ECLI:NL:TADRAMS:2022:245 Raad van Discipline Amsterdam 22-842/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:245 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-12-2022 |
Datum publicatie: | 09-12-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-842/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Verweerster kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van de wijze en het moment waarop zij aan klager heeft medegedeeld dat zij voornemens was te stoppen met haar advocatenpraktijk. Naar het oordeel van de voorzitter is voorts niet gebleken dat verweersters bijstand ondermaats is geweest. Klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 5 december 2022
in de zaak 22-842/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 25 oktober 2022 met kenmerk 1885449, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft zich in februari 2019 tot verweerster gewend in verband met de
afwikkeling van een nalatenschap.
1.2 Op 8 juli 2019 heeft verweerster klagers wederpartij doen dagvaarden. In de
dagvaarding zijn vorderingen geformuleerd ter zake de afwikkeling van de nalatenschap.
In de dagvaarding heeft verweerster onder meer namens klager gesteld:
“(…) V. Verdeling.
5.1. [Klager] wenst niet langer met [wederpartij] in de onverdeeldheid van nalatenschap(pen)
te blijven en wenst daarom dat deze op basis van de op te stellen boedelbeschrijving
verdeeld wordt in die zin dat
- het aandeel van [wederpartij] in de onverdeeldheid van het appartementsrecht aan
de (……) aan hem toegedeeld wordt (naast de levering door [wederpartij] aan [klager]
van zijn aandeel in zijn hoedanigheid van vennoot in de ontbonden vennootschap (…)”
1.3 Op 17 december 2020 heeft voor de rechtbank een comparitie van partijen plaatsgevonden
waarbij onder meer klager en verweerster aanwezig waren. Tijdens de comparitie heeft
verweerster klagers standpunten naar voren gebracht en heeft klager ook zelf het woord
gevoerd. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 Bij e-mail d.d. 27 oktober 2021 heeft verweerster aan klager medegedeeld dat
zij haar advocatenpraktijk per 1 januari 2022 zou neerleggen, zodat klagers dossier
zou moeten worden overgedragen aan een andere advocaat. Verweerster heeft klager in
dit verband gevraagd of hij zelf al weet wie de zaak zou kunnen overnemen of dat hij
wil dat verweerster hiervoor een suggestie doet.
1.5 Bij e-mail d.d. 29 november 2021 heeft verweerster klager als volgt bericht:
“Inmiddels heeft de rechtbank de datum voor een (tussen)vonnis bepaald: 5 januari
2022.
Ik vind het verstandig om voordien de zaak aan een andere advocaat over te dragen.
Natuurlijk zal ik jullie graag behulpzaam zijn bij het vinden van een andere advocaat
en ik zal ernaar streven de zaak zo goed mogelijk over te dragen en de nieuwe advocaat
zo volledig mogelijk te informeren.
Mochten jullie zelf voorkeur voor iemand hebben, laat mij dat dan weten; ook dan zal
ik natuurlijk voor een zorgvuldige overdracht zorgdragen.”
1.6 Op 13 april 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende:
a) Verweerster heeft pas bij e-mail van 27 oktober 2021 aan klager medegedeeld dat
zij stopt met haar advocatenpraktijk. Verweerster heeft dit niet aan klager gemeld
toen zij de zaak in februari 2019 in behandeling nam. Als klager dit destijds had
geweten, was hij niet met verweerster in zee gegaan.
b) Verweerster heeft klagers zaak niet goed behandeld doordat zij heeft verzuimd om
in de dagvaarding toedeling van het appartement aan klager te vorderen en doordat
haar verweer uitermate zwak was.
3 VERWEER
3.1 Verweerster voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig,
op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat,
gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft
de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die
de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met
de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar
worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
4.2 Klachtonderdeel a)
De voorzitter overweegt dat het een advocaat vrij staat om zijn werkzaamheden te beëindigen.
Wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij
dat wel op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt
daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (gedragsregel 14 lid 3). Klager verwijt
verweerster dat zij in februari 2019, bij het in behandeling nemen van klagers zaak,
aan klager had moeten melden dat zij voornemens was te stoppen met haar advocatenpraktijk.
Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij in februari 2019 nog helemaal niet wist
dat zij (bijna) drie jaar later met haar praktijk zou stoppen. Dat verweerster reeds
in februari 2019 wist dat zij zou gaan stoppen blijkt ook niet uit de stukken. Omdat
niet is gebleken dat verweerster al in februari 2019 wist dat zij zou stoppen kan
haar niet tuchtrechtelijk worden aangerekend dat zij dit destijds niet aan klager
heeft gemeld.
4.3 Verweerster heeft gemotiveerd toegelicht dat zij in de loop van 2021 heeft
besloten om te stoppen met haar praktijk. Vast staat dat verweerster bij e-mail d.d.
27 oktober 2021 aan klager heeft medegedeeld dat zij per 1 januari 2022 zou stoppen
met haar praktijk. Partijen twisten erover of verweerster al eerder dan bij e-mail
van 27 oktober 2021 bij klager melding heeft gemaakt van haar voornemen, maar naar
het oordeel van de voorzitter kan dit in het midden blijven, omdat verweersters mededeling
van 27 oktober 2021 voldoende tijdig wordt geoordeeld. Verweerster heeft gemotiveerd
toegelicht dat zij oktober 2021 – gezien de stand van zaken in de procedure – een
passend moment achtte om “werk te gaan maken” van de overdracht van het dossier. Klager
had toen nog immers alle tijd om – al dan niet met tussenkomst van verweerster – een
andere advocaat te vinden, aldus verweerster. Verweerster heeft bij e-mail van 29
november 2021 aan klager bevestigd dat de zaak was aangehouden tot 5 januari 2022
en hem geadviseerd om voordien de zaak aan een collega over te dragen. Geoordeeld
wordt dat verweerster aldus tijdig en op zorgvuldige wijze aan klager heeft medegedeeld
dat zij met haar praktijk zou stoppen en dat de behandeling van klagers zaak diende
te worden overgedragen aan een andere advocaat.
4.4 De voorzitter is kortom van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt
kan worden gemaakt van de wijze en het moment waarop zij aan klager heeft medegedeeld
dat zij voornemens was te stoppen met haar advocatenpraktijk. De voorzitter zal klachtonderdeel
a) op grond van het voorgaande kennelijk ongegrond verklaren.
4.5 Klachtonderdeel b)
Klager verwijt verweerster dat zij klagers zaak niet goed heeft behandeld doordat
zij heeft verzuimd om in de dagvaarding toedeling van het appartement aan klager te
vorderen en doordat zij een uitermate zwak verweer heeft gevoerd. Verweerster heeft
dat gemotiveerd bestreden en heeft in dat verband naar voren gebracht dat klagers
zaak te veel haken en ogen kende om simpelweg in de dagvaarding te stellen dat “het
appartement naar klager moest gaan”. Ook heeft verweerster verwezen naar hetgeen zij
over toedeling van het appartement aan klager heeft gesteld onder hoofdstuk V van
de dagvaarding (zie randnummer 1.2 hierboven). De voorzitter overweegt als volgt.
Duidelijk is dat klager teleurgesteld is over (het resultaat van) verweersters bijstand,
maar dat betekent nog niet dat verweerster van haar aanpak een tuchtrechtelijk verwijt
kan worden gemaakt. De voorzitter overweegt dat het aan de klager is om een tuchtklacht
voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat
de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen
en beoordelen. Tegenover het gemotiveerde verweer van verweerster heeft klager de
klacht onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten
kunnen worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijt. Naar het oordeel van
de voorzitter is niet gebleken dat verweersters bijstand ondermaats is geweest. De
conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond
is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 5 december 2022