ECLI:NL:TADRAMS:2022:228 Raad van Discipline Amsterdam 22-520/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:228
Datum uitspraak: 07-11-2022
Datum publicatie: 11-11-2022
Zaaknummer(s): 22-520/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de eigen advocaat ongegrond. Niet gebleken dat verweerder klager onjuist heeft geadviseerd. Dat verweerder geen bodemprocedure voor klager aanhangig heeft gemaakt omdat hij daar (nog) geen heil in zag is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klager heeft niet toegelicht van welke belangrijke informatie hij door verweerder niet op de hoogte is gebracht. Klager heeft ermee ingestemd dat verweerder hem eerst op betalende basis zou bijstaan.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 7 november 2022
in de zaak 22-520/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:
   
verweerder
gemachtigde mr. S.J. van der Woude
advocaat te Amsterdam


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 13 augustus 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 28 juni 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2021-1503171/EJH/RAB van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 oktober 2022. Daarbij waren klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) heeft klager in juni 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en vergoeding van de schade van de gelaedeerden tot een bedrag van € 47.000,- wegens onder meer mensenhandel en mishandeling. 
2.3    Klager is in de procedure bij het hof bijgestaan door mr. W. Vanwege de verhindering van mr. W om klager op de zitting van het hof bij te staan, heeft mr. K, een voormalig kantoorgenoot van mr. W, klager op de zitting bijgestaan. Klager heeft mr. K verzocht om cassatieberoep in te stellen. Bij brief van 28 oktober 2013 heeft mr. K zich bij de Hoge Raad gesteld als advocaat van klager. Bij brief van 5 december 2013 heeft mr. K klager uitgelegd dat en waarom zij geen cassatiemiddelen heeft ingediend. Bij arrest van 28 januari 2014 heeft de Hoge Raad klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep.
2.4    Eind mei 2016 heeft klager zich tot verweerder gewend in verband met een kort geding dat klager tegen de Staat aanhangig wilde maken teneinde de tenuitvoerlegging van een aan hem opgelegde vervangende hechtenis te voorkomen. Bij e-mail van 25 mei 2016 heeft verweerder klager uitgenodigd voor een gesprek op zijn kantoor om de zaak te bespreken en op 26 mei 2016 heeft verweerder – nadat klager door het Juridisch Loket naar verweerder was verwezen – een toevoeging voor klager aangevraagd. Bij e-mail van 13 juli 2016 heeft klager de opdracht aan verweerder ingetrokken omdat klager niet kon voldoen aan twee door verweerder gestelde voorwaarden, namelijk naar het kantoor van verweerder komen voor een nadere kennismaking en de eigen bijdrage en het griffierecht vooraf voldoen. Op 9 augustus 2016 heeft mr. D verweerder verzocht om overname van het dossier. Mr. D heeft vervolgens de aan klager verleende toevoeging op zijn naam laten muteren.
2.5    Bij beslissing van 22 mei 2017 heeft de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch mr. K naar aanleiding van de door klager over haar ingediende klacht een berisping opgelegd, omdat zij klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de kansen en mogelijkheden in de cassatieprocedure. Bij beslissing van 10 november 2017 heeft het Hof van Discipline de beslissing van de raad van discipline Den Bosch van 22 mei 2017 bekrachtigd.
2.6    Bij e-mail van 6 september 2018 heeft klager zich opnieuw tot verweerder gewend. In die e-mail heeft klager onder meer geschreven dat hij inmiddels een procedure bij de tuchtrechter tegen mr. K heeft doorlopen en dat hij zo snel mogelijk een aansprakelijkstelling wil laten betekenen waarin een eventuele verjaringstermijn wordt gestuit en dat afhankelijk van de reactie daarop zo nodig een bodemprocedure wordt gestart.
2.7    Bij e-mail van 20 september 2018 heeft klager verweerder geschreven:
“Ik heb het gesprek met u goed ervaren, vindt uw voorstel eerlijk, duidelijk en redelijk. Echter het zal een extra last voor mij zijn als ik kosten voldoe om alsnog te vernemen dat u geen juridische mogelijkheden ziet of dat ik op een punt kom waarin ik niet aan de financiële verplichtingen van u bijstand kan voldoen.
