ECLI:NL:TADRAMS:2022:231 Raad van Discipline Amsterdam 22-808/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:231 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-11-2022 |
Datum publicatie: | 02-12-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-808/A/A |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; Klacht over de dienstverlening van de advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Verweerster heeft aan klager op verzoek van de deken een haalbaarheidsadvies uitgebracht over zijn kansen in hoger beroep. Niet gebleken is dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 21 november 2022
in de zaak 22-808/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 11 oktober 2022 met kenmerk 1912339/JS/AS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is verwikkeld in een juridische procedure tegen zijn voormalig werkgever.
1.2 In 2019 heeft klager bij de deken een verzoek om aanwijzing van een advocaat
ingediend in verband met het instellen van hoger beroep tegen twee vonnissen van de
rechtbank Amsterdam van 21 februari 2019.
1.3 Op 30 april 2019 heeft de deken de kantoorgenoot van verweerster, mr. Van der
P, gevraagd om in verband met het instellen van hoger beroep tegen deze vonnissen
een procesadvies uit te brengen over de haalbaarheid van een hoger beroep tegen de
vonnissen, voorafgaand aan een eventuele aanwijzing als bedoeld in artikel 13 Advocatenwet.
Mocht er negatief worden geadviseerd over de haalbaarheid van een hoger beroep, dan
zou de noodzaak van een aanwijzing komen te vervallen.
1.4 Op 1 mei 2019 heeft verweerster klager in overleg met mr. Van der P en de deken
laten weten dat zij hem het procesadvies zou geven. Diezelfde dag ontving verweerster
van de deken een formeel verzoek een schriftelijk haalbaarheidsadvies uit te brengen
aan klager.
1.5 Op 8 mei 2019 heeft verweerster klager na bestudering van de door klager toegezonden
stukken, telefonisch geïnformeerd dat zij tot de voorlopige conclusie was gekomen
dat er in hoger beroep in beide zaken geen kans op succes was. Verweerster had met
klager afgesproken dat hij op 14 mei 2019 om 13.00 uur zou langskomen op verweersters
kantoor. Verweerster zou dan het advies met klager bespreken en haar conclusies toelichten.
1.6 Na dit telefoongesprek heeft klager verweerster op 8 mei 2019 meerdere e-mails
gestuurd. Hierin heeft klager verzocht het advies aan hem toe te zenden en meegedeeld
dat hij zich in het gesprek op verweersters kantoor op 14 mei 2019 wilde laten bijstaan
door zijn advocaat, mr. S. Ook heeft klager verweerster meegedeeld dat wanner verweerster
niet volledig inzicht zou geven in haar onderzoek, hij voornemens was een klacht over
haar in te dienen bij de deken.
1.7 Op 9 mei 2019 heeft verweerster klager een e-mail gestuurd met een inhoudelijke
toelichting op het procesadvies. Ook heeft zij klager meegedeeld dat en waarom het
contact met hem vanaf dat moment via mr. Van der P zou verlopen. Mr. Van der P zou
om deze reden het geplande gesprek op 14 mei 2019 overnemen van verweerster. Daarnaast
heeft verweerster klager meegedeeld dat het kantoor hem niet meer wilde bijstaan vanwege
enerzijds het door hem als kansloos aangemerkte hoger beroep en anderzijds vanwege
de door verweerster als intimiderend ervaren wijze waarop klager zich tegen haar heeft
uitgelaten.
1.8 Op 10 mei 2019 heeft klager verweerster meerdere e-mails gestuurd waarin hij
reageert op het conceptadvies en waarin hij aangeeft dat verweerster hem opzettelijk
probeert te misleiden en dat hij uitsluitend naar het gesprek van 14 mei 2019 zou
komen, als verweerster met mr. S overeenstemming bereikte over zijn aanwezigheid.
Klager is uiteindelijk niet naar het gesprek gekomen.
1.9 Op 14 mei 2019 heeft klager een telefoongesprek gevoerd met mr. Van der P over
de zaak.
1.10 Op 15 mei 2019 heeft klager mr. Van der P een e-mail gestuurd waarin hij opnieuw
uitgebreid ingaat op het conceptadvies. In antwoord hierop heeft mr. Van der P klager
eveneens op 15 mei 2019 een e-mail gestuurd waarin hij klager meedeelt dat tijdens
het telefoongesprek duidelijk is aangegeven op welke grond verweerster tot het negatieve
oordeel over zijn kansen in hoger beroep is gekomen en dat de deken over deze uitkomst
zou worden geïnformeerd. Diezelfde dag is de deken schriftelijk geïnformeerd over
het procesadvies.
