ECLI:NL:TADRAMS:2022:238 Raad van Discipline Amsterdam 22-537/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:238
Datum uitspraak: 28-11-2022
Datum publicatie: 02-12-2022
Zaaknummer(s): 22-537/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Artikel 60 ab Advocatenwet
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Klacht voor een deel niet-ontvankelijk, omdat klager te laat over het handelen van verweerder heeft geklaagd en omdat verweerder voor een deel van de verweten gedragingen geen advocaat was. Klacht is voor het overige gegrond. Verweerder heeft als advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich voor klager onbereikbaar te houden en klager niet op de hoogte te houden van de stand van zaken in zijn geschil met ABN Amro. Dit handelen van verweerder raakt aan de kernwaarde integriteit. De raad rekent dit verweerder zwaar aan. De raad neemt bij de op te leggen maatregel, behalve het tuchtrechtelijke verleden van verweerder, ook mee dat verweerder zonder bericht vooraf niet op de zitting is verschenen. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van acht weken en proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 28 november 2022
in de zaak 22-537/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 1 februari 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 5 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1740588/EJH/KV van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 oktober 2022. Daarbij was klager aanwezig. Verweerder was, zonder bericht vooraf, afwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van verweerder van 8 juli 2022.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder is sinds 25 januari 2018 eigenaar een eenmanszaak met onder meer de handelsnaam ‘bedrijf AL’. Verweerder heeft van 8 augustus 2018 tot 1 januari 2020 als advocaat ingeschreven gestaan.
2.3 Medio 2018 heeft klager met verweerder een bespreking gehad op het kantoor van verweerder in Amsterdam. Daarbij was ook de heer C. aanwezig.
2.4 Op 28 mei 2018 heeft klager via online bankieren een bedrag van € 100,- betaald aan bedrijf AL. Bij deze betaling is als omschrijving gegeven ‘LAWYER’. Op 6 juni 2018 heeft klager via online bankieren nog een bedrag van € 1.800,- naar bedrijf AL overgemaakt. Bij deze betaling zijn een factuurnummer en een klantnummer vermeld.
2.5 Vanaf de beëdiging van verweerder als advocaat, namelijk in de periode augustus 2018 tot en met december 2019, heeft klager via WhatsApp contact gehad met bedrijf AL over de voortgang van zijn zaak.
2.6 Op 22 augustus 2019 heeft bedrijf AL aan klager bericht: ‘your file is currently being processed and it is going to take more time to get a response from ABN-AMRO.’
2.7 Op 25 september 2019 heeft klager bedrijf AL gevraagd: ‘May I ask how long it will still take please? en ‘We started this in May 2018.’
2.8 Op 9 oktober 2019 heeft klager bedrijf AL gevraagd: ‘I would like to know how long it will take please? Do you need me to contact another lawyer to help you? Please let me know.’ Daarop heeft het secretariaat van bedrijf AL klager bericht: ‘Good afternoon dear customer, i will ask the customer and let you know.’
2.9 Op 16 oktober 2019 heeft klager bedrijf AL bericht: If you can’t handle this case please tell me and then I can take it to ARAG.’ Daarop heeft bedrijf AL geantwoord: ‘Our collegue of the liability law section will receive a reminder about the status of your case.’ En ‘When we receive a message from him we will get back to you (…).’
2.10 Nadat klager op 11 november 2019 nogmaals om een update heeft gevraagd, heeft bedrijf AL klager op 23 december 2019 om een kopie van zijn paspoort gevraagd.
2.11 Na uitschrijving van verweerder als advocaat per 1 januari 2020, namelijk in januari en februari 2020, heeft klager opnieuw geïnformeerd naar de voortgang van de behandeling van zijn zaak.
2.12 Op 5 april 2020 heeft klager opnieuw bij bedrijf AL gevraagd naar de status van zijn zaak. Daarbij heeft klager opgemerkt dat zijn zaak nu twee jaar bij verweerder ligt en dat hij dat een beetje te lang vindt.
