ECLI:NL:TADRAMS:2022:248 Raad van Discipline Amsterdam 22-703/A/A 22-704/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:248
Datum uitspraak: 08-12-2022
Datum publicatie: 23-12-2022
Zaaknummer(s):
  • 22-703/A/A
  • 22-704/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; Betreft een kennelijk ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij en over diens kantoorgenoot. De klachtonderdelen hangen zeer nauw samen met de civielrechtelijke geschillen tussen klagers en de cliënt van verweerders en het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om daarover een oordeel te geven.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 december 2022 
in de zaken 22-703/A/A en 22-704/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

  
klager

over:

verweerders 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 6 september 2022 met kenmerk 1878608/EJH/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 
Bij per e-mail van 19 oktober 2022 toegezonden brief met inventarislijst heeft klager - onder meer - een twaalftal aanvullende stukken door middel van een eerste WeTransfer-link  in die e-mail aan de raad toegezonden. Overige stukken en e-mailcorrespondentie zijn bij de beoordeling van de klacht buiten beschouwing gelaten.

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is verwikkeld in een geschil met de heer Van B (hierna: Van B). Klager en Van B zijn eigenaren en bewoners van twee woningen in een gesplitst pand en zijn daarmee (van rechtswege) de twee enige leden van de Vereniging van Eigenaren (hierna: de VvE). Op het handelen van de VvE is het modelreglement 1973 (MR 1973) van toepassing.
1.2    Op enig moment zijn er verschillende kwesties binnen de VvE aan de orde gekomen die met name zien op onderhoudskwesties en de relatie en/of geschillen met een buurman. Deze kwesties hebben geleid tot een juridisch geschil tussen klager en Van B. Verweerster 1 staat in dit geschil Van B bij als advocaat. Verweerder 2 is de vervanger van verweerster 1. Verweerder 2 heeft op een later moment de behandeling van de zaak grotendeels van verweerster 1 overgenomen. 
1.3    Tussen partijen is eveneens een verschil van mening over het digitale platvorm waarop wel of niet vergaderd kan worden. In digitale vergaderingen van 15 februari 2021, 24 februari 2021, 22 maart 2021 en 29 maart 2021 heeft klager bij afwezigheid van Van B beslissingen genomen aangaande de VvE.  
1.4    Op 18 februari 2021 heeft klager over verweerster 1 een klacht ingediend bij het kantoor van verweerders. Bij e-mail van eveneens 18 februari 2021 heeft verweerder 2, voor zover relevant, als volgt geantwoord: “(…) Dank voor uw bericht. Ik maak daaruit op dat u zich niet kunt vinden in de handelswijze van [verweerster 1] in de behandeling van het dossier voor [Van B]. [Verweerster 1] zou enerzijds haar cliënt niet adequaat hebben geïnformeerd en zou anderzijds u niet adequaat hebben geïnformeerd. In het kort kan ik daarover aangeven dat de wijze waarop een advocaat zijn cliënt adviseert in beginsel volledig aan die advocaat is en geen gelegenheid die derden regardeert. (…). Verder is het, in beginsel, niet aan [verweerster 1] om u te informeren anders dan voor zoverre zij het noodzakelijk acht voor de goede beharting van de belangen van haar cliënt. Ik zie dan ook geen rol weggelegd voor mijn kantoor om hierover nog verder een inhoudelijke reactie te geven. (…).
1.5    Op 15 maart 2021 en 22 april 2021 heeft verweerster 1 namens Van B bij de kantonrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de kantonrechter) vernietigingsverzoeken ingediend tegen de besluiten die klager in de vergaderingen van de VvE - bij afwezigheid van Van B - heeft genomen.
1.6    Op 4 mei 2021 heeft klager mede namens de VvE Van B en de VvE gedagvaard in kort geding. In deze procedure heeft verweerster 1 (alleen) namens Van B verweer gevoerd. Op 14 mei 2021 heeft de mondelinge behandeling in de kortgedingprocedure plaatsgevonden. Daarbij zijn partijen bij convenant van eveneens 14 mei 2021 een regeling overeengekomen waarbij onder meer is afgesproken dat partijen een mediationtraject zouden ingaan. Dit mediationtraject is vervolgens niet van start gegaan, waarna bij vonnis van 6 juli 2021 uitspraak is gedaan. Daarbij zijn de vorderingen van klager afgewezen en is klager in reconventie verboden om vergaderingen op te roepen tot een uitspraak in de bodemprocedure ten aanzien van de vernietigingsverzoeken zou worden gedaan. 