1.11 Op 2 mei 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
in verband met het advies dat zij klager op 9 mei 2022 heeft gegeven het volgende.
a) Verweerster heeft nauwelijks hoor en wederhoor toegepast;
b) Verweerster heeft haar onderzoeksplicht geschonden;
c) Verweerster heeft nagelaten in het advies op te nemen hetgeen in de Wet minimumloon
en minimumvakantiebijslag (hierna: Wml) is bepaald, te weten dat er rechtmatig civielrechtelijk
opgekomen kan worden tegen het niet vergoeden van loon bij de inlener;
d) Verweerster heeft niet onderzocht wie de werkgever is en heeft miskend dat sprake
is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en daarover niets opgenomen in het
procesadvies;
e) Verweerster heeft geen onderzoek verricht naar een geen advies afgegeven over
de toepassing van de ABU-cao;
f) Verweerster heeft klager er niet op gewezen dat er tegen samenhangende en andere
partijen wel een vervolg zou kunnen worden ingezet;
g) Verweerster heeft niet gewezen op mogelijke toekomstige veranderingen;
h) Verweerster heeft onzorgvuldig en onvolledig onderzoek verricht naar de managementovereenkomst
in België.
3 VERWEER
3.1 Verweerster voert verweer tegen de klacht. De voorzitter zal hierna, waar nodig,
op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager.
Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak
de kwaliteit van dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij
de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden
met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
4.2 De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij
wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit
geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
4.3 Klager verwijt verweerster dat zij geen afspraak heeft gemaakt met hem met
betrekking tot hoor en wederhoor. Het is volgens klager volstrekt onduidelijk dat
verweerster meent dat er geen wettelijk kader is tot het doen van hoor en wederhoor.
4.4 De voorzitter volgt klager niet in dit standpunt en overweegt hierover als
volgt. De deken heeft verweerster verzocht om een schriftelijk procesadvies te geven
over de haalbaarheid van het hoger beroep tegen de twee vonnissen van 21 februari
2019. Verweerster heeft na bestudering van de haar toegezonden stukken op 8 mei 2019
telefonisch overleg gehad met klager, waarin zij haar voorlopig negatief procesadvies
heeft toegelicht en met klager een afspraak heeft gemaakt voor een overleg op haar
kantoor op 14 mei 2019. Klager is niet naar deze afspraak gekomen, maar heeft nog
wel op 15 mei 2019 telefonisch contact gehad met mr. Van der P over het negatieve
procesadvies. Verweerster heeft terecht gesteld dat er geen wettelijke verplichting
tot hoor en wederhoor bestaat in de situatie als de onderhavige, maar dat dit, zo
volgt uit de beschreven gang van zaken - onverplicht - wel degelijk heeft plaatsgevonden
en dat klager ruimschoots de gelegenheid is geboden zijn zienswijze naar voren te
brengen. De voorzitter acht klachtonderdeel a) dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.5 Klager verwijt verweerster haar onderzoeksplicht te hebben geschonden. Zo heeft
klager in het advies niet gelezen dat verweerster de mogelijkheden heeft onderzocht
dat sprake is van een onjuiste werkgever en inhoudingsplichtige.
4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft genoegzaam onderbouwd
dat zij alle stukken heeft bestudeerd en op basis daarvan tot een negatief procesadvies
is gekomen. Dit advies heeft verweerster uitgebreid toegelicht aan klager in haar
e-mail van 9 mei 2019. Verweerster heeft verder gemotiveerd onderbouwd dat de aspecten
die klager in het advies miste, niet relevant zijn voor het procesadvies over de haalbaarheid
van het hoger beroep tegen de twee vonnissen van 19 februari 2019. Een hoger beroep
zou zich namelijk richten tegen de ook door de rechter als werkgever aangemerkte partij
en had hoe dan ook geen betrekking op de eventuele relatie van klager met een andere
entiteit. Dat verweerster haar onderzoeksplicht heeft geschonden is de voorzitter
dan ook niet gebleken, zodat klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel c)
4.7 Klager verwijt verweerster dat zij heeft nagelaten in het advies op te nemen
dat op grond van de Wml rechtmatig civielrechtelijk opgekomen kan worden tegen het
niet vergoeden van loon bij de inlener.
4.8 De voorzitter overweegt het volgende. Verweerster heeft gemotiveerd onderbouwd
dat het voor het procesadvies niet relevant is om klager op dit punt te adviseren.