Zodoende hoop ik te kunnen beoordelen of ik indien nodig ook op langere termijn aan de kosten voor rechtsbijstand in deze zaak kan voldoen waardoor ik een weloverwogen besluit kan nemen op uw voorstel.”
2.8    Verweerder heeft klager hierop bij e-mail van dezelfde dag geschreven:
“Ik kan nu niet eerst gaan werken en pas als ik succes denk (…) te boeken geld ontvang. Ik heb u gezegd dat ik EUR 750 vraag. Mocht het tot een meer serieuze kwestie worden, dan ik later een toevoeging aanvragen. Ik heb u uitgebreid uitgelegd dat ik niet nu op toevoeging voor u kan werken.
(…)
Ik kan uw zaak goed voorbereiden en een strategie bepalen, nagaan waar u op kunt inzetten, vervolgens zelf bezien of het de moeite waard is om in uw zaak de verzekeraar/advocaat aan te spreken. Nagaan wat we van ze kunnen verlangen, en verder samen met u bepalen welke stappen genomen moeten worden. (…) Ik kan voor u werken, mijn best doen, eerlijk tegenover u zijn, maar ik kan u geen garantie op succes geven.”
2.9    Bij e-mail van 24 september 2018 heeft klager verweerder geschreven:
“Dank voor u bericht. Ik heb uw voorstel goed begrepen en verwacht niet dat u werkt voorts er 750 euro is betaald. 
(…)
Mijn vraag doelde er meer op hoeveel proces kans er is d at er na betaling 750 euro een meerprijs zal gelden voor het aantekenen van een aansprakelikheidstelling en indien nodig het opstarten van een procedure waarin ik de door mij opgesomde klachten naar voren kan brengen en onderbouwen om zodoende kans te maken op enigs resultaat.”
2.10    Bij e-mail van 25 september 2018 heeft verweerder klager geschreven:
“Indien het belangrijk voor u is dat in uw zaak duidelijkheid komt over de fout van de advocaat, kan ik mijn best doen om die aan de rechter voor te leggen. Allereerst kan de verzekeraar van de advocaat/het advocatenkantoor zich uitlaten. Ik weet niet of dit zal gebeuren, want de advocaat zou kunnen zeggen: ik aanvaard geen aansprakelijkheid, ga maar naar de rechter. In de tweede situatie gaat het om een procedure, waar de rechter zich over uw zaak uitlaat. Er is nog een mogelijkheid dat wij een deskundige inschakelen over het cassatieadvies. Deze deskundige kan op verschillende momenten worden benaderd, voor of tijdens de procedure. Het voorleggen van de zaak aan de rechter kan in uw geval dus voorafgaan aan contact met de verzekeraar en eventueel een deskundige. U beslist uiteindelijk of de zaak voorgelegd zal worden en daarbij heb ik een adviserende rol. Ik kan echter niet in percentages de kans op een procedure aangeven. U beslist uiteindelijk en ik weet niet hoe uw kansen op succes in cassatie zouden zijn.
Wat de kosten betreft. Allereerst zijn er de kosten van EUR 750 in de voorfase aan honorarium voor advocaatkosten. In deze fase bereid ik uw zaak voor. Leg de aansprakelijkheid voor aan de advocaat en probeer in contact te komen met de verzekeraar van de advocaat. Indien een afwijzing volgt, kan ik een toevoeging voor u aanvragen. De kosten zijn aan honorarium EUR 143 of EUR 196 (ik neem hierbij aan dat u geen inkomsten hebt gehad in 2016, althans weinig inkomsten hebt gehad). Met de toevoeging kan een procedure worden gestart. De dagvaardingskosten van rond EUR 100 vallen onder het bereik van de toevoeging, dus dit bedrag van EUR 100 zal de overheid betalen. Er is griffierecht verschuldigd in verband met de procedure. Ik neem aan dat u dan EUR 79 moet voldoen aan de rechtbank voor het starten van de procedure.