2.13 Op 6 april 2020 heeft klager bericht ontvangen van bedrijf AL dat zijn zaak aanhangig was bij kantoor E. en dat bedrijf AL de behandeling van de zaak op klagers verzoek overneemt. Bij dit bericht is een machtiging meegestuurd. Op deze overeenkomst van volmacht is de naam van bedrijf AL vermeld. Bedrijf AL heeft op 6 april 2020 aan klager bericht dat zij kunnen doorpakken zodra klager de ondertekende machtiging heeft teruggestuurd.
2.14 Op 24 mei 2020 heeft klager bedrijf AL bericht dat hij pas nu een machtigingsformulier ontvangt, terwijl zijn zaak al twee jaar loopt. In zijn bericht vraagt klager om een ontmoeting met verweerder.
2.15 Op 25 mei 2020 heeft bedrijf AL aan klager het volgende bericht:
‘Dear mister [naam klager],
Due to covid 19, personal meetings are not possible.
As explained before your case was handled by [kantoor E.]. That Company does not exist anymore. That is why you receive this document.
With this document your case can be handled further.
In this type of cases it takes time to handle your case. We agree that is has taken longer because of the reason mentioned before.
You can have an video call this Friday with [verweerder].’
2.16 In reactie op het bericht van bedrijf AL van 25 mei 2020 heeft klager gevraagd het door hem betaalde bedrag van € 1.800,- aan hem terug te storten. Daarop heeft bedrijf AL klager bericht:
‘We understand you disagree, so by email, we will send you a report of the work we do on your file and a summary of the amount we can return. If you agree, please let us know.’
2.17 Op 25 mei 2020 heeft bedrijf AL klager ook de volgende berichten gestuurd:
‘If you sign the power [verweerder] can try to solve the problem with [de bank] in what we call buitengerechtelijk geschil beslechting this means that the effort will be to avoid the court room. This can take up to 6 weeks to have an answer.’
‘The conclusion is that the case has to be presented to a court because the probability that the bank will collaborate is small.’
‘On your request we are willing to refund 1300 euro’s.
Due to the fact that our office invested 2,5 hours of work in your case,
Our rate per hour is 200 euros. This times 2,5 is 500 euros tax included.
The work done was study of the case. Conflict with ABN bank. Client was in prison in Suriname without any legal trial. Did the bank act in an unlawful manner? And what is the damage for mister the client?
After the case study conversations with the deurwaarders to make clear that the deurwaarder also acted unlawful. Request of digital file and study of the file.
There were also 30 minutes of contact with the client about the case.
In conclusion the refund will be stated on an amount of 1300 euros.
To be paid on banc accountnumber: (…)’
2.18 Op 5 en 28 januari 2021 heeft klager bedrijf AL opnieuw gevraagd om het door hem betaalde bedrag terug te betalen, zodat hij een andere advocaat kan inschakelen.
2.19 Op 22 februari 2021 heeft bedrijf AL klager bericht dat zij in afwachting zijn van een reactie van ABN Amro en dat zij een herinnering zullen sturen.
2.20 Op 12 juli 2021 heeft klager bedrijf AL en verweerder per e-mail gevraagd naar de stand van zaken.
2.21 Op 7 september 2021 heeft klager naar bedrijf AL en naar verweerder gemaild dat hij graag een afspraak met verweerder wil maken.
2.22 Op 29 september 2021 heeft klager via Whatsapp aan bedrijf AL gevraagd om verweerder te vragen hem te bellen. Daarbij heeft klager opgemerkt dat hij verweerder zal aanklagen als hij voor vrijdag niets hoort.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft niets voor klager gedaan waardoor klagers zaak tegen ABN Amro nu verjaard is, terwijl klager een bedrag van € 1.900,- aan verweerder heeft betaald;
b) verweerder heeft niet gereageerd op berichten van klager en is voor klager onbereikbaar.
3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, in gaan op de stellingen en stukken van klager.