Uit de Wml vloeien namelijk geen bijzondere, specifiek voor klagers situatie relevante
rechten en verplichtingen voort die in het procesadvies hadden moeten worden betrokken
en/of expliciet hadden moeten worden benoemd. In hetgeen klager heeft aangevoerd ziet
de voorzitter geen aanleiding hierover anders te oordelen, zodat klachtonderdeel c)
kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel d)
4.9 Klager verwijt verweerster dat zij niet heeft onderzocht wie de werkgever is
en dat zij heeft miskend dat sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking,
waarover verweerster niets heeft opgenomen in het procesadvies.
4.10 De voorzitter is van oordeel dat verweerster toereikend heeft onderbouwd dat
onderzoek naar andere werkgevers geen onderdeel uitmaakte van het procesadvies over
de haalbaarheid van het hoger beroep tegen de twee vonnissen van 21 februari 2019.
Het ging in deze kwestie immers om de kansen van hoger beroep tegen de in de uitspraken
genoemde wederpartijen. In het kader van deze beperkte opdracht was niet aan de orde
of ook sprake is van andere werkgevers. Van onzorgvuldig onderzoek en daarmee tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen is niet gebleken. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.11 Klager verwijt verweerster dat zij niet heeft onderzocht en advies heeft uitgebracht
over de toepassing van de ABU-cao. Datgene wat verweerster, aldus klager, meent te
hebben onderzocht, is bekeken vanuit een beperkte en limitatieve bestudering van gegevens.
4.12 De voorzitter overweegt dat verweerster in haar procesadvies van 9 mei 2019
wel degelijk ingaat op de toepassing van de ABU-cao en hierover advies heeft gegeven.
Klagers verwijt berust naar het oordeel van de voorzitter aldus op een feitelijke
onjuistheid en slaagt daarom niet. Voor zover klager stelt dat het onderzoek op dit
punt onvolledig is geweest, heeft klager niet duidelijk gemaakt wat verweerster dan
nog meer had moeten onderzoeken. Dat het procesadvies niet conform de wensen van klager
is geweest, betekent niet dat sprake is van een onvolledig onderzoek. Klachtonderdeel
e) is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel f)
4.13 Klager verwijt verweerster dat zij in haar procesadvies niet heeft betrokken
dat er meerdere procespartijen zijn. Het is klager onduidelijk waarom een onderzoek
naar alle procespartijen geen onderdeel is van het procesadvies.
4.14 De voorzitter overweegt het volgende. Volgens verweerster is het haar niet
duidelijk waarom klager meent dat er andere procespartijen zijn dan die genoemd in
de vonnissen van 21 februari 2019. Verweerster is van mening dat dit berust op een
misvatting van klagers kant. De voorzitter ziet op grond van het klachtdossier en
hetgeen klager hierover naar voren heeft gebracht, geen aanleiding voor een ander
oordeel en acht klachtonderdeel f) kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel g)
4.15 Klager verwijt verweerster dat zij hem niet heeft gewezen op mogelijke toekomstige
veranderingen.
4.16 Verweerster voert aan dat het haar niet duidelijk is wat klager bedoelt met
mogelijke toekomstige veranderingen. Ook is het verweerster niet duidelijk hoe toekomstige
veranderingen de kansen in hoger beroep zouden kunnen beïnvloeden, laat staan vergroten.
Ook dit aspect valt volgens verweerster buiten het bestek van het verzoek van de deken
aan verweerster om een procesadvies uit te brengen over de haalbaarheid van hoger
beroep.
4.17 De voorzitter overweegt dat op grond van hetgeen klager naar voren heeft gebracht
hem niet is gebleken dat verweerster op dit punt steken heeft laten vallen in haar
procesadvies. Klachtonderdeel g) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel h)
4.18 Klager verwijt verweerster onzorgvuldig en onvoldoende onderzoek te hebben
verricht naar de managementovereenkomst in België.
4.19 Het is de voorzitter evenals verweerster niet duidelijk wat klager precies
bedoelt met dit verwijt. Verweerster heeft echter gesteld dat het buiten het bestek
van het verzoek van de deken valt en klager heeft niet duidelijk gemaakt waarom dit
niet zo is. Klachtonderdeel h) is daarom kennelijk ongegrond.
4.20 De voorzitter komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat hem niet
is gebleken dat verweerster niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een
redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag
worden verwacht. De voorzitter zal de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
in alle onderdelen daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 21 november 2022