Bij verlies loopt u het risico van een proceskostenveroordeling. Ik kan u op dit moment daar geen duidelijkheid over geven. (…)
Tot slot is er nog een mogelijkheid dat ik u adviseer om een deskundige in de arm te nemen. In principe kunnen we de rechter vragen om een deskundige te benoemen en vervolgens de kostenbeslissing aan te houden totdat duidelijk is wie wint. Ik kan ook proberen om deze kosten onder de toevoeging te brengen, maar op dit moment durf ik u geen duidelijkheid daarover te geven. Gaande weg kunnen we kijken of en zo ja wanneer een deskundige ingeschakeld moet worden en hoe de kosten zullen worden voldaan. Dit alles hangt ook van de opstelling van de aansprakelijk gestelde advocaat en eventueel haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.
Ik denk dat het goed is om zo snel mogelijk te beginnen.”
2.11    Bij e-mail van 26 september 2018 heeft klager verweerder geschreven:
“Dank voor de uitgebreide uitleg, het is mij geheel duidelijk. Naar welk rekening mag het bedrag overgemaakt worden?”
2.12    Op 5 oktober 2018 heeft klager verweerder per e-mail een groot aantal stukken toegestuurd en hem meegedeeld dat hij de stukken ook nog per post aan verweerder zal toesturen.
2.13    Bij e-mail van 17 oktober 2018 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij de doos met dossierstukken van klager heeft ontvangen en dat hij probeert klager de week erop verder te informeren.
2.14    Op 1 november 2018 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin staat, voor zover relevant:
“U hebt mij op 6 september 2018 benaderd in verband met u verzoek om een zaak te beginnen tegen [mr. K]/[het kantoor van mr. K]. Wij hebben daarna per e-mail contact gehad en op 9 oktober 2018 hebt u mijn nota van EUR 750 (inclusief BTW) voldaan. Voor dit bedrag probeer ik uw zaak zoveel mogelijk voor te bereiden en voor te leggen aan [het kantoor van mr. K] (de aansprakelijkstelling). Ik heb mij voorgenomen om mij te concentreren op de cassatiefase. De komende dagen/weken kan bezien worden of ook de fase van hoger beroep bij de aansprakelijkstelling betrokken kan/moet worden. Uiteindelijk gaat het om aansprakelijkheid van [mr. K]. Zij heeft u in hoger beroep en cassatie bijgestaan. U stelt dat de belangenbehartiging ondermaats is geweest.
Indien het geschil (…) aan de rechter moet worden voorgelegd kan een toevoeging worden aangevraagd. Het liefst werk ik op basis van een prijsafspraak met u, maar bij een procedure kan een aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand bij de Raad voor Rechtsbijstand worden ingediend.”
2.15    Op eveneens 1 november 2018 heeft verweerder klager twee e-mails gestuurd waarin hij klager een aantal vragen heeft gesteld en klager heeft gevraagd een aantal stukken toe te sturen.
2.16    Op 2 november 2018 heeft verweerder namens klager mr. K, althans haar kantoor, aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden schade. Verweerder heeft een kopie van de brief op dezelfde dag aan klager gestuurd. Mr. W heeft de aansprakelijkstelling bij e-mail van 5 november 2018 doorgestuurd aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, met cc aan verweerder. Verweerder heeft deze e-mail op dezelfde dag doorgestuurd aan klager. 
2.17    Bij e-mail van 19 augustus 2019 heeft verweerder mr. W gevraagd naar het cassatiedossier van klager. Verweerder heeft deze e-mail op dezelfde dag doorgestuurd aan klager, met daarbij de mededeling dat hij het Hof van Discipline zal vragen om een kopie van het dossier van klager.
2.18    Bij e-mail van dezelfde dag heeft een kantoorgenoot van mr. W verweerder meegedeeld dat het dossier op 12 maart 2014 is overgedragen aan mr. H. Verweerder heeft mr. H vervolgens bij e-mail van 21 augustus 2019 gevraagd het dossier van klager aan hem te verstrekken. 
2.19    Bij e-mail van 20 september 2019 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij het dossier van klager heeft ingezien bij het Hof van Discipline en verslag gedaan van zijn bevindingen.