1.7    Bij beschikking van 23 september 2021 heeft de kantonrechter alle in de betreffende vergaderingen genomen besluiten vernietigd en klager veroordeeld in de kosten van de procedure. De tegenverzoeken die klager in deze procedure namens de VvE had ingediend heeft de kantonrechter afgewezen. Klager heeft van deze beschikking hoger beroep ingesteld.  
1.8    Op 22 oktober 2021 is klager een dagvaardingsprocedure gestart tegen Van B en de VvE waarbij hij, onder andere, schadevergoeding heeft gevorderd voor schade naar aanleiding van verschillende daklekkages. In die procedure heeft verweerster 1 op 15 december 2021 een conclusie van antwoord tevens houdende een eis in reconventie ingediend. 
1.9    Op 8 maart 2022 heeft klager Van B uitgenodigd om verhinderdata op te geven voor een nog te houden digitale vergadering van de VvE. Hij heeft zich bij dat verzoek beroepen op artikel 24 lid1.b van de Tijdelijke Wet Covid-19, waarin de voorzitter de bevoegdheid heeft om een digitale VvE-vergadering te organiseren en te houden.   
1.10    Op 17 maart 2022 heeft verweerster 1 klager, naar aanleiding van zijn e-mail hierover van eveneens 17 maart 2022, te kennen gegeven dat zij in de dagvaardingsprocedure enkel verweer heeft gevoerd namens de VvE en de eis in reconventie dus alleen namens Van B is ingesteld: “(…) Graag wijs ik u op artikel 40 lid 1 en lid 4 van MR 1973 en de rechtspraak daarover waaruit blijkt dat de administrateur (Van B(…)), geen machtiging behoeft voor het voeren van verweer in zowel kort geding als in bodemprocedures (…). De administrateur kon dus, zonder machtiging van de algemene vergadering, verweer voeren in de onderhavige kwestie. Voor het instellen van een vordering namens de VvE zou wel een machtiging van de ledenvergadering zijn vereist, maar daar is geen sprake van. Voor het instellen van een tegenvordering namens Van B(…) in persoon is uiteraard geen machtiging vereist. (…)” 
1.11    Bij e-mail van 18 maart 2022 heeft verweerster 1 klager, naar aanleiding van zijn opmerking dat uit de gebruikte definities c.q. partijaanduidingen in de conclusie van antwoord anders blijkt, als volgt bericht: “(…) Hoewel mijns inziens uit het petitum van de conclusie van antwoord (vordering tot rechtstreekse betaling door u aan van B(…) in plaats van de VvE) volgt dat de eis in reconventie enkel namens Van B(…) is ingesteld, begrijp ik de verwarring die kennelijk bij u is ontstaan door de onjuiste definiëring van “Eisers” in de conclusie van antwoord en de inconsistente gebruik van die term in de conclusie van antwoord. Om verdere onduidelijkheid te voorkomen zal ik aan de Kantonrechter bevestigen dat de eis in reconventie uitsluitend door Van B(…) wordt ingediend en niet door de VvE. (…)” Op 13 april 2022 heeft verweerster 1 een akte houdende wijziging eis ingediend waarin zij dit punt heeft verduidelijkt.
1.12    Op 6 april 2022 heeft Van B een fysieke vergadering voor de VvE uitgeschreven. Klager heeft op die datum een digitale vergadering uitgeschreven. Klager en Van B hebben beiden hun eigen VvE-vergadering laten doorgaan. Klager heeft in zijn vergadering eenzijdig ontslag verleend aan Van B als bestuurder van de VvE. 
1.13    Bij e-mail van 7 april 2022 heeft verweerder 2 namens Van B de nietigheid van - onder meer - dit besluit ingeroepen.  
1.14    Op 8 april 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerders.
1.15    Op 15 april 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in het hoger beroep tegen de beschikking van 23 september 2021. 