4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en doet een beroep op de niet-ontvankelijkheid van de klacht. Volgens verweerder heeft hij van klager geen opdracht gekregen en geen betaling ontvangen om voor hem op te treden. Onder verwijzing naar de door klager overgelegde Whatsapp-gesprekken voert verweerder aan dat klager zijn zaak heeft aangebracht bij kantoor E. en dat klager zijn betalingen heeft verricht aan de heer C. Volgens verweerder heeft hij na de uitschrijving van het tableau geprobeerd klager te helpen, omdat de heer C. de kwestie van klager niet had opgelost. Tot slot voert verweerder aan dat hij niet als advocaat op het tableau stond ingeschreven toen hij klager advies gaf. Volgens verweerder stond hij pas op 12 augustus 2018 op het tableau ingeschreven.
4.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klachtonderdelen a) en b)
5.1 Voordat de raad kan toekomen aan een inhoudelijke behandeling van de klacht over verweerder moet de raad, gelet op het door verweerder gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid en ook ambtshalve, eerst vaststellen of de klacht ontvankelijk is.
5.2 Voor wat betreft het handelen van verweerder vóór 8 augustus 2018 zijn de twee onderdelen van de klacht niet-ontvankelijk. De raad kan alleen klachten beoordelen over het handelen van advocaten en verweerder was geen advocaat op het moment dat klager medio 2018 bij hem op kantoor was. Pas vanaf 8 augustus 2018 stond verweerder immers op het tableau ingeschreven. Dit betekent dat de raad de klacht over het handelen van verweerder van vóór 8 augustus 2018 alleen al om die reden niet inhoudelijk kan beoordelen.
5.3 Voor wat betreft het handelen van verweerder vanaf 8 augustus 2018 tot en met 31 januari 2019 zijn de twee klachtonderdelen ook niet-ontvankelijk, omdat klager daarover te laat bij de deken heeft geklaagd. Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet geldt voor het indienen van een klacht een vervaltermijn van drie jaar. Deze termijn start op het moment dat de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het gaat dan om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij de klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij de klager. Op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 2 Advocatenwet blijft na afloop van de vervaltermijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
5.4 De ratio daarvan is dat de rechtszekerheid meebrengt dat een advocaat niet tot in lengte van dagen bedacht hoeft te zijn op tuchtklachten over gedragingen in het verleden. Op deze regel bevat lid 2 van dit artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn (vgl. Hof van Discipline van 7 december 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:256).
5.5 Klager was in de periode van 8 augustus 2018 tot en met 31 januari 2019 al bekend met het handelen van verweerder. Gelet op de vervaltermijn van drie jaar had klager uiterlijk in de periode van 8 augustus 2021 tot en met 31 januari 2022 bij de deken over verweerder moeten klagen. Klager heeft zijn klacht echter pas op 1 februari 2022 ingediend. Aan de uitzonderingsgrond van artikel 46g lid 2 Advocatenwet komt de raad niet toe en het is de raad ook overigens niet gebleken dat sprake is van (zeer) bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding toelaatbaar (verschoonbaar) zou kunnen worden geacht.
5.6 De klachtonderdelen voor zover zij gaan over verweerders handelen vanaf 1 februari 2019 tot 1 januari 2020 – de periode waarin verweerder advocaat was – zijn wel ontvankelijk, omdat zij binnen de vervaltermijn van drie jaar bij de deken zijn ingediend. De raad zal daar hierna inhoudelijk over oordelen.
Klachtonderdelen a) en b)
5.7 Klachtonderdelen a) en b), voor zover zij gaan over verweerders handelen vanaf 1 februari 2019 tot 1 januari 2020, lenen zich voor een gezamenlijk oordeel.
5.8 De raad neemt als uitgangspunt dat een advocaat die zich gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt, zich dient te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, zoals die zijn vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet. In dit geval is vooral de kernwaarde integriteit in het geding. De kernwaarde integriteit houdt onder meer in dat de advocaat zich gedraagt in overeenstemming met de professionele normen voor de advocatuur zoals die zijn samengevat in artikel 46 Advocatenwet. Iedere advocaat is aan deze normen gehouden vanaf het moment dat een advocaat wordt ingeschreven op het tableau.
