ECLI:NL:TADRAMS:2022:25 Raad van Discipline Amsterdam 21-768/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:25
Datum uitspraak: 07-03-2022
Datum publicatie: 24-03-2022
Zaaknummer(s): 21-768/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. De klacht is gegrond. Verweerder heeft in het verzoekschrift tweemaal op stellige wijze opgeschreven dat sprake is geweest van seksueel misbruik door klager en daardoor minst genomen gesuggereerd dat sprake is van een vaststaand feit, terwijl verweerder heeft erkend dat het misbruik niet vast staat. Juist in familiezaken, en zeker als het gaat om seksueel misbruik, mag van een advocaat worden verwacht dat hij behoedzaam te werk gaat en niet zonder meer afgaat op hetgeen de cliënt vertelt. Ook mag van de advocaat worden verwacht dat hij zijn woorden zorgvuldig kiest en voldoende afstand neemt van de stellingen van zijn cliënt. Verweerder is daarin tekort geschoten door de wijze waarop hij het misbruik in het verzoekschrift heeft benoemd. Maatregel van waarschuwing opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 7 maart 2022
in de zaak 21-768/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 10 juni 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 
1.2    Op 20 september 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk td/ns/1460977 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 januari 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager heeft een affectieve relatie gehad met mevrouw W (hierna: de vrouw), uit welke relatie een dochter is geboren. 
2.3    Verweerder heeft de nieuwe partner van de vrouw bijgestaan ter zake van een adoptieverzoek van de dochter. In het verzoekschrift dat verweerder op 31 mei 2021 bij de rechtbank te Den Haag heeft ingediend heeft hij onder meer het volgende vermeld:
“De relatie tussen partijen is gebrouilleerd geraakt en [de dochter] heeft, mede vanwege (vermeend) seksueel misbruik door de man in het verleden, sinds 2017 geen enkele vorm van contact meer met hem gehad. 
(…) en het gepleegde seksueel misbruik in het verleden maakt dat [de dochter] de man op geen enkele wijze kan en wil inlaten in haar leven. 
(…) maar mede vanwege het seksueel misbruik in het verleden heeft de Raad voor de Kinderbescherming in het verleden negatief geadviseerd ten aanzien van een omgangsregeling. 
(…) zij vermeld dat een eventuele tegenspraak door de man moet worden gepasseerd, gelet op het bepaalde in art. 1:228 lid 2 sub c BW. Evenwel is geen sprake van een onherroepelijke veroordeling zoals omschreven in dit artikellid, evenwel beschikken verzoeker en de vrouw over bewijsstukken waaruit onomstotelijk af te leiden valt dat de man zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik jegens [de dochter].”. 
2.4    Op het moment dat klager de klacht heeft ingediend was de procedure inzake het adoptieverzoek nog aanhangig.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij in het verzoekschrift ten onrechte als vaststaand feit heeft opgenomen dat sprake is geweest van seksueel misbruik van de dochter door verweerder 
3.2    De raad zal de stellingen waarmee klager zijn heeft onderbouwd hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht bespreken. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
5.2    De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
5.3    Klager verwijt verweerder dat hij het seksueel misbruik een aantal maal als vaststaand feit in het adoptieverzoek heeft opgenomen, terwijl er geen wettelijk bewijs van seksueel misbruik is. Er zijn onderzoeken van de politie geweest, maar dat heeft niet geleid tot een  rechtszaak of een veroordeling. Verweerder beroept zich onder andere op een rapport van de Raad van de Kinderbescherming, maar de passages die hij noemt zijn selectief en manipulatief. Verweerder heeft de nadruk gelegd op het misbruik terwijl uit dat rapport blijkt dat er meerdere sepots zijn geweest. Verweerder heeft het misbruik genoemd omdat dat een sterk argument is om het adoptieverzoek toe te wijzen. Verweerder heeft klager opzettelijk zwart gemaakt voor eigen gewin. Klager vindt de handelwijze van verweerder erg grievend. 