1.16    Bij e-mailbericht van 21 april 2022 heeft verweerder 2 klager laten weten dat hij de behandeling van de procedures - op de procedure over de daklekkage na - van verweerster 1 had overgenomen. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerders – samengevat - het volgende: 
Klachtonderdelen over verweerster 1:
a)    Verweerster 1 matigt zichzelf een machtiging aan, door te doen alsof zij ook advocaat van de VvE is; 
b)    Verweerster 1 negeert dat klager artikel 5:133 lid 2 BW heeft ingeroepen; 
c)    Verweerster 1 legt artikel 24 lid 1.b van de Tijdelijke Wet Covid-19 onjuist uit (en past dit onjuist toe), nu zij eerst wel maar later niet akkoord ging met digitaal vergaderen door de VvE; 
d)    Verweerster 1 jut haar haar cliënt op en betracht te weinig distantie tot haar cliënt, waarmee zij haar zorgplicht verzaakt; 
e)    Verweerster 1 verdraait voortdurend de zaken; 
f)    Verweerster 1 maakt fouten en probeert deze vervolgens te verdoezelen;
Klachtonderdelen over verweerder 2:
a)     Verweerder 2 volgt de handelwijze van verweerster 1; 
b)     Verweerder 2 negeert minnelijke oplossingen en onwelgevallige informatie en veroorzaakt ondoelmatige procedures;
c)     Verweerder 2 maakt fouten en probeert deze vervolgens te verdoezelen;

3    VERWEER
3.1    Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De klacht richt zich tegen de advocaten van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. 
4.2    De voorzitter stelt voorop dat de klacht van klager nauw samenhangt met de civielrechtelijke geschillen tussen klager en Van B over de VvE. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om in civielrechtelijke geschillen een oordeel te geven. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter. De rol van de tuchtrechter beperkt zich in deze procedure tot de vraag of verweerders gelet op de maatstaf neergelegd in rechtsoverweging 4.1 met hun handelwijze de grenzen van hun vrijheid als advocaat van de wederpartij hebben overschreden.  
Klachtonderdeel a) (over verweerster 1) 
4.3    Dit klachtonderdeel komt neer op het volgende. Klager verwijt verweerster 1 dat zij zichzelf een machtiging aanmatigt door te doen alsof zij in de dagvaardingsprocedure die klager op 22 oktober 2021 is gestart naast advocaat voor Van B persoonlijk ook advocaat voor Van B als administrateur van de VvE is. Er is volgens klager geen besluit van de VvE dat Van B machtigt om een advocaat voor de VvE te werven en daarvoor de kosten te vergoeden. Verder weigert verweerster 1 volgens klager te erkennen dat klager als bestuurder van de VvE optreedt. Daarnaast negeert verweerster 1 volgens klager dat Van B in 1988 en 2019 heeft getekend voor gezamenlijk bestuur. Volgens klager leidt deze situatie tot schending van gedragsregel 15, aangezien verweerster 1 enerzijds de VvE en anderzijds Van B bijstaat.
4.4    Verweerster 1 heeft hiertegen aangevoerd dat zij al in haar e-mails van 17 en 18 maart 2022 en bij de genomen akte houdende wijziging van eis in reconventie van 13 april 2022 uiteengezet heeft dat Van B als administrateur (zijnde bestuurder) heeft besloten dat de VvE verweer zal voeren tegen de door klager (zijnde het enige andere lid van de VvE) tegen de VvE aanhangig gemaakte bodemprocedure. Het oordeel over de vraag of verweerster 1 namens de VvE verweer mocht voeren, is voorbehouden aan de civiele rechter en valt dus buiten het bestek van onderhavige tuchtrechtprocedure valt: in hoeverre Van B daartoe gerechtigd is zal moeten blijken in de bodemprocedure. 
4.5    De voorzitter overweegt dat voor zover er een misverstand bestond over de vraag of verweerster 1 uitsluitend namens Van B of ook namens de VvE meende op te treden  in de bodemprocedure in reconventie, verweerster 1 dit in de akte houdende wijziging eis van 13 april 2022 heeft rechtgezet. Overtreding van gedragsregel 15 is niet komen vast te staan. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel b) (over verweerster 1)
4.6    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster 1 dat zij heeft genegeerd dat klager herhaaldelijk artikel 5:133 lid 2 BW heeft ingeroepen. 