2.20    Bij e-mails van 30 september en 18 november 2019 heeft verweerder klager gevraagd om contact met hem op te nemen.
2.21    Bij e-mail van 22 november 2019 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij inmiddels in België verblijft en dat hij de berichten van verweerder niet eerder heeft kunnen beantwoorden en dat, indien telefonisch contact noodzakelijk is, verweerder de broer van klager kan bellen. 
2.22    Bij e-mail van 24 september 2020 heeft verweerder klager geschreven:
“Het is helaas een tijd geleden dat wij contact hebben gehad. Om uw zaak grondig met u te bespreken, zou ik het op prijs stellen indien wij op korte termijn (…) een afspraak kunnen hebben.”
2.23    Bij e-mail van 11 oktober 2020 heeft verweerder klager geschreven:
“De afgelopen periode heeft een kennis diverse malen met mij contact over uw zaak gezocht. U hebt mij van die betrokkenheid niet op de hoogte gesteld.
(…)
Het is mij niet duidelijk wat er exact speelt. Ik merk ik elk geval op dat uw kennis zijn twijfels over mijn kwaliteiten heeft geuit.
Ik ga mijn (…) werkzaamheden beëindigen. U krijgt het bedrag dat u aan mij overmaakte terug.”
2.24    Klager heeft verweerder hierop bij e-mail van 13 oktober 2020 geschreven dat hij op 22 november 2019 heeft meegedeeld dat zijn broer zijn zaken waarneemt en dat hij graag een toelichting wil op het besluit van verweerder om zijn werkzaamheden te beëindigen.
2.25    Bij e-mail van 14 oktober 2020 heeft verweerder klager meegedeeld dat het op sommige momenten noodzakelijk is om een en ander face to face met klager af te stemmen.
2.26    Klager heeft verweerder hierop bij e-mail van 15 oktober 2020 meegedeeld dat hij begrijpt dat onderlinge afstemming noodzakelijk is en dat hij bereid is om naar het kantoor van verweerder te komen om de zaak te bespreken en dat hij een executiegeschil wil starten. Verweerder heeft vervolgens een aantal data aan klager voorgesteld voor een gesprek.
2.27    Bij e-mail van 3 december 2020 heeft klager verweerder geschreven:
“Na aanleiding van uw eerdere e-mail over het maken van een afspraak heb ik tot op heden nog niets van u mogen vernomen. Dit terwijl u had aangegeven op maandag 16 november mij wat te laten weten.
Binnen welk termijn kunt u afspreken en een dagvaarding laten uitbrengen?
(…)
Op 9 oktober 2018 heb ik u het afgesproken bedrag overgemaakt en we gaan nu alweer bijna naar jaar 2021…
Wat is de reden dat het zo lang moet duren?
Kunt u mij ook aangegeven of er communicatie is geweest tussen u en verzekering of advocaat?
En zo ja, wat is het standpunt van de verzekering?”
2.28    Verweerder heeft klager vervolgens nieuwe data voorgesteld en zij hebben uiteindelijk op 15 december 2020 een gesprek met elkaar gehad op het kantoor van verweerder. Naar aanleiding van dit gesprek heeft klager verweerder bij e-mail van 31 januari 2021 geschreven:
“Kunt u bevestigen of ik de stand van zaken goed heb begrepen.
1.    [Mr. W] is degene is die wij aansprakelijk moeten stellen hetgeen reeds gebeurt. [Mr. W] zijn verzekering staat er los van, dus hierin kunnen we niets meer doen.
2.    De zaak stagneert omdat [mr. W] het zittingsverslag hoger beroep niet stelt te hebben ondanks zijn verplichte bewaartermijn. We zouden het zittingsverslag dmv ingebrekestelling nogmaals opvragen bij [mr. W].
3.    Na ontvangst stukken van [mr. W] of bij uitblijven stukken [mr. W]. Adviseert u een cassatieadvies uit te laten brengen op basis van de stukken reeds in bezit.
4.    Een positief advies is noodzakelijk ter onderbouwing schade in aansprakelijkheidsprocedure. Danwel op basis van inhoud cassatieadvies kan schade wel of niet vastgesteld worden en wordt bepaald of wordt geprocedeerd ter verhaal schade.
