ECLI:NL:TADRAMS:2022:24 Raad van Discipline Amsterdam 21-1026/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:24 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-01-2022 |
Datum publicatie: | 07-02-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-1026/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. klacht over eigen advocaat. Gedeeltelijk niet-ontvankelijk vanwege het verstrijken van de vervaltermijn en overigens kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 31 januari 2022
in de zaak 21-1026/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Amsterdam (hierna: de deken) van 21 december 2021 met kenmerk 2020-1305484/EJH/FS,
digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst
genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft klager in een procedure bij het gerechtshof Amsterdam (hierna:
het hof) tijdens de zitting op 7 februari 2017 bijgestaan. Tijdens deze zitting hebben
partijen een minnelijke regeling getroffen tegen finale kwijting.
1.2 In 2020 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld omdat hij hem niet juist
had geadviseerd ten aanzien van de betekenis van ‘finale kwijting’. Klager wilde namelijk
nog schade uit 2013 op zijn wederpartij verhalen en daaraan bleek de minnelijke regeling
in de weg te staan.
1.3 Op 19 december 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft bij de totstandkoming van een minnelijke regeling tijdens de
zitting bij het hof op 7 februari 2017 zijn rol als advocaat niet naar behoren vervuld.
b) Klager heeft verweerder aansprakelijk gesteld. Verweerder heeft klagers claim
doorgezet naar zijn aansprakelijkheidsverzekeraar. Verweerder reageert echter niet
naar zijn eigen verzekeraar, waardoor zijn verzekeraar de claim van klager niet kan
beoordelen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
4.1 De voorzitter ziet zich voor wat betreft klachtonderdeel a) allereerst voor
de vraag gesteld of klager kan worden ontvangen in zijn klacht.
4.2 Ingevolge artikel 46g lid 1, onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk
verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na afloop van drie jaren
na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen
nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen
van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat
geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen
redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Alleen onder (zeer) bijzondere
omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.
4.3 De voorzitter stelt vast dat de klacht ziet op de rol van verweerder als advocaat
van klager bij de totstandkoming van de minnelijke regeling op de zitting bij het
hof van 7 februari 2017. Door over de rol van verweerder in deze kwestie pas op 19
december 2020 een klacht in te dienen, heeft klager de in artikel 46g, lid 1, onder
a, Advocatenwet genoemde termijn van drie jaar overschreden.
4.4 Voor zover klager heeft gesteld dat hij er later pas achter kwam dat de getroffen
minnelijke regeling er aan in de weg stond om nog schade op de wederpartij te verhalen,
ziet de voorzitter hierin geen aanleiding om de termijnoverschrijding op grond van
lid 2 verschoonbaar te achten. Verweerder heeft uitvoerig onderbouwd dat hij klager
er bij de onderhandelingen op de zitting van 7 februari 2017 expliciet op heeft gewezen
dat finale kwijting betekent dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen
hebben. Naar het oordeel van de voorzitter moet klager gelet hierop vanaf dat moment
dan ook (redelijkerwijs) bekend zijn geweest met de gevolgen van de getroffen regeling.
Dat klager achteraf gezien wellicht niet tevreden is over deze regeling, maakt dit
niet anders.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel a, met toepassing
van artikel 46g, lid 1, onder a, Advocatenwet, daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Klachtonderdeel b)
4.6 Klager verwijt verweerder dat hij niet reageert op de verzoeken van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar,
waardoor deze klagers claim niet kan beoordelen.
4.7 De voorzitter overweegt hierover het volgende. Verweerder heeft aangegeven
inmiddels wel op de aansprakelijkheidsstelling te hebben gereageerd en dat klager
hierover inmiddels ook bericht heeft ontvangen van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.
Gelet hierop acht de voorzitter klachtonderdeel b) dan ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel b) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 31 januari 2022