uw dochter. Uw dochter is gebaat bij duidelijkheid en rust. Daarover wilde ik u vandaag spreken.
Ik zal mijn advies naar de kinderrechter gaan opstellen en insturen. Helaas dus zonder u nog een keer gesproken te hebben.”
1.14    Op eveneens 2 juni 2022 heeft verweerster haar verslag bij de rechtbank Midden-Nederland ingediend.
1.15    Op 6 juli 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
 
2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. 
a)    Verweerster heeft niet alle relevante informatie van alle betrokkenen verzameld.
b)    Verweerster heeft niet zorgvuldig gehandeld.
c)    Verweerster heeft klager niet gelijkwaardig en correct behandeld.

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster in haar hoedanigheid van bijzondere curator. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals in dit geval, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Klachtonderdelen a), b) en c) 
4.2    De klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
4.3    Klager heeft zijn klachten als volgt toegelicht. Verweerster heeft klager niet bij haar werkzaamheden betrokken. Klager heeft weliswaar twee gesprekken met verweerster gevoerd, maar dat waren geen persoonlijke gesprekken. Klager voelde zich bovendien beide keren overvallen en hij heeft de gesprekken daardoor niet goed kunnen voorbereiden. Een derde gesprek, waar klager om had verzocht, heeft niet plaats kunnen vinden. Het derde gesprek, dat op 2 juni 2022 zou plaatsvinden, had overigens geen verschil gemaakt nu het verslag van verweerster toen al klaar lag. Dit bevestigt het vermoeden van vooringenomenheid van verweerster. Verweerster heeft voorts niet alle relevante informatie verzameld. De informatie die zij heeft verzameld is eenzijdig en niet volledig. Zij heeft nagalaten om op een normale manier met klager in gesprek te gaan en zij heeft geen navraag gedaan bij de ouders van klager terwijl dat wel voor de hand had gelegen. Nadat het kort geding was ingetrokken heeft verweerster iets meer dan twee weken niets van zich laten horen. Het had voor de hand gelegen dat zij die periode had gebruikt voor het voeren van gesprekken om zo te bezien of er afspraken gemaakt konden worden voor de periode na 1 juni 2022. Door te wachten tot 31 mei 2022 voor het inplannen van een afspraak op 2 juni 2022 en zich vervolgens niet flexibel op te stellen op het verzoek om de afspraak te verzetten, geen persoonlijk gesprek in te willen plannen, pas op het laatste moment de aanwezigheid van een advocaat bij het gesprek niet toe te staan en niet inhoudelijk te reageren op het uitgebreide verzoek van klager om een persoonlijk gesprek, heeft verweerster niet zorgvuldig gehandeld. Verweerster heeft ook aannames gedaan in plaats van de informatie te controleren en te verifiëren. Verweerster heeft haar advies aldus gebaseerd op eenzijdige informatie van de familie van de moeder, zij heeft de informatie niet op de juiste waarde geschat, zij is vooringenomen en heeft niet een volledig onderzoek gedaan, aldus – nog steeds – klager.
4.4    Verweerster voert aan dat zij op 9 mei 2022 heeft gesproken met de dochter, klager, de orthopedagoog van de school van de dochter, de kindbehartiger, de tante en de opa en oma van de dochter. Verweerster ging ervanuit dat de rechtbank de beschikking van 6 mei 2022 ook aan klager had gestuurd. Dat bleek niet het geval te zijn. Verweerster heeft de beschikking alsnog aan klager toegestuurd. Op verzoek van klager heeft verweerster hem, na hem op 9 mei 2022 een uur gesproken te hebben, op 10 mei 2022 wederom een uur gesproken. Op verzoek van klager heeft zij ook met zijn partner gesproken. Tijdens de gesprekken is het verweerster duidelijk geworden dat klager de dochter op 1 mei 2022 – een dag na het verstrooien van de as van de moeder – heeft opgehaald en haar heeft meegedeeld dat zij niet meer naar Haarlem zou terugkeren behalve om naar school te gaan en dat zij in het vervolg bij hem of zijn ouders in IJmuiden zou verblijven. Tot 20 mei 2022 had de dochter nog verplichtingen op school. Het centraal schriftelijk eindexamen zou op 24 mei 2022 starten. Dit leidde bij de dochter tot een dusdanige paniek uitmondende van een