Heb ik de stand van zaken goed begrepen? (…)
Voor wat betreft het geschil omtrent executie op basis gewraakt arrest. Is hiervoor ook een cassatieadvies van belang ter onderbouwing of is dat aan de rechter die in de nieuwe procedure op basis van de aangedragen feiten dient te onderzoeken en beslissen? En kunt u hierbij wel gedurende procedure onderbouwen en laten onderzoeken waarop mijn standpunten berusten ofwel rechtstreeks procederen.”
2.29    Bij e-mail van 4 februari 2021 heeft verweerder klager geschreven dat het bericht van klager niet aan zijn aandacht is ontsnapt, maar dat hij ruim de tijd moet nemen om te reageren en dat hij probeert in het weekend opnieuw naar het dossier van klager te kijken.
2.30    Klager heeft verweerder hierop op dezelfde dag een samenvatting van zijn standpunten gestuurd. Op 8 februari 2021 heeft klager verweerder een aangepaste samenvatting gestuurd.
2.31    Bij e-mail van 15 maart 2021 heeft verweerder klager geschreven:
“In mijn dossier heb ik de navolgende stukken aangetroffen. (…)
Twee belangrijke documenten heb ik niet: Een eventuele aanvulling op het arrest en de sowieso bestaande pv van de zitting van 12 juni 2013.
Een cassatieadvies kan natuurlijk op basis van deze stukken niet volledig plaatsvinden.
1)    Optie 1 is dat alsnog aan de Hoge Raad de ontbrekende stukken wordt opgevraagd. (…)
2)    Optie 2 is om op grond van de bestaande stukken alsnog advies in te winnen en na te gaan of indien u wel via een behoorlijk optredende advocaat cassatiemiddelen had ingediend, het beroep al dan niet succesvol zou zijn en op welke wijze.
3)    Optie 3 is dat u natuurlijk ook kunt afzien van het inwinnen van cassatieadvies, wegens niet compleet dossier, en of, wegens het kostenaspect etc.
Aan het inwinnen van advies over de slagingskans van het cassatieberoep zullen kosten aan verbonden zijn.
Voordat ik u verder kan schrijven, moet ik eerst nog de stukken uit de klachtprocedure (RvD en HvD) lezen. U hoort komende dagen verder van mij.”
2.32    Bij e-mail van 16 maart 2021 heeft klager verweerder geschreven:
“Dank voor het bericht, even voor de goede orde samenvattend: ik heb u voorgehouden waarom ik vindt dat uw advies mbt een cassatieadvies niet de juiste route is om mijn rechten te waarborgen. Ik heb daarbij aangegeven wat mijns inziens hypothetisch de juiste route is volgens jurisprudentie. (…)
U heeft hierop gereageerd met 3 opties:
1 opvragen missende stukken bij hoge raad
2 op grond bestaande stukken cassatieadvies aanvragen
3 afzien van cassatieadvies
Daarbij stelt u na doornemen stukken tuchtklacht nader zullen reageren. Ik kijk uit naar uw reactie en verzoek u vriendelijk in uw volgende reactie expliciet onderstaande vragen te beantwoorden om mij meer duidelijkheid te verschaffen.”
2.33    Op 31 maart 2021 heeft klager verweerder een rappel gestuurd.
2.34    Bij e-mail van 11 april 2021 heeft verweerder klager geschreven”
“Heel vervelend maar mijn standpunt volgt in de komende dagen. Ik doe echt mijn best.”
2.35    Bij e-mail van 23 april 2021 heeft klager een e-mail van de verzekeraar van het kantoor van mr. K aan verweerder doorgestuurd met daarbij het verzoek om hem nader te informeren naar aanleiding van zijn eerdere mail en de inhoud van het bericht van de verzekeraar.
2.36    Bij e-mail van 29 mei 2021 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij een afspraak met klager wil maken om een en ander te bespreken. 
2.37    Bij e-mail van 8 juni 2021 heeft klager verweerder geschreven:
“Ik heb na jaren contact meermaals concreet om het plan van aanpak in aansprakelijkheidskwestie, onderbouwing claim aan verzekering en om op te treden in executiegeschil verzocht.