5.9 De tuchtrechter heeft mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.10 De raad stelt op grond van de overgelegde communicatie tussen klager en bedrijf AL via WhatsApp en e-mail vast dat verweerder, als advocaat en eigenaar van bedrijf AL, bij de opdracht van klager betrokken is geweest als behandelend advocaat. Klager heeft immers onweersproken gesteld en ook ter zitting verklaard dat hij met verweerder een bespreking heeft gehad over zijn geschil met ABN Amro. Weliswaar was verweerder ten tijde van die bespreking geen advocaat, maar dat was hij in de periode van 1 februari 2019 tot 1 januari 2020, de periode waarvan de raad kan oordelen, wel. Het is de raad niet gebleken dat verweerder in de periode dat hij als advocaat op het tableau ingeschreven stond ook maar iets heeft gewijzigd aan zijn belangenbehartiging voor klager. Met dien verstande dat verweerder advocaat was (geworden). Het verweer van verweerder dat klager de opdracht niet aan hem heeft gegeven, gaat dan ook niet op.
5.11 De raad is van oordeel dat verweerder zich als advocaat in de periode van 1 februari 2019 tot 1 januari 2020 niet heeft gedragen zoals dat een behoorlijk advocaat betaamt en dat het handelen van verweerder raakt aan de kernwaarde integriteit. Uit de overgelegde communicatie van klager met bedrijf AL blijkt dat verweerder, ondanks herhaalde verzoeken van klager, niet bereikbaar voor klager was en klager niet de op hoogte heeft gehouden van de stand van zaken in het geschil met ABN Amro. Uit het klachtdossier komt het beeld naar voren dat verweerder na de bespreking in 2018 op geen enkele wijze zelf contact met klager heeft opgenomen en de communicatie heeft laten verlopen via het secretariaat. Daarnaast is niet gebleken dat verweerder gedurende de periode dat hij klager heeft bijgestaan werkzaamheden voor klager heeft verricht. Door geen inhoudelijk verweer te voeren en zonder bericht niet op de zitting te verschijnen, heeft verweerder de vragen van de raad over deze gang van zaken onbeantwoord gelaten en de onduidelijkheid hierover laten bestaan. Klachtonderdelen a) en b) zijn dan ook gegrond.
Conclusie
5.12 Uit het bovenstaande volgt dat de raad klachtonderdelen a) en b) ten aanzien van het handelen van verweerder vóór 8 augustus 2018 en vanaf 8 augustus 2018 tot en met 31 januari 2019 niet-ontvankelijk zal verklaren en ten aanzien van het handelen van verweerder van 1 februari 2019 tot 1 januari 2020 gegrond.

6 MAATREGEL
6.1 De raad heeft vastgesteld dat verweerder als advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich voor klager onbereikbaar te houden en klager niet op de hoogte te houden van de stand van zaken in zijn geschil met ABN Amro. Dit handelen van verweerder raakt aan de kernwaarde integriteit. De raad rekent dit verweerder zwaar aan. De raad neemt bij de op te leggen maatregel, behalve het tuchtrechtelijke verleden van verweerder, ook mee dat verweerder zonder bericht vooraf niet op de zitting is verschenen. De raad ziet gelet op het vorenstaande aanleiding om aan verweerder een voorwaardelijke schorsing op te leggen voor de duur van acht weken.


7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager zal binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder doorgeven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager zal binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder doorgeven.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) en b) ten aanzien van het handelen van verweerder vóór 8 augustus 2018 en vanaf 8 augustus 2018 tot en met 31 januari 2019 niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdelen a) en b) ten aanzien van het handelen van verweerder vanaf 1 februari 2019 tot 1 januari 2020 gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van acht weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt en verweerder weer op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. H.B. de Regt en N.M.K. Damen, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 november 2022.


Griffier Voorzitter


Verzonden op: 28 november 2022