4.7    De voorzitter overweegt het volgende. In artikel 5:133 lid 2 BW is bepaald dat bij gevallen waarin de vereniging of gezamenlijke appartementseigenaars een belang hebben tegenstrijdig met een bestuurder, de voorzitter van de vergadering in de plaats treedt van het bestuur. Verweerster 1 neemt namens Van B over de toepassing van dit artikel een ander juridisch standpunt in dan klager. Dit is inherent aan het juridische geschil waarin partijen zich bevinden en levert geen klachtwaardig handelen door verweerster 1 jegens klager op. Het is verder aan de civiele rechter om over de toepassing van artikel 5:133 lid 2 BW een inhoudelijk oordeel te geven. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel c) (over verweerster 1)
4.8    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster 1 dat zij artikel 24 lid 1.b van de Tijdelijke Wet Covid-19 onjuist uitlegt en/of onjuist toepast omdat zij eerst wel, maar later niet akkoord ging met digitaal vergaderen door de VvE. De voorzitter overweegt het volgende. Verweerster 1 heeft toegelicht dat artikel 24 lid 1.b van de Tijdelijke Wet COVID-19 bepaalt dat de bevoegdheid om digitaal een vergadering uit te roepen ook toekomt aan de voorzitter en dat tussen klager en Van B onder meer in geschil is of de voorzitter uit deze bepaling betreft de voorzitter van de vergadering of de voorzitter van het bestuur. Verweerster 1 heeft terecht gesteld dat het aan de civiele rechter voorbehouden is om hierover een oordeel te geven. De tuchtrechter speelt hierin geen rol. Van klachtwaardig handelen door verweerster 1 is niet gebleken. Klachtonderdeel c) is derhalve kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel d) (over verweerster 1) 
4.9    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster 1 dat zij haar cliënt opjut, te weinig distantie tot haar cliënt betracht en daarmee haar zorgplicht ten opzichte van haar cliënt verzaakt. Klager doelt op de poging tot mediation die is gedaan in het kader van de kortgedingprocedure die klager op 4 mei 2021 was gestart. Die poging tot mediation is niet geslaagd. Mediation veronderstelt geestelijk zelfstandige partijen. De vruchteloze mediation veroorzaakte kosten en tijdverlies. Verweerster 1 had moeten weten dat Van B veinsde dat hij capabel genoeg was om aan mediation mee te doen. Verweerster 1 heeft zodoende haar zorgplicht verzaakt ten opzichte van haar cliënt, aldus steeds klager.
4.10    De voorzitter overweegt het volgende. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen over een advocaat komt slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Klagers verwijt in dit klachtonderdeel heeft betrekking op de advocaat-cliëntrelatie tussen verweerster 1 en Van B. Klager heeft geen rechtstreeks eigen belang bij de wijze waarop verweerster 1 haar cliënt bijstaat. Het gaat hier om de belangen van Van B en enkel hij zou over deze belangen een klacht kunnen indienen over verweerster 1 als hij zou vinden dat verweerster 1 ten opzichte van hem tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Omdat klager geen eigen, rechtstreeks belang heeft, zal de voorzitter klachtonderdeel d) kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
Klachtonderdelen e) en f) (over verweerster 1)
4.11    Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en komen neer op klagers verwijt aan verweerster 1 dat zij voortdurend zaken verdraait en fouten maakt die zij vervolgens probeert te verdoezelen.
4.12    De voorzitter overweegt dat klager onvoldoende duidelijk heeft gemaakt op welke concrete feiten in het klachtdossier deze verwijten betrekking hebben. De enkele omstandigheid dat verweerster 1 namens haar cliënt een andersluidend standpunt inneemt ten aanzien van het geschil dan klager, betekent naar het oordeel van de voorzitter niet dat verweerster 1 de zaken verdraait. Evenmin is het de voorzitter gebleken dat verweerster 1 fouten heeft gemaakt die zij vervolgens heeft geprobeerd te verdoezelen. Voor zover dit verwijt betrekking heeft op het misverstand, besproken onder klachtonderdeel a) verwijst de voorzitter naar rechtsoverweging 4.5 waar is overwogen dat voor zover sprake was van een misverstand verweerster 1 dit heeft rechtgezet en hierover duidelijk heeft gecommuniceerd naar klager en naar de rechtbank. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is de voorzitter niet gebleken, zodat klachtonderdelen e) en f) kennelijk ongegrond zijn. 
Klachtonderdeel a) over verweerder 2
4.13    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder 2 dat hij de handelwijze van verweerster 1 volgt. Klager is van mening dat verweerder 2 bij de behandeling van klagers klacht over verweerster 1 ingediend bij het kantoor van klagers op 18 februari 2021 heeft gefaald. Ook verwijt hij verweerder 2 dat hij bij zijn overname van de procedure in 2022 verweerster 1 op kritiekloze wijze volgt met genoemd gezondheidsrisico voor VvE-betrokkenen voor Covid-19 en een door een constructeursbureau vastgesteld risico ten aanzien van bouwkundige elementen, en het negeren van de bevoegdheid van de voorzitter ten aanzien van de Tijdelijke Wet Covid-19 alsook het negeren van 5:133 lid 2 BW.