5.4    Verweerder betwist dat hij  het seksueel misbruik als vaststaand feit in het verzoekschrift heeft opgenomen, omdat hij in eerste instantie in het verzoekschrift heeft benoemd dat het gaat om vermeend seksueel misbruik en ook heeft opgenomen dat er geen sprake is van een onherroepelijke veroordeling. Volgens verweerder was het ook niet zijn intentie om het  misbruik als vaststaand feit te poneren. Er is in zekere zin sprake geweest van een verschrijving. Verweerder heeft zelf geen stelling ingenomen maar heeft slechts het standpunt van zijn cliënte verwoord. Verweerder vindt dat hij de stellingen mocht presenteren zoals hij heeft gedaan, op grond van hetgeen zijn cliënte hem had medegedeeld in combinatie met de stukken die hij tot zijn beschikking had. Het was ter verdediging van het belang van zijn cliënte relevant om het misbruik te benoemen, omdat dat voor de rechtbank grond kan opleveren om aan tegenspraak voorbij te gaan. 
5.5    De raad overweegt dat verweerder in het verzoekschrift tweemaal op stellige wijze in het verzoekschrift heeft opgeschreven dat sprake is geweest van seksueel misbruik door klager. Het gaat hier om een kort verzoekschrift, waarbij het genoemde misbruik als doorslaggevend argument is genoemd om het adoptieverzoek toe te wijzen. Ofschoon verweerder in eerste instantie nog het woord ‘vermeend’ heeft vermeld, heeft hij die nuance verderop in de tekst weggelaten. Verweerder heeft in het verzoekschrift weliswaar vermeld dat geen sprake is van een onherroepelijke veroordeling van klager, maar hieraan heeft hij toegevoegd dat er bewijsstukken zijn waaruit het seksueel misbruik onomstotelijk valt af te leiden. 
5.6    Verweerder heeft hierdoor minst genomen gesuggereerd dat sprake is van een vaststaand feit, terwijl hij heeft erkend dat het seksueel misbruik niet vaststaat. Juist in familiezaken, en zeker als het gaat om seksueel misbruik, mag van een advocaat worden verwacht dat hij behoedzaam te werk gaat en niet zonder meer afgaat op hetgeen de cliënt vertelt. Ook mag van de advocaat worden verwacht dat hij zijn woorden zorgvuldig kiest en voldoende afstand neemt van de stellingen van zijn cliënt. De raad is van oordeel dat verweerder daarin tekort is geschoten door de wijze waarop hij het misbruik in het verzoekschrift heeft benoemd. Het had op de weg van verweerder gelegen om hooguit eenmaal melding te maken van het vermeende misbruik en dit verder achterwege te laten. Anders dan verweerder in het verzoekschrift stelt, beschikte hij niet over stukken waaruit het misbruik onomstotelijk blijkt. In het door verweerder genoemde citaat uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 23 januari 2019 wordt alleen gesproken van een veronderstelling van seksueel misbruik. Ook had verweerder er rekening mee moeten houden dat de door hem genoemde GGZ-rapportage is gebaseerd op een formulier dat de vrouw heeft ingevuld en dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven ook tot uitkering kan overgaan in gevallen waarin het misdrijf niet daadwerkelijk in een strafzaak is bewezen. 
5.7    De vrijheid die verweerder heeft in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënte is niet onbegrensd. Verweerder heeft door zijn stellige presentatie van het seksueel misbruik in het verzoekschrift de grenzen van het betamelijke opgezocht en in dit geval overschreden. De raad vindt deze handelwijze van verweerder onnodig grievend tegenover klager. De klacht is daarom gegrond. 
    
6    MAATREGEL
6.1    De raad constateert dat verweerder artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden. Door zijn handelen en nalaten treft verweerder een tuchtrechtelijk verwijt. De raad acht de maatregel van waarschuwing in dit geval gerechtvaardigd en acht hiertoe van belang dat  verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 
7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; 
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.


Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. S. van Andel en P. van Lingen, leden, bijgestaan door mr. N. Bakker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2022.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 7 maart 2022