Daarbij heb ik mijn standpunten schriftelijk toegelicht en nadrukkelijk meermaals aangegeven in een uitbatingsituatie te verkeren waarbij adequaat handelend rechtshulp van belang wordt geacht.
(…)
Vervolgens heb ik een advies gekregen welk ik heb onderzocht waarna mijn reactie gegeven. Daarbij heb ik aangegeven dat het advies niet strookt met jurisprudentie. Daarbij heb ik mijn kritiek/klacht met jurisprudentie en een hypothese van hoe mijns inziens gehandeld dient te worden onderbouwd. Waarbij ik heb verzocht om verduidelijking, een herbeoordeling en een nieuw advies.
Hieropvolgend wordt mij sinds januari gesteld met een inhoudelijke tegenreactie te komen. Echter tot op heden wordt een inhoudelijke reactie nagelaten terwijl er meermaals is gesteld over enkele dagen inhoudelijk te reageren. Naast inhoudelijke reactie blijft tevens feitelijk juridisch handelen al jaren uit. Waarbij tevens onjuist wordt gesteld dat ik geen verhaalsrecht heb op verzekering, hetgeen onjuist is gebleken en waardoor de verzekering nog steeds wachtend is op een nadere onderbouwing.
(…)
Kunt u mij aangeven waarom tot op heden na een halfjaar en meerdere toezeggingen die niet zijn nagekomen, tot op heden geen schriftelijke inhoudelijke reactie op mijn klacht omtrent eerdere advies en verzoek tot vrijgeven schriftelijk plan van aanpak en juridisch handelen is gekomen?
Kunt u daarbij aangegeven wat de meerwaarde is van een persoonlijke afspraak in deze stand van zaken en wanneer alsnog een schriftelijke reactie op mijn klacht en verzoek van januari te verwachten is?”
2.38    Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerder klager geschreven:
“Ik zal schriftelijk tegenover u reageren. Dat doe ik volgende week. (…)
U schrijft nu dat ik ‘zaken’ voor u doe. Dat werkt niet zo. Welke zaken zou ik voor u doen? U laat mij voor EUR 750 inclusief BTW elke keer het dossier bestuderen en dat is niet terecht. U schrijft mij nu dat u tegen mij in januari een klacht hebt ingediend. Goed, dat ik weet dat u dat ziet als een klacht. (…)
U kiest ervoor om buiten mij om de verzekeraar te benaderen, terwijl ik u uitdrukkelijk in ons gesprek op kantoor heb aangeven dat ik verzekeraar niet heb benaderd. U hebt geen rechtstreekse vordering op de verzekeraar, dat heb ik u verteld. Ik heb u ook gezegd dat de betrokken verzekeraar in casu niet snel een aansprakelijkheid zal aannemen. U stelt een vordering te hebben op het kantoor alwaar uw voormalige advocaat verbonden was. Ik heb u ook verteld dat er eerst een gedegen advies moet liggen inzake de slagingskans van een cassatieberoep. Dat vervolgens van belang is bij benadering na te gaan, indien cassatie succes zou hebben, wat uw straf zou zijn. (…)
Ik heb u uitdrukkelijk gezegd dat u op basis van de relevante ‘processtukken’ een advies nodig hebt, maar daar wil u niet aan beginnen. U geeft mij nu de schuld van stilzitten, het beperkt opvatten van mijn taak (want volgens u moet ik in alle andere zaken) handelingen voor u verrichten. (…)
Ik moet nu volgens u allerlei opdrachten uit te voeren omdat u nu van mening bent dat ik ‘zaken’ voor u doe (ook een executiegeschil), allemaal gratis of voor EUR 750 zo te zien. Wat is precies uw bedoeling? Neemt u me niet kwalijk maar ergens zal ook bij mij een grens liggen.
Dit is heel onredelijk wat u aan het doen bent. (…)
Ik heb geprobeerd om dit alles mondeling met u te bespreken, zodat wij op een lijn blijven.” 