handgemeen tot suïcidale uitingen. Klager bleek in beide gesprekken met verweerster niet in te zien wat de impact van het opeens niet meer voorbereiden op een eindexamen in een vertrouwde omgeving voor de dochter betekende. De dochter heeft zowel aan verweerster als aan de school aangegeven dat zij geen examen meer wilde doen, in de hoop klager ervan te overtuigen dat zij in Haarlem wilde zijn en zich daar wilde voorbereiden op haar examens. Dit was de reden dat verweerster een kort geding aanhangig heeft gemaakt. Dat kort geding is uiteindelijk ingetrokken nadat klager de dochter alsnog toestemming gaf om tot haar laatste eindexamen in Haarlem te verblijven. Om de onrust niet verder te verstoren heeft verweerster ervoor gekozen eerst na het laatste examen van de dochter iedereen nogmaals te spreken om het advies aan de rechtbank tijdig af te ronden. Van alle benaderde partijen wilde alleen klager telefonisch noch via videobellen tijdig in gesprek. Het is aan verweerster om te bepalen op welke wijze en met wie zij gesprekken voert. Dit is ook uitdrukkelijk in de beschikking van de rechtbank opgenomen. Het is onwenselijk de situatie onnodig te verjuridiseren, vandaar dat er bij de gesprekken geen advocaten aanwezig zijn. Verweerster heeft haar best gedaan om op 2 juni 2022 met klager in gesprek te gaan, maar klager nam niet op. Dat maakte het onmogelijk om eventuele nadere vragen te stellen, het verslag van de eerdere gesprekken met hem door te nemen en deze eventueel aan te vullen. Verweerster heeft op een juiste, integere en conform de Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curator 1:250 BW en de beschikking gestelde eisen invulling gegeven aan de opdracht van de rechtbank. Zij dient ten alle tijden in het belang van de dochter te handelen en adviseren. Zij heeft de dochter en alle relevante personen en instanties rondom de dochter meerdere keren gesproken. Verweerster heeft geen feiten geponeerd die onjuist zijn en niemand onheus bejegend. Zij heeft haar advies zorgvuldig afgewogen en ingediend, aldus – nog steeds – verweerster. 
4.5    De voorzitter overweegt als volgt. De klachtonderdelen komen er in de kern op neer dat het advies van verweerster aan de rechtbank Midden-Nederland niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Dat kan op basis van het klachtdossier echter niet worden vastgesteld. Uit het klachtdossier volgt dat verweerster met verschillende belanghebbenden heeft gesproken, waaronder klager en diens partner. De voorzitter kan zich voorstellen dat klager zich tijdens het eerste gesprek met verweerster overvallen heeft gevoeld omdat hij toen de beschikking van 6 mei 2022 nog niet had ontvangen, maar dat kan verweerster niet worden verweten. Na het eerste gesprek heeft verweerster klager nogmaals in de gelegenheid gesteld om zijn kant van het verhaal toe te lichten en zij heeft voorafgaand aan dat gesprek de beschikking van 6 mei 2022 aan klager toegestuurd. Verweerster is bereid geweest om klager nog een derde keer te woord te staan, maar dat gesprek heeft uiteindelijk om klager moverende redenen niet plaatsgevonden. Dat verweerster klager pas op 31 mei 2022 heeft uitgenodigd voor een derde gesprek, niet heeft ingestemd met de aanwezigheid van de advocaat van klager bij dat gesprek en vasthield aan een gesprek bij haar op kantoor of via een videoverbinding, betekent niet dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld. In de beschikking van 6 mei 2022 staat expliciet vermeld dat de gesprekken worden gevoerd op de wijze en plaats die verweerster aangewezen acht. Het is evenmin onzorgvuldig dat verweerster haar verslag vlak voor 6 juni 2022 heeft verzonden. In de beschikking van 6 mei 2022 staat immers vermeld dat de rechtbank ervan uit gaat dat verweerster haar werkzaamheden uiterlijk 6 juni 2022 kan hebben afgerond en dat zij uiterlijk 13 juni 2022 verslag aan de rechtbank kan uitbrengen. Dit betekent niet dat verweerster haar verslag niet eerder dan de hiervoor genoemde datum bij de rechtbank mocht indienen.  
4.6    De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 december 2022.


Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 12 december 2022