4.14    De voorzitter overweegt dat het antwoord van verweerder 2 van 18 februari 2021 op de (interne) klacht van klager over verweerster 1 zakelijk en correct is. Dat het antwoord klager niet welgevallig was, levert geen klachtwaardig handelen op. Verder overweegt de voorzitter dat het feit dat verweerder 2 na zijn overname van de zaak van verweerster 1 dezelfde handelwijze aanhoudt als zijn kantoorgenote evenmin klachtwaardig is en bovendien logisch nu zij in de juridische strijd aan dezelfde kant (van Van B) staan. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdelen b) en c) (over verweerder 2)
4.15    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en komen neer op het verwijt dat verweerder 2 in strijd met de gedragsregels 5 en 6 minnelijke oplossingen en onwelgevallige informatie negeert en daarnaast ondoelmatige procedures veroorzaakt. Verder verwijt klager verweerder 2 dat hij fouten heeft gemaakt die hij vervolgens heeft geprobeerd te verdoezelen. 
4.16    Naar het oordeel van de voorzitter slagen deze klachtonderdelen niet. De voorzitter overweegt in dit verband dat klager onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerder 2 minnelijke oplossingen of onwelgevallige informatie zou negeren of ondoelmatige procedures zou hebben veroorzaakt. Uit de overgelegde stukken en hetgeen klager en verweerders naar voren hebben gebracht blijkt dat klager de dagvaardingsprocedures heeft geëntameerd en dat klager door steeds vergaderingen te blijven uitschrijven Van B heeft genoodzaakt om vernietiging van vergaderingsbesluiten te verzoeken. Bovendien heeft verweerder 2 onbetwist gesteld dat het juist de wens van Van B is dat de vele procedures zo snel mogelijk tot een einde zouden komen en partijen tot een enigszins werkbare situatie zouden komen waarvoor in hun optiek met name nodig is dat het bestuur en beheer van de VvE zoveel mogelijk wordt uitbesteed aan professionele externe partijen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder 2 hierin is niet gebleken. Voor wat betreft klagers verwijt dat verweerder 2 fouten heeft gemaakt die hij heeft geprobeerd te verdoezelen, overweegt de voorzitter dat haar op grond van het klachtdossier niet duidelijk is geworden op welke fouten klager doelt. 
4.17    Voor zover klager zijn klacht ten aanzien van verweerder 2 heeft uitgebreid met verwijten over zijn handelwijze rond de planning van de VvE-vergadering van 6 april 2022, geldt dat deze verwijten in het licht van de stellingen van verweerder 2 onvoldoende onderbouwd zijn, dan wel betrekking hebben op kwesties die aan de bodemrechter zijn om te beoordelen. Voor zover klager in dit verband verder heeft verwezen naar uitingen in correspondentie van verweerder 2 over het handelen van klager die in klagers optiek onnodig grievend zouden zijn, geldt het volgende. De voorzitter is met verweerder 2 van oordeel dat de stellingen dat klager ‘onophoudelijke correspondentie (stapels vol schrijfsels met allerhande aanhangsels) voert’, ‘te pas en te onpas dreigt met aansprakelijkheid’ en de stelling dat klager overgaat tot ‘het voeren van (steeds door hem verloren) procedures’ volledig binnen de vrijheid van de advocaat (van een wederpartij) vallen om zich te uiten in het normaal juridische discours. De stellingen kunnen dan ook niet als onnodig grievend worden bestempeld. Voor zover klager zijn klacht ten aanzien van verweerder 2 heeft uitgebreid met het verwijt dat verweerder een processtuk i.o. heeft laten tekenen, geldt dat het i.o. laten tekenen van processtukken niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Van klachtwaardig handelen is de voorzitter niet gebleken, zodat de klachtonderdelen b) en c) kennelijk ongegrond zijn.   
4.18    Op grond van het voorgaande komt de voorzitter tot de slotsom dat verweerders de grenzen van de hen toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij niet hebben overschreden. De voorzitter zal de klachtonderdelen a), b), c), e), f), (over verweerster 1) a), b) en c) (over verweerder 2) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond en klachtonderdeel d) (over verweerster 1) kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
Ten aanzien van verweerster 1 (22-703/A/A): 
-    klachtonderdelen a), b), c), e) en f) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
-    klachtonderdeel d) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;
Ten aanzien van verweerder 2 (22-704/A/A): 
-    klachtonderdelen a), b) en c) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 december 2022. 

Griffier         Voorzitter


Verzonden op: 8 december 2022