2.39    Klager en verweerder hebben vervolgens per e-mail met elkaar gecorrespondeerd, waarna klager op 13 juli 2021 een formele klacht over verweerder bij verweerder heeft ingediend.
2.40    Op 10 augustus 2021 heeft verweerder op de klacht van klager gereageerd. Verweerder heeft het bedrag van € 750,- dat klager aan verweerder had betaald aan klager terugbetaald.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder heeft klager jarenlang aan het lijntje gehouden en vervolgens een advies aan klager gegeven waarvan verweerder wist of behoorde te weten dat dat advies onjuist was. 
b)    Verweerder heeft onbehoorlijk en in strijd met gedragsregel 14 gehandeld door klager “af te wimpelen” als cliënt. 
c)    Verweerder heeft klager in strijd met gedragsregel 16 onvoldoende op de hoogte gehouden van belangrijke informatie, feiten en afspraken. 
d)    Verweerder heeft in strijd met gedragsregel 18 gehandeld met betrekking tot de financiële afspraken voor de behandeling van de kwestie van klager. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Klachtonderdeel a)
5.2    Klager heeft op de zitting van de raad toegelicht dat hij verweerder in dit klachtonderdeel verwijt dat hij klager jarenlang aan het lijntje heeft gehouden en vervolgens het advies heeft gegeven om cassatieadvies in te winnen. Dat advies is in strijd met jurisprudentie van de Hoge Raad. Verweerder had een bodemprocedure moeten adviseren, aldus klager.
5.3    De raad overweegt als volgt. Uitgangspunt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel is dat de advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Aan klager kan worden toegegeven dat de aansprakelijkheidszaak die verweerder op 1 november 2018 in behandeling heeft genomen lang heeft geduurd. Dit valt verweerder echter niet tuchtrechtelijk te verwijten. Verweerder heeft op 2 november 2018 namens klager een aansprakelijkstelling aan mr. K, althans het kantoor van mr. K, gestuurd en daarin de enige termijn die er liep gestuit. Uit het klachtdossier volgt dat het dossier dat verweerder van klager had gekregen niet compleet was en dat verweerder vanaf november 2018 druk doende is geweest om het dossier te completeren, wat niet is gelukt. Ook volgt uit het klachtdossier dat klager enige tijd onbereikbaar voor verweerder is geweest, zowel in 2019 als in 2020. In september 2020 heeft verweerder zelf weer contact opgenomen met klager omdat het enige tijd geleden was dat zij contact hadden gehad. Klager en verweerder hebben toen op 15 december 2020 een gesprek met elkaar gehad waarin verweerder klager heeft geadviseerd over de te nemen vervolgstappen. Die vervolgstappen zijn uiteindelijk niet genomen omdat klager en verweerder het daarover niet eens waren en klager op 13 juli 2021 een klacht over verweerder heeft ingediend. Dat de zaak lang heeft geduurd is gelet op het voorgaande dan ook niet (alleen) aan verweerder te wijten. Het valt verweerder evenmin tuchtrechtelijk te verwijten dat hij klager heeft geadviseerd om cassatieadvies in te winnen. Anders dan klager is de raad niet bekend met jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit blijkt dat dit advies kennelijk onjuist is. Dat er ook geprocedeerd kan worden zonder een cassatieadvies is mogelijk waar, maar dat betekent niet dat verweerder niet mocht adviseren zoals hij deed.  Klager is het niet eens met de aanpak van verweerder en vindt dat verweerder een bodemprocedure aanhangig had moeten maken, maar het enkele feit dat klager en verweerder het niet eens zijn over de te volgen strategie betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel a) is ongegrond.


Klachtonderdeel b)
5.4    Op de zitting van de raad heeft klager toegelicht dat hij verweerder in dit klachtonderdeel verwijt dat hij met zijn rechtsbijstand aan klager is gestopt terwijl dat in het geval dat er een toevoeging is verleend zoals in de zaak van klager niet zomaar kan. Dat kan evenmin vanwege het enkele feit dat verweerder geen heil heeft gezien in het standpunt van klager over de te volgen strategie in de zaak.
5.5    De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat klager verweerder in 2016 heeft gevraagd om hem bij te staan in een kort geding tegen de Staat. Voor die zaak heeft verweerder in 2016 een toevoeging aangevraagd en verkregen. Klager heeft die opdracht op 13 juli 2016 ingetrokken, waarna de zaak is overgenomen door mr. D. In september 2018 heeft klager verweerder opnieuw gevraagd om hem bij te staan, dit keer in een aansprakelijkheidskwestie. Voor die zaak heeft verweerder geen toevoeging aangevraagd. Het verwijt dat verweerder met zijn rechtsbijstand aan klager is gestopt terwijl hij dat niet zomaar mocht doen omdat er een toevoeging was verleend mist dan ook feitelijke grondslag. In de zaak waarin een toevoeging was verleend heeft klager de opdracht aan verweerder immers zelf ingetrokken en in de aansprakelijkheidskwestie heeft verweerder niet op toevoegingsbasis gewerkt. Overigens staat het de advocaat vrij om zijn werkzaamheden te beëindigen, ook als hij de betreffende cliënt op toevoegingsbasis bijstaat, en is hij daar zelfs toe gehouden als er sprake is van een vertrouwensbreuk. Wat betreft het tweede onderdeel van klachtonderdeel b) geldt dat het verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten valt dat hij de door klager gewenste vervolgstap – het aanhangig maken van een bodemprocedure – niet heeft willen nemen omdat hij daar (nog) geen heil in zag. 
5.6    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel b) ongegrond is.
Klachtonderdeel c)
5.7    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij klager onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van belangrijke informatie, feiten en afspraken, hetgeen in strijd is met gedragsregel 16.
5.8    De raad overweegt als volgt. Uitgangspunt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel is dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient te vast te leggen (zoals ook is neergelegd in gedragsregel 16 lid 1). Klager heeft in zijn klacht echter niet toegelicht van welke belangrijke informatie, feiten en/of afspraken verweerder hem niet op de hoogte heeft gehouden. Het klachtdossier biedt ook geen aanknopingspunten voor het standpunt van klager. Daaruit volgt juist dat verweerder klager wel op de hoogte heeft gehouden en correspondentie steeds aan klager heeft doorgestuurd. Klachtonderdeel c) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.9    Op de zitting van de raad heeft klager toegelicht dat hij verweerder in dit klachtonderdeel verwijt dat hij een bedrag van € 750,- aan verweerder heeft moeten betalen terwijl hij voor een toevoeging in aanmerking kwam en dat verweerder zijn toezeggingen over welke werkzaamheden hij voor dit bedrag zou verrichten niet is nagekomen, waardoor klager zich opgelicht voelt.
5.10    De raad overweegt als volgt. Uitgangspunt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel is dat de advocaat van de cliënt voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden geen vergoeding zal bedingen of in ontvangst nemen, afgezien van eigen bijdragen, verschotten en proceskosten volgens de daarvoor geldende regels (zoals ook is neergelegd in gedragsregel 18 lid 2). Wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, maar niettemin de keuze maakt daarvan geen gebruik te maken, dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen (zoals ook is neergelegd in gedragsregel 18 lid 3). Uit het klachtdossier, met name de e-mails van klager en verweerder van 20, 24, 25 en september 2018 (zie hiervoor, 2.7 tot en met 2.11) en de opdrachtbevestiging van 1 november 2018 (zie hiervoor, 2.14) volgt dat verweerder met klager heeft besproken dat klager voor een toevoeging in aanmerking komt, maar dat verweerder de voorbereidende werkzaamheden in de aansprakelijkheidszaak alleen op betalende basis wilde doen en dat klager daarmee heeft ingestemd. Klager heeft dit overigens op de zitting van de raad bevestigd. Het valt verweerder dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij klager heeft gevraagd om hem een bedrag van € 750,- te betalen voor zijn werkzaamheden. Dat verweerder zijn toezeggingen aan klager over welke werkzaamheden hij voor dit bedrag zou verrichten niet zou zijn nagekomen, kan de raad niet vaststellen. Ook klachtonderdeel d) is daarom ongegrond.

    
BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. K.C. van Hoogmoed en I.J. de Laat, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 november 2022.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 